| |
Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).
I.
Hoogwelgeboren Jonkvrouw.
U heeft zooveel sympathie voor dierenvrienden. Mogelijk interesseert het u, iets te vernemen omtrent de dierenliefde van den - ook in uw tijdschriftGa naar voetnoot*) - zoozeer gelasterden Alphonsus Maria de Liguori, den auteur van een, gelijk wel eens beweerd wordt, diep bedorven en schandelijke zedenleer.
In zijn ‘Leven’ naar het Fransch bewerkt door J.A.F. Kronenburg vindt men hieromtrent o a. de volgende trekken vermeld.
Eens in den winter van 1760, verhaalt een ooggetuige, vond hij in den tuin een vogeltje, dat van koude stierf, hij nam het koesterend in zijne handen, trachtte het te verwarmen, en bracht het zelf naar de keuken, waar hij anders bijna nooit kwam. Hij gelastte den kok er voor te zorgen, maar het was te laat; eenige uren later toonde de Broeder hem het gestorven diertje, maar hij wendde de oogen af en zeide: ‘Neen, neen, ik wil het niet zien.’ Op een anderen dag werd een vogel, die door een jager was aangeschoten, door een der paters gevangen. Deze toonde het bloedende diertje aan den Heilige, en vol medelijden beval Alphonsus aan Broeder Mathias het te eten te geven en voorzichtig te verzorgen. En toen de kleine gewonde na eenige dagen hersteld was en weder zijne vleugels kon uitslaan, herkreeg hij van den Heilige zijne vrijheid.
Hij vond er genoegen in, de kruimels, die aan tafel overschoten, te verzamelen en gaf die na den maaltijd aan de kippen en kuikentjes, die hem reeds van verre kenden, en toesnelden, noodra zij hem zagen.
‘Al dat gevleugeld goedje’, zeide een Pater, ‘vluchtte heen, als het ons zag aankomen: maar hij had zich slechts te vertoonen, of aanstonds kwam groot en klein op hem af.’
| |
| |
De huisdieren vonden allen in hem een verdediger.
Een Broeder, die een kat, welke hem lastig was, uit het raam wierp, moest tot straf acht dagen het fruit aan tafel derven.
Tijdens den hongersnood van 1764, zag Alphonsus, toen reeds bisschop, op het oogenblik van den maaltijd, een hond, mager als een geraamte en schier stervend, zich met moeite de eetzaal binnensleepen en aan zijne voeten neervallen. ‘Geef het dier te eten’, gelastte hij den knecht, ‘en verzorg het goed tot aan zijn dood.’ De hond herwon zijne krachten en mocht in het paleis blijven. Op zekeren dag evenwel had hij zich in de keuken vergrepen en werd nu door een knecht zoodanig geslagen, dat hij een vervaarlijk gejank aanhief. Alphonsus komt op dat gejammer naar beneden en ziet, dat het eene oog van het dier geheel bebloed was; onmiddellijk diende hij den knecht een geduchte vermaning toe en gaf hem te verstaan, dat, wanneer hij het ooit weder waagde een dier te mishandelen, hij onmiddellijk kon vertrekken.
Ik zal het hierbij laten. Zou zoo iemand in staat zijn een schandelijke moraal te schrijven?
Hoogachtend
uw dw. dr.
N.N.
A. 11 Febr. 1914.
| |
II.
Voor B. Kortenbroek Breda naar aanleiding van de ‘Geijkte Moraal’.
Hulde voor u, voor uw fiere, ware woorden, voor uw reine gedachten en uw edele bestrijding van meneer Schipperus. Hulde!
ANNA BEEKHUIS - KRANEN BURG.
Bolsward.
| |
III.
Indien dan het zout smakeloos wordt...
Imperium et libertas (Heerschappij en vrijheid.)
Cicero.
Wanneer wij de vrijheidsidee van het liberalisme een valsche idee noemen, dan ligt in deze appreciatie een critiek op het, voor het liberale hart zoo dierbare kleinood dier eenzijdige vrijheidssoort, dat voor zich het monopolie opeischt om anderen naar willekeur te onderdrukken - mits zulks maar geschiedt langs den weg van particulier initiatief. De staat zelf, mag niet ingrijpen, ook al maakt het ‘particulier initiatief’ het nog zoo bond. Uitwassen kunnen, volgens dit princiep, bestreden worden, ook weer langs den weg van particulier initiatief, door vakorganisatie enz. Men zou zoo meeoen dat de vakorganisaties bij deze heeren dan wel hoog moesten staan aangeschreven. Wie evenwel niet geheel stekeblind is, weet wel beter. Het jongste marinedebat heeft dat wel anders geleerd en zelfs doen zien dat deze heeren liberalen, hebben zij zelve het in de hand, niet schromen om de staat te gebruiken, teneinde dezen tak van particulier initiatief (de vakorganisatie) te knevelen, te belemmeren in de vrije beweging en dat zij er volstrekt geen been in zien zulk een organisatie geheel te verbieden, wanneer zij hun niet aanstaat. Hieruit is zoo duidelijk het klassekarakter te proeven, dat inderdaad in dit opzicht de blinde niet kan dwalen. Scherper kwam dit nooit uit dan in 1911 bij de behandeling van de Steenhouwerswet. Nog hooren we Minister Talma, in de volgende woorden z'n ontwerp verdedigen.
‘Jarenlang is door de havenkommissies geprobeerd, op den weg van het Particulier Initiatief wat gedaan te krijgen. Alles was tevergeefs. De leiders van den handel waren het met mij eens, dat de wet moest ingrijpen. Eerst sedert de indiening van het ontwerp is er iets verbeterd. Het gaat hier om menschen die met hun lijf en leven gevaar loopen wegens de wijze waarop zij worden geëxploiteerd. Ik wil de menschen juist zelfstandig maken, maar het werken in slechte omstandigheden demoraliseert als naast u de één een bloedspuwing krijgt en de ander verdwijnt. Zoovelen gaan onder, omdat zij geen ruimte hebben om te ademen. De werkman moet in deze beschermd worden.”
Dominé de Visser: ‘Wat gaat ons dat aan! Dat moet hij zelf weten!’
Schaper (ironisch): ‘Welja! Ben ik mijn broeders hoeder?’Ga naar voetnoot1)
Inderdaad het stuitende in deze parvenuachtige uitval van dezen schijnbaar heilige doet denken aan dit Bijbelsche, voor goed door de publieke verachting gebrandmerkte woord, van den broedermoorden Deze man, met het kale hoofd, het vettige gezicht met de sterk ontwikkelde kauwspieren, de dikke vingers, de bolle, vleezige, onnobele hand - welk een treurig figuur heeft hij in het laatste halfjaar al niet geslagen. Uitgeworpen uit de politiek die zich blijkbaar voor hem nog te goed voelde, is hij, om met den Bijbel te spreken: ‘als een hond tot zijn uitbraaksel weergekeerd en als de gewassene zeug tot de wenteling in het slijk’. Hij heeft alle mogelijke moeite gedaan om maar weer ‘predikant’ te worden en zich zelfs niet geschaamd hiertoe de concessie te doen, zich niet meer met politiek in te laten. We hebben nog niet gehoord of hij in z'n poging is geslaagd. Wie, die dezen zalvender femelaar eens hoorde bauwen, heeft niet een rilling van weerzin gevoeld over veel, dat zich niet noemen, slechts voelen laat en dat een Petrus moet gevoeld hebben bij zijn ontmoeting met Simon den toovenaar - deze weerzinwekkende man, die nu maar weer ‘in de preekerij’ gaat als een makelaar ‘in de tabak’.
Het is wel treurig de kronkelingen en slangenbewegingen te moeten zien van dit soortje christenen. Zij wisten heel goed, dat, b.v. bij de bedrijfsziekteverzekering die toen in voorbereiding was, allerlei maatregelen moesten medewerken om de voor het steenhouwersbedrijf afgekeurde menschen te helpen, (maatregelen waartegen zij zelve de felste oppositie hebben gevoerd) en toch wisten deze heeren (De Visser, Lohman, Henkemans) zich een schijn van meewarigheid
| |
| |
te geven met den armen werkman, die door den minister uit zijn broodwinning werd gestooten. Zij wisten heel goed dat de wet door den betrokken ‘armen werkman’ vurig werd verlangd en dat de bescherming van de veiligheid der arbeiders, (waarop zij evengoed recht hebben als de kapitalistische klasse) die zij ‘vrijheidsverkorting’ van den patroon beliefden te noemen, practisch niets anders was dan de vrijheidsverkorting die een Frans Rosier, een Jac. de Ripper, een Calvijn, een Bonnot e.a. in de tegenwoordige wetgeving ondervinden, waar zij anderen benadeelen, bestelen, vermoorden.
Waarlijk het behoeft geen verwondering te wekken dat de groote massa der arbeiders zich met minachting en wantrouwen afwendt van de kerk en de officieele goddienerij, dat de dominee zijn vertrouwen niet bezit en niet bezitten kan. Dat vertrouwen hebben de heeren al lang verspeeld, zooals- zij staan geheel buiten het leven van den arbeider, als verdedigers meestal van alles wat aan de arbeidersklasse en haar belangensfeer vijandig is. De kerk zelve is van lieverlede vermaterialiseerd; zij is het zout dat smakeloos is geworden en dat ten slotte nergens meer toe deugt dan om buitengeworpen en onder den voet geloopen, van de menschen vertreden te worden. Dat daarvan de teekenen zich vertoonen, zal wel niemand tegenspreken. Zeker is, dat in de gisting onder de arbeidersklasse tegen de kerk, tegen de officieele goddiennerij, tegen het farizeeïsme een groote honger en dorst naar de gerechtigheid dat is, naar de rechtvaardigheid, is waar te nemen, een gisting die niet meer duurzaam is te stuiten door een priestermouw, door wat vrome praat van politieke christentinnegieters etc.
Sol justitiae, illustra nos!
H. VISSER.
| |
IV.
Arnhem, 17 Febr. 1914.
Hooggeachte Freule.
Wederom kom ik bij U aankloppen om gehoor te mogen krijgen, gedreven door hetzelfde motief, waarmede U in het Overzicht van de week schreef over de ‘beschaafde’ mensch.
Maar zal U mij niet ten kwade duiden en mag ik zoo vrij zijn eene opmerking te maken bij hetgeen U schreef.
Het is dit:
Over het geheel geloof ik niet dat dierentemmers en dierendresseerders hun doel zullen of beter kunnen bereiken door wreedheid. Ik heb zelf honden en vogels gedresseerd in mijn leven, maar naar mijne ondervindingen zou men nooit zijn doel bereiken door hardheid of ruwheid.
Integendeel, men moet zich daartoe aanpassen bij de natuur, de gewoonte en het karakter van het dier, en eindeloos geduld.
Bij de temmers bij Carré en bij Hagenbeck is het mij opgevallen hoe zacht en ik zou haast zeggen, hoe liefdevol zij met hun dieren omgaan.
Zeker hebben ze wel hun dreigwapenen maar ik geloof niet dat ze het gebruiken achter de schermen.
Natuurlijk zullen er wel uitzonderingen zijn, er zijn kermismenschen, die hun kinderen afranselen en mishandelen, en zulk soort zal natuurlijk ook hunne dieren beulen.
Echter dierenbeulen is geen eigenschap alleen van ‘spullemenschen’, hoofdofficieren en andere hoofden doen er met zelfvoldoening aan mee, zie mijn ‘Dierenmishandeling’.
Na beleefden groet,
Uwe Dw.,
Mevr. S. HOOGENDIJK - HESSE.
Villa ‘Benvenuto’ Burgemeestersplein.
| |
Dierenmishandeling.
Geachte Redactie, mag ik in Uw blad mede een lans breken voor arme mishandelde dieren?
Bij voorbaat mijn dank.
Het geldt nu niet een man uit het volk, die zijn paard of hond' soms dwingt met ruw geweld, lasten te trekken, die boven hun macht zijn, of die een gewond dier toch laat werken, wat zoo hoogst pijnlijk aandoet.
Voor zulke meesters zijn nog verontschuldigingen te vinden, want meestentijds zijn het menschen, die zelf in deerniswaardigen toestand verkeeren, of die zelf uitgeput zijn door een hard, meedoogenloos lot, wat wonder dat zij geen mededoogen kennen met hun medeschepselen.
Neen, het geldt hier eene mishandeling veel erger; getuigende van verfijnde wreedheid en gepleegd door hooggeplaatsten, rijken, de hoogeren in de maatschappij, en begaan alleen ter genoegdoening aan een modegril.
Als men het wel beschouwt is 't verschrikkelijk, en vreeselijk wreed: ik bedoel het afkappen van staarten en ooren der dieren, nog wel van onze geliefde huisdieren.
Met welk doel hebben de dieren hunne staarten en ooren gekregen? Toch niet voor de grap? En voornamelijk die dieren van welken ze worden afgekapt.
Hiermede uiten zij hun zieleleven. Als men nagaat hoe een hond zijn gewaarwordingen te kennen geeft; hetzij vrees, vroolijkheid, smart of teleurstelling, dit alles drukt de hond uit door zijn staart en ooren; en nu gaat men ter wille van een zotte modegril die dieren verminken, mismaken en berooven van wat de Schepper hun heeft gegeven als het hoogste goed.
Wie beschermt die arme verminkte dieren?
En het meest meedoogenlooze is wel het verminken der paarden. Niet alleen is een paard, dat beroofd is van zijn staart zijn grootste sieraad kwijt; waarmede moet het dier zich beveiligen tegen de ontzettende vliegenplaag, de geweldige plaag van het paard? En als later de heerenpaarden afdalen en koetsiers of werkpaarden worden, zijn die ongelukkige mishandelde dieren ten prooi aan, en onbeschut voor de onhoudbare kwellingen van de vreeselijke vliegenplaag. Het ware menschelijker die arme stumperds maar af te maken.
Hoe kunnen menschen, die macht op aarde hebben zulke allerwreedste mishandelingen gedoogen van hunne ondergeschikten?
Hoe kunnen de machthebbers er aan mee doen??
Dit is een duidelijk bewijs dat aanzien, macht
| |
| |
en hooggeplaatst zijn op onze aarde, geen hoogheid van gedachten en zijn met zich brengt.
Hoe laag staan dezulken nog!
Hoe is die zotte, leelijke en afschuwelijk wreede behandeling toch mode kunnen worden?
Wat is leelijker dan een paard, zoo'n groot kolossaal dier, zonder staart! Het is foei-leelijk.
Hoe kunnen menschen van hoogen stand, zoo in- onbeschaafd zijn en hopeloos gedachteloos wreed, om op zoo'n verminkt, mismaakt dier te gaan zitten, en zich dan nog te verbeelden, dat ze een mooi beest berijden, dat met zijn misvormd knoestje en bloote paardenbillen een allerleelijkst voorkomen heeft gekregen, dat het mooiste en edelste dier ontsiert en mismaakt.
Als het mode werd zouden dan de heeren en dames hunne hoofden kaal scheren en hunne oorschelpen laten afkappen en hunne wenkbrauwen en oogharen uittrekken, als het toppunt van schoonheid?
Arnhem.
Mevr. S. HOOGENDIJK - HESSE.
|
-
voetnoot*)
-
Niet door mij. Hier wordt vermoedelijk bedoeld een artikel van den heer Servaas van Rooijen?
-
voetnoot1)
- De uitroep van den dominé teekent weer eens hoe weinig wezenlijk verschil (het christelijk vernisje uitgezonderd) er in den grond bestaat tusschen oud-liberalen en Chr.-historischen (het beginsel van: ‘als ik het maar heb’ = conservatisme).
|