De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.I.
| |
[pagina 451]
| |
staan aan het graf, tot een akelige vertooning, waarvan de beklagenswaardige hoofdpersonen vooruit weten hoe ieder hunner bewegingen, woorden, daden, wordt afgeloerd door publiek en reporters beiden, om straks in de courantenverslagen te worden ontrafeld als ‘laatste nieuws’! En dan nog iets! Moest de dood, bij algemeene rampen, als schipbreuken, spoorwegongelukken, enz., niet alles gelijk maken, en doet het daarom niet pijnlijk aan, wanneer we over de begrafenis van het eene slachtoffer van zoo iets droevigs kolommen lang te lezen krijgen, enkel en alleen omdat hij of zij behoort tot eene hooggeplaatste, aanzienlijke familie, terwijl vlak daaronder, van de begrafenis van een ander slachtoffer - enkel en alleen omdat hij niet behoort tot zulk een deftigen kring - niets anders wordt gezegd dan het allernoodigste, en zonder eenige toevoeging over het roerende of aangrijpende dáárvan? Is het minder aangrijpend dat meneer Z of meneer X door dezelfde noodlottige ramp om het leven kwamen, die ook meneer Z. wegrukte van die hem liefhadden - wijl laatstgenoemde meneer Z. toevallig een beroemden vader had, of behoorde tot een rijke familie? Indien men sommige couranten-verslagen leest, en daarbij gadeslaat de houding van het publiek, dan zou men het welhaast moeten denken. - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.
| |
[pagina 452]
| |
- Welnu, ziehier het resultaat van mijn bezoek en onderhoud met den heer Wolterbeek. In de eerste plaats moet het mij van het hart, dat mijn indruk van den heer Wolterbeek een geheel andere is geweest, dan die welke mevrouw Thorbecke van hem heeft, blijkens hare brochure. Zij ontmoette hem, in de door haar beschreven vergadering, voor de éérste maal, ik-ook deed dat bij mijn bezoek; ik meen dus dat ons beider indrukken tegen elkander mogen worden opgewogen, en ik kan niets anders zeggen dan dat ik van den heer Wolterbeek en diens òptreden een geheel tegenovergestelden indruk heb ontvangen aan dien van mevrouw Thorbecke, en dat ik van de wijze waarop hij, - die zich aan mij niet behoefde te rechtvaardigen - mij alles welwillend en vriendelijk heeft uitgelegd, eene dankbare en aangename herinnering mede naar huis nam. En nu het asyl? Ik heb daar - helaas - o zoo vele, vele zwervelingen gezien, die allen daar medelijdend worden opgenomen, en niet worden afgemaakt, maar die er blijven totdat men een goed thuis vindt voor hen, of anders tot aan hun dood toe. De heer Wolterbeek heeft mij verzekerd, dat er in zake een ‘goed thuis’ wel degelijk zorgvuldig wordt onderzocht, en dat men b.v. in het bijzonder waakt tegen de mogelijkheid, dat onderhandsche handel wordt gedreven ten behoeve der vivisectie, (door het quasi een hond tot zich nemen, om hem dan stiekem te verkoopen aan artsen, of aan inrìchtingen voor vivisectie-doeleinden). Welnu, álle deze zwervelingen zagen er, zonder onderscheid, wèldoorvoed uit, zij hadden goed stroo en behoorlijke hokken, in behoorlijk verwarmde corridors uitkomend, ook het hun verstrekte eten heb ik gezien, en de aangename geuren ervan geroken, alsmede zag ik eene groote zandplaats waar zij eens of twee malen per dag worden hergeven aan betrekkelijke vrijheid onder toezicht van een oppasser. - De katten maakten eveneens een zeer-welverzorgden indruk, en ook hier deed alles rein en ordelijk aan, en waren de corridors met hokken prettig warm. - Terwijl het aanwezige personeel op mij een gunstigen, aangenamen indruk maakte! Nu kom ik tot eene quaestie, die dikwijls aanleiding geeft tot misverstand, en die ik gaarne erken zelve tot hiertoe ook niet geheel juist te hebben ingezien. Ik bedoel de quaestie van de aan het Asyl verbonden toevlucht tot tijdelijke opname van dieren tegen betaling. - Men hoort namelijk zoo dikwijls de eenigzins-vijandelijk-uitgesproken klacht: ‘Je moet je hond nooit naar het asyl brengen, want daar doet hij een ziekte op, daar wordt hij slecht behandeld’, - enz., enz. En dientengevolge - zoo is het althans mij-ook gegaan - verwart men dan de liefdadigheidsinrichting hierboven bedoeld met de er aan verbonden inrichting tegen betaling. Deze laatste nu is niets anders dan een soort dieren-hôtel, een zaakje, ondernomen om de groote onkosten te dekken welke de liefdadigheids-inrichting uitteraard meebrengt, en waarbij van geen liefdadigheid meer sprake is, maar enkel van finantieel voordeel in het belang der noodlijdende verwaarloosde dieren. Indien zij, die uit de stad gaan, en die, om welke reden dan ook, hun zieken of gezonden hond of kat wenschen uit te besteden, een zekere som wekelijks daarvoor willen betalen, dan wordt het dier daarvoor opgenomen in het aan het honden-asyl verbonden hôtel, in hokken waarin géén der verwaarloosde honden of katten óóit verblijf houden, en krijgt op zijn hok een plaatje den naam van eigenaar of eigenares vermeldend. - Is deze achterna niet tevreden met de behandeling, de voeding, de verzorging, wat dan ook, niemand immers dwingt hem zijn huisdier daar te brengen in plaats van het zelf tot zich te nemen. Hij kan zich vooraf met eigen oogen gaan overtuigen wáár hij zijn hond of kat in verpleging geeft, in welke gelegenheid, onder welke zorgen. - Wat ik daarvan zag, - ik erken het volmondig, - heeft op mij een alleszins gunstigen indruk gemaakt, nette, goedingerichte hokken, geheel afgescheiden van het gedeelte voor verwaarloosde dieren, goede ligging, goed voedsel. Echter, vraagt gij mij of ik mijne eigene, aan groote liefde en groote zorgen verwende huisdieren daar tijdelijk zou doen opsluiten, dan zeg ik persoonlijk: Neen. Want ik vind dat men - evengoed als waar het kinderen geldt - zelf het best weet wat het eigen dier van noode heeft, en hoe het moet worden opgepast, en bovenal dat het in zulk een asyl alle liefde mist. Een inrichting blijft altijd een inrichting. Speciaal de mogelijkheid van ziekten-opdoen door besmetting is natuurlijk niet uitgesloten. Ontsmetting namelijk is en blijft altijd een twijfelachtig iets. Er zijn gevallen genoeg bekend aan ieder onzer, van reizigers die in eerste-klasse-hôtels de eene of andere besmettelijke ziekte opdeden, huid-uitslag, typhus, wat niet al. Zoo zullen er dus óók wel gevaren van dien | |
[pagina 453]
| |
aard aankleven aan het hôtel voor dieren bovengenoemd. Echter, met de liefdadigheid heeft dat niets meer te maken. Het hôtel is een zaakje, en wil niets anders zijn, om daardoor het liefdadigheids-asyl finantieel te ondersteunen. Indien ge er dus zoo vele aanmerkingen op hebt, zendt er Uw dieren dan niet heen mijnentwege, maar val - om die reden - niet tegelijkertijd de liefdadigheids-inrichting aan. Want die staat er geheel buiten. - Overigens zij hier, alvorens ik van deze zijde van het vraagstuk afstap, nog opgemerkt dat alles, óók het hôtel voornoemd, onder toezicht staat van een hier in den Haag bijzonder-goed-bekend-staanden, door alle dierenvrienden zonder uitzondering ten hoogste geroemden dierenarts, en dat deze arts óók de inrichting voor zieke honden leidt - tenzij men, in geval van betaling, zijn eigen dierenarts wenscht te zenden, hetgeen dan natuurlijk is geoorloofd. In die zieken-afdeeling zag ik o.a. een uitstekend verbonden grooten hond, terwijl de andere patiënten rustig en welverzorgd neerlagen in hunne hokken, en eene heldere en zacht-uitziende pleegzuster het beheer voerde over dit alles, juist toen ik er was een genezen patiënt aan hare hand houdend, die elk oogenblik door den eigenaar zou worden afgehaald. - Alles saamgenomen - ziedaar mijn besliste eindindruk - een zegen voor de noodlijdende dierenwereld, deze instelling.! Gebreken? Ja natuurlijk zullen ook aan háár die aankleven, zooals aan alle groote instellingen. Maar diens ondanks! Welk een onwaardeerbaar groot voorrecht dat zoovele zwervelingen, mishandeld, ziek, geplaagd, verschopt, dakloos, hier in elk geval goed voedsel, goede ligging, warmte vinden! Welk een onwaardeerbaar groot voorrecht ook, dat door de oprichting van het dieren-hôtel menige hond- of kat-bezitter, die vroeger wellicht bij afwezigheid zijn huisdier meedoogenloos in huis opsloot, het toevertrouwde aan onverschillige buren, het misschien wel wegjoeg gemakshalve, nu, voor weinig geld, het behoorlijk kan laten verzorgen en verplegen gedurende dien tijd. En, last not least, welk een nuttige instelling deze kliniek voor zieke dieren, waar eene pleegzuster, onder leiding van den zooeven bedoelden dr. Woudenberg, de arme zieke slachtoffers verbindt, verpleegt, verzorgt! - Ik ben dan ook ten slotte den heer Wolterbeek zeer dankbaar geweest voor zijn welwillend schrijven, dat mij de oogen opende voor een tot hiertoe door mij verzuimden plicht. En ik wil hem dit gaarne zeggen op deze plaats openlijk. - Nog een woord over het noodlottig geharrewar onderling, waarvan de brochure van mevrouw Thorbecke het eind-uitvloeisel schijnt te zijn. Reeds in mijn eerste artikel in de Lelie van 26 Nov. 1913 wees ik er met nadruk op, hoe ik mij in die quaestie geen partij kon stellen, noch er over wenschte te oordoelen, omdat ik niets anders op het oog heb dan het belang van het dier. In verband daarmede echter, met een en ander, wees ik er toen op hoe mevrouw Thorbecke min of meer de beschuldiging uitspreekt, als zou het door dierenvrienden voor het asyl bestemde geld eigenlijk niet tot dat liefdadige doel worden besteed, en, in verband daarmede, vroeg ik toen: ‘Wie steekt dan eigenlijk wèl dat geld in den zak?’ Thans, na ingewonnen ontvangen inlichtingen, kan ik, op grond speciaal van het jaarverslag 1912. blz. 35 en blz. 26, waarheen ik iedereen verwijs, met blijdschap constateeren, hoe bij mij allen twijfel aan eenige onrechtvaardigheid van welken aard ook is weggenomen, en hoe ik integendeel vrees en geloof, dat achter dit alles allerlei kinderachtige persoonlijke intrigues en vijandschappen schuilen, welke - bedenkt dit wel ware dierenvrienden - over het hoofd heen van de bestuurderen tenslotte het arme dier treffen. Immers, - ik zelve ben er een voorbeeld van - door zulke intrigues en vijandschappen kweekt men bij de buitenstaanders achterdocht en tegenzin, en deze, inplaats van zich aan het asyl aan te sluiten, houden zich dus verre ervan, en willen er zich maar liever niet mee bemoeien. Dat is verkéérd, hóógst verkeerd. Toe, laat ons, in het belang van het dier, waarom het immers gaat, nu eens al dat menschelijk geharrewar, al die flauwe intrigues en boosaardigheden, terzijde zetten, en eendrachtelijk steunen eene goede zaak. Zoo alleen zullen wij die fouten en gebreken, welke er natuurlijk wel zijn zullen, helpen verbeteren en tot een minimum helpen beperken. Niet echter door voortdurend, in den boezem van den ledenkringzelf, stoken en kwaadspreken, en het den bestuurders moeilijk maken door hatelijkheden van allerlei aard. Waarachtige dierenvrienden hadden mij reeds van te voren, - nog vóór ik den heer Wolterbeek sprak, - ingelicht dat hij, inzake de hierboven bedoelde insinuasie omtrent de geldquestie, zonder twijfel vrijuit gaat. En die dierenvrienden waren daarom te onpartijdiger, omdat zij overigens | |
[pagina 454]
| |
geenszins tot zijne bewonderaars schenen te behooren. Maar zij-ook hadden hier de wáárheid lief, terwille van het dier, waarom het immers gaat. Ik mijnerzijds breng ten slotte hier een woord van dank en hulde aan den heer Wolterbeek, die, inplaats van boos te worden om mijne openhartige bespreking van de brochure van mevrouw Thorbecke, geloofde in mijn goede trouw, en mij op waardige en zakelijke wijze overtuigde van het hem zonder twijfel aangedane onrecht. Daarom, tot alle wezenlijke dierenvrienden zou ik willen zeggen: Zet Uw antipathieën en sympathieën, waar het menschen geldt, nu eens in deze dierenzaak terzijde; toe, sla de handen ineen om een goede, nuttige zaak, als het honden-asyl in èlk geval is, tot steeds grootaren bloei te brengen, inplaats van haar stelselmatig te ondermijnen door Uw jaloezieën en kibbelpartijen, welke naar buiten doordringen, en dientengevolge onverschilligen maken tot vijanden, en vrienden van zich verre houdende. Laat ons in dezen samenwerken, niet noodeloos verdeeldheid strooien! En nog iets, dierenvrienden: Als ge U een hond of kat wilt aanschaffen, och toe, ga dan naar het asyl. Kosteloos kunt gij er de mooiste, liefste, aardigste honden en kattten krijgen. Ik zag er verscheidene. Bedenk welk een goed werk gij daardoor doet; door zulk een van liefde verstooten dier te geven een thuis! Ik voor mij heb tot mijzelven gezegd: Als ik een nieuwen hond kan plaatsen, dan haal ik een uit het asyl, niet den mooisten, maar integendeel den ongelukkigsten, dengene die het meest liefde behoeft, die er het meest verwaarloosd uitziet. Niet ieder Uwer echter heeft eene vriendin en eene Marie, welke in dit opzicht zoo heerlijk eenstemmig met mij denken. Daarom zeg ik 't U, die niet in dit geval zijt: ook mooie, gezonde, jonge dieren vindt gij daar in overvloed, voor niets.Ga naar voetnoot*) Och toe, aldus die dieren helpen door ze tot U te nemen, het is zooveel nuttiger dan het bestuur te plagen, en door aanmerkingen en insinuaties in een kwaad daglicht gaan stellen. Geloof mij, als gij waarachtig dierenliefde in U hebt, dan zult ge door zulk een handelwijze méèr nut stichten, dan door tweedracht zaaien. Daarvan ben ik overtuigd sinds ik het asyl met eigen oogen zag. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III.
| |
[pagina 455]
| |
die bedoelde dame aan, op een beleefde manier; ik zei: ‘Mevrouw, nu zal u zoo bang niet meer zijn als acht dagen geleden’; zij zeide: ‘Ik wil niet door een soldaat op den openbaren weg aangesproken worden.’ Ik zei niets, ging mijns weegs, maar de tranen kwamen in mijn oogen. Ik wandelde ongeveer een jaar geleden van Mr. Cornelis naar Batavia; langs den weg lag een meisje, naar mijn gissing 10 jaar oud, en wilde naar Batavia, maar kon niet meer loopen, was ziek geworden. Er kwam een auto aan, ik stak mijn hand in de hoogte om halt te houden, waaraan voldaan werd; er zaten twee dames in, volgens de kleeding die ze aan hadden; ik zei wat er met het meisje aan de hand was; toen zeide de eene dame tegen de andere: ‘Dat kan niet, dat kind heeft zulke vieze kleeren aan, dan wordt onze auto vuil.’ Ik wilde ze op betere gedachten brengen, maar ze reden weg. Is het dan niet waar, freule, hoe beter men de menschen leert kennen, hoe meer dat ik van dieren houd. Die dames hadden toch wel andere maatregelen kunnen nemen. Hier kwam onlangs een groote mijnheer uit Holland, en zou hier naar de buitenbezittingen gaan, sprak een vriend hier, en die raadde hem ten sterkste aan om in concubinaat te leven, en het beste, zei hij, is een japaneesche vrouw. Hij kocht zoo'n dame uit een bordeel vrij, en nam ze mede naar de buitenbezittingen. Na een zekeren tijd verwekte hij bij haar een kind, een langen tijd daarna had hij den moed om dat naar huis te schrijven; ze schreven terug dat het wel niet pleizierig was, maar daar het nu eenmaal zoo was, moest hij het kind maar mede brengen. Het was toch zoo'n lief kind, zooals hij schreef, en ze zouden er heel veel van houden, en het zou een goede opvoeding krijgen. Hij vertelde dat aan haar; zij smeekte hem: ‘Neem mijn kind niet weg, zonder mijn kind kan ik niet meer leven.’ Of zij dóór bleef smeeken, het gaf alles niets. Hij gaf haar wat geld, en nam het kind mede. Toen hij weg was met dat kind, nam zij vergift in en stierf. Doet een hond dat ook? Als de moeder jongen krijgt, neemt de vader die jonge honden dan ook weg? Het zijn gewoonlijk de braafsten niet die als soldaat naar Indië gaan, en hier is voor velen te vinden dat waarnaar ik, en bijna iedereen in dit klimaat, zoo naar verlang. Bij de meesten is hier het schaamtegevoel weg. Ver van vader en moeder verwijderd. Een soldaat blijft hier in vele gevallen een derde gedeelte van zijn leven, en wel in dien tijd dat hij er het meest behoefte aan heeft. De vreeselijke gevolgen blijven niet uit, 't is zelfs onrustwekkend, volgens mijn meening. Van te genezen is geen sprake, en ik vind het bijna de ergste ziekte die men in de Oost krijgen kan. Je hebt een geslachtsziekte hier die veel voorkomt, en zoo iemand kunt ge vergelijken bij een appel die van buiten mooi is en van binnen rot. Dat de soldaten zooveel geslachtsziekten oploopen is niet altijd hun eigen schuld, maar wel die van de burgerij. Hij slentert hier langs de straat, en weet niet waarheen, zonder doel, niemand bemoeit zich met hem, al past hij nog zoo goed op, dat geeft hem niets, door de burgerij wordt hij over een kam geschoren met de minsten van zijn soort, en daarom gaat hij naar andere plaatsen toe, die hem met open armen ontvangen, maar waar hij dan ook te gronde gaat. Vele soldaten verwekken kinderen door op de compies in concubinaat met zoo'n vrouw te leven, dan gaan velen naar Holland, en laten die kinderen onverzorgd achter, en er zijn er nog die daarop roemen als ze in Holland zijn of elders, en die brave menschen in Holland lachen dan ook mede. 't Is met geen praatjes goed te maken, freule, want een inlandsche moeder is er vlug bij, als er een meisje is, om er voordeel van te trekken zoodra het de meeste waarde heeft. Vele personen, ook van den aanzienlijken stand, zeggen, als ze in Holland zijn: ‘Het bevalt mij in Holland niet wegens het gure weder, de dienstboden, de vermakelijkheden.’ Gelooft u dat, freule, dat het altijd de waarheid is, dat Indië ze dáárom zoo aantrekt? Ik was 26 jaar toen ik als soldaat naar Indië ging, en was met de geslachtsziekte totaal onwetend Welnu, velen komen terug omdat ze hier een zekere geslachtsziekte hebben opgeloopen, dat voor het lichaam een warm klimaat vraagt. En, wat de dienstboden aangaat, vele mevrouwen in Holland hebben elke maand een andere dienstbode noodig, vele andere mevrouwen houden zoo'n zelfde dienstbode jaren, want iedereen is gesteld op een menschelijke behandeling. Diezelfde dames nu, als ze in de Oost komen, hebben ook elke maand een andere baboe noodig, en dan moet men nog weten dat de inlandsche bevolking volgens mijn meening het verdraagzaamste volk van de wereld is. Dat gure weder in Holland is duizendmaal gezonder dan dit warm klimaat. Die vele ziekten die ge hier hebt wil ik er nog niet bijrekenen, bijvoorbeeld koortsen, vergrooting van lever en milt, daar bijna een ieder aan onderhevig is. Wat het plezier en de vermakelijkheden aangaat, dat scheelt de dag tegen den nacht ten voordeele van Holland. Ik schrijf de waarheid, freule, dat hebben vele menschen niet graag, dat zal u zelf ook wel veel te veel moeten ondervinden. Ik wandelde een maand of vijf geleden op Batavia, toen kwam ik een Amsterdamschen jongen tegen; ik zei goeden morgen, hij zei ook goeden morgen, en hield mij staande, gaf zijn adres aan mij, en we spraken verder over koetjes en kalfjes, zooals dat gaat. Hij was getrouwd, in Amsterdam had hij een vrouw met enkele kinderen; hij had een boot hierheen gebracht, en wist niet als hij weder in Amsterdam terug was of hij in maanden daar weder werk had. Hij verbraste hier zijn verdiend geld; ik zei: ‘Waar moet uw vrouw en kinderen dan van leven?’ ‘Dan gaat maar weder alles de lommerd in;’ ik zei: ‘Verbrast uw geld hier niet, bewaar het toch voor slechtere tijden,’ ‘jo, jo,’ zei hij, op zijn plat Amsterdamsch. Daar wil ik nu eens verder over schrijven, omdat zulke gevallen in deze wereld tot mijn spijt met duizenden voorkomen. Eten en drinken moet gebeuren, huishuur, kleeding, brandhout, enz., enz. Als zoo'n vrouw haar leed tegen andere menschen beklaagt, wat zeggen die gewoonlijk: ‘'t is treurig.’ Op zoo'n wóórd krijgt ze geen brood bij den bakker, de kinderen lijden honger, zij wordt een heldin, (in de oogen van diezelfde menschen een hoer). Is dat kwalijk te nemen van zoo'n vrouw, als ze | |
[pagina 456]
| |
op die manier wat gaat verdienen voor de kinderen, daar ze vroeger zelfs nooit aan gedacht heeft? Dan gaan andere menschen zoo'n vrouw pijnigen om haar leed nog zwaarder te maken. 30 October 1913. Dat ik nu weder schrijf, komt omdat ik nog wat heb vergeten, en ik hoop, Freule, dat U mij mijn vele brieven niet ten kwade zal duiden, en bied graag duizendmaal mijn verontschuldiging aan, en, als U mijn brieven plaatst, zoudt U mij ten zeerste verplichten om dit onderstaande ook te plaatsen, want het is meer dan treurig genoeg de waarheid; dat ondervind ik, en vele soldaten, maar veel te veel. De kameraadschap namelijk onder de soldaten laat zeer veel te wenschen over, om die reden is het leven voor vele soldaten hier niet aangenaam, men moet bedenken dat wij bijna altijd zoowel 's nachts als overdag bij elkander zijn, om duidelijker te zeggen in één huis wonen. Als een soldaat op rapport moet verschijnen, omdat hij gefraudeerd heeft om deze of gene reden, dan heb ik dikwijls gezien - trouwens, ieder soldaat ziet het dagelijks, - dan staan de zoogenaamde kameraden met volle belangstelling hem op te wachten, en vragen dan: hoeveel straf heb je gekregen? Is hij niet gestraft, dan is dat voor die lui een tegenvallertje. Het leven in den dienst voor een soldaat is zoo slecht niet als ze in Holland wel denken, zeker, er is nog veel verbetering noodig, alhoewel in de laatste jaren zeer veel verbetering ten voordeele voor den soldaat tot stand is gekomen. Er zijn vele soldaten hier, die het leven voor zichzelf en voor hun kameraden vergallen, en die lui zijn wel zoo slim, als het er op aankomt, dat ze achter de schermen schuilen. Tot zoover mijn correspondent. Ik heb deze eenvoudige taal juist daarom opgenomen, omdat de inhoud zulk een gril licht werpt op de afschuwelijkheid en onzedelijkheid van het militairisme. Laat mij hier nog bijvoegen dat mijn correspondent géén sociaal-democraat is, daar hij uitdrukkelijk ergens in een zijner brieven zegt: ‘Ik eerbiedig de Koningin ten hoogste, haar wil is voor mij een wet’. Op een andere plaats in zijn brieven schildert hij uitvoerig hoe goed en menschelijk zijne superieuren hem behandeld hebben, en dankt hen daarvoor openlijk. Juist echter omdat hij hunne namen en zijne garnizoensplaatsen noemt, kon ik die gedeelten niet openbaar maken uit vrees hem te zullen benadeelen. - Zijn getuigenis is dus zoo onpartijdig mogelijk, en ik vraag u, lezers, vindt gij niet met mij een stelsel gruwelijk-onzedelijk, dat de jonge gezonde mannen dwingt, in de jaren waarin zij aan het verkeer met de vrouw het meeste behoefte hebben, òf in prostitutie te leven, òf zich, - wat in kazernes en aan boord veelvuldig voorkomt - op tegennatuurlijke wijze met elkander te behelpen, man met man? - Het leger is een onzedelijke instelling, een schande, - ook in dit opzicht van onzedelijkheid, - voor elke christelijke maatschappij. En wat zegt gij van deze japaneesche vrouw, die vergift innam toen de vader haar kind meenam naar Holland? Is dit niet een logenstraffing der zoo gemakkelijk uitgesproken bewering: ‘Zoo'n inlandsche vrouw voelt dat zoo niet.’ Ik voor mij geloof integendeel dat eene natuur-moeder veel sterker voelt voor haar kinderen, hare jongen, dan onze ‘beschaafde’, hypermoderne, kunstdoende, nauwgerokte, excentrieke quasimama's - voor wie het kind in 99 van 100 gevallen is een haar figuur bedervende last, een hoogst-onaangename noodzakelijkheid van het huwelijk, waaraan zij zich tracht te onttrekken. - Aan het slot van zijn brieven beklaagt mijn correspondent zich, dat in de kazerne-bibliotheek mijne werken ontbreken! Geen wonder, dáárvoor zal onze christelijke regeering indertijd wel gezorgd hebben! Maar, dat het niet baat aldus de waarheid te verhelen, dat bewijst het feit, dat de Holl. Lelie nochtans dóórdrong tot in die ver-afgelegen-binnenlanden van Indië, er doordrong, en terstond mijn correspondent deed besluiten mij het geld over te maken voor een abonnement erop. Ik dank hem ten zeerste, en ik hoop dat zijne schildering met aandacht zal gelezen worden door allen die strijden tegen geslachtsziekten en verontreiniging van jonge gezonde mannen. De kazerne en het oorlogschip zijn - bovenal in de tropen de natuurlijke kweekplaatsen van onzedelijkheid, omdat het leger is een tegennatuurlijke instelling. | |
IV.
| |
[pagina 457]
| |
schrijft mij, dat zij met buitengewoon veel voldoening kennis maakte met de poudre de riz welke madame Gimber haar aanbeval. Zij had namelijk voor hare gelaatskleur veel gezocht naar de passende nuance, maar was tot hiertoe steeds niet voldaan. Madame Gimber echter heeft een Parijsch product dat geheel en al aan hare wenschen voldeed. - Mevrouw L. de W. tenslotte was zoo vriendelijk mij bepaaldelijk te verzoeken het volgende mee te deelen: - ‘Terstond na lezing van Uw artikel over Maison de Beauté, Stationsweg 72c den Haag, ben ik, daar ik toch in den Haag moest zijn, daar eens gaan kijken. 't Ligt, als ge van het Holl. Spoor komt, voor ons Rotterdammers zoo in den weg immers. Wat een sympathieke eenvoudige verschijning.! Juist zooals U het beschreef, van geheimmiddelen of kwakzalverij is daar geen sprake. Ik heb een abonnement genomen, en ben tot hiertoe uiterst tevreden! Mijn oogrimpels, die mijn leeftijd accentueerden, gaan verdwijnen! Weest U hartelijk bedankt!’ De dank is aan mij. Ik vind het recht aardig dat de lezeressen mij aldus van hare ondervindingen op de hoogte houden, in het belang van anderen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
V.
| |
[pagina 458]
| |
Maar toch, bij zooveel verandering, hoeveel óók dat was gebleven.! Winkels waar reeds mijne ouders kochten! Menschen, die me hadden gekend toen ik nog woonde in mijn ouderlijk huis! Wijken vernieuwden zich, steeds meer breidde de stad zich uit, en plaatsen werden ledig, en kinderen werden groot! En toch, ondanks dat alles, bleef de stad hetzelfde den Haag dat ik liefhad. - Wáár ik ook heb gereisd en hoevele mooie steden ik ook zag, altijd, als ik in den Haag terugkwam, trof mij, als iets liefs, zijn stille aristocratische schoonheid, zijn nuffige properheid, zijn cachet van weemoedige voornaamheid. En zijn inwoners, die vlugger, levendiger, internationaler, éléganter, gemoedelijker in den omgang zijn dan welke andere Hollanders ook.! - Ja, ik heb den Haag lief! Ik heb het lief om wat het mij gegeven heeft, om de eerste vreugden van het groote-stad leven die ik er doorleefde, en om de vele droeve en mooie herinneringen beide, die het in me opwekt, om het graf óók waarin ik een dierbaren vader borg op Eik en Duinen, - in een woord omdat het is den Haag. - En, elken keer als ze een stukje van 't oude den Haag vernieuwen, doet het me een pijn, een zielspijn, omdat ze dan iets wegnemen, dat een historie had, dat deel was van het mooie verleden. - Ik weet niet of ik hier sterven zal. Ik ben zoo'n zwerveling, zoo'n trekvogel, ook nu altijd nog! Maar ik geloof wel, als het elders zal zijn, wáár dan ook, dan zal mijn laatste bewuste gedachte nog wel even wijlen hier, waar ik zooveel vreugde heb gekend en zooveel leed heb geleden, waar ik liefde smaakte en desillusie, waar ik werd van onwetend meisje wetende vrouw van het leven; ik geloof wel, dat ik in die laatste ure dan nog zal zien, in een verklaring, den lachenden Vijverberg, en het melancholiek-mooie Voorhout, en de vriendelijke, intieme Boschjes, en de vijvers in het Bosch, die zoo statig zijn en zoo somber, en de grauwe, grijze Noordzee, met haar droeve tinten. - En aan de menschen óók zal ik denken, aan de velen, velen die me hier kennen, die weten wie ik ben, zooals ik het weet van hen, aan de winkels die me zijn lief geworden, en aan de straten waar ik zoo menigen, menigen voetstap heb staan. - Als een heel-dierbaar, onvergetelijk mooi stukje aardsch leven zal het dan nog voor het laatst oprijzen voor mijn verduisterende oogen.... het den Haag dat ik heb liefgehad. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|