Ontwikkeling.
I.
Tis naar aanleiding van een zin uit de Correspondentie in de Lelie n0. 25 van 17 Dec. j.l. aan Theresia: ‘Gij, miss Lohman, beschikt over een groote mate van algemeene ontwikkeling, en, in mijn oogen, is dat veel meer waard dan het in den zak hebben van een paar diploma's,’ dat ik eens iets wil schrijven over Ontwikkeling in verband met Onderwijzers.
't Is, dunkt me, aan geen twijfel onderhevig dat de Wetgever bij het vaststellen van het program van onderwijs voor de Lagere School, de Volksschool, gestreefd heeft naar het aangeven van een norm voor die geringe mate van algemeene ontwikkeling, mogelijk en wenschelijk voor een gewoon twaalfjarig kind uit het volk. In betrekking daarmede werd ook bepaald het program van vakken, waarin een onderwijzer der volksschool moest worden geëxamineerd. Hij behoort de zaken te kennen die hij aan de jeugd moet leeren en daarin veel verder te zijn gevorderd dan zijn leerlingen. Daar nu het programma van de leerstof der volksschool een minimum van ontwikkeling nastreeft, bezit de onderwijzer dit minimum van ontwikkeling in hooge mate. Maar bij het codificieeren van 't examenprogram werd al te veel te rade gegaan met de eischen, de vakken voor het onderwijs aan het kind, minder en in zeer onvoldoende mate met de overweging dat in de allereerste plaats de man of de vrouw, die geroepen is menschen te vormen, op te voeden en te ontwikkelen, zelf een algemeen goed ontwikkeld mensch behoort te zijn. Natuurlijk ook een beschaafd mensch, en iemand die van kinderen houdt (en kinderen kent), maar dit is niet door een examen uit te wijzen. Zoo ziet men dus in onze vaderlandsche volksschool, openbaar en bijzonder, het treurig verschijnsel, dat de kinderen onderwezen worden door mannen en vrouwen, die volgens de eischen van hun examen de ontwikkeling hebben van groote kinderen, precies kennis hebben van dezelfde vakken, en niet meer, als waarvan zij de kinderen een dosis moeten toedeelen.
Tengevolge van deze bijziendheid bij het opmaken van het examenprogram voor den onderwijzer der lagere school is 't mogelijk dat de aspirant enkel met het bestudeeren van juist voor hem klaargemaakte handboeken zich africht voor dit schoolexamen; van eenige uitgebreide, diepgaande of zelfstandige studie is gewoonlijk geen sprake.
Er zijn onder de onderwijzers vele knappe en algemeen ontwikkelde menschen; maar zij zijn dit dan niet door, doch in weerwil van hun examen(s), buiten dat (die) examen(s) om. Hun aantal is percentsgewijze niet groot. Dit is duidelijk, omdat zij deze algemeene ontwikkeling - dit kenmerk van een waarlijk volledig mensch - moeten verkrijgen buiten hun vakstudie en hun werkkring om, en als wij een blik om ons heen slaan, zien we dat over 't algemeen de menschen meenen zich al te hebben afgesloofd, als zij zich voor hun beroep, ambt of betrekking hebben bekwaamd, alsof de studie, de ontwikkeling enkel moest dienen om den mensch in staat te stellen zijn brood te verdienen en niet om haar zelve, om den heerlijken, ruimen blik dien zij geeft, om het verheffende en bevredigende gevoel van het kunnen en kennen zelf. Percentsgewijze is onder andere vakmannen het aantal algemeen ontwikkelden niet grooter, veeleer kleiner dan bij de onderwijzers, doch niemand heeft ook grooter behoefte aan algemeene ontwikkeling dan juist de onderwijzer.
Ongelukkig is de onderwijzer die niet meer studeert dan 't geen zijn examen(s) eischt (eischen), al een zeer bekrompen-ontwikkeld individu. Hij staat dan ver achter bij hen die andere - soms gemakkelijker - examens hebben afgelegd. Want zijn examenprogram is dat van een ideaal leerling (een kind!) der volksschool.
Men heeft getracht - en doet dit nog - het gebrek aan algemeene ontwikkeling bij den onderwijzer, dat hem bij zijn onderwijs