De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 446]
| |
om dit recht, dat door de kerkelijke wet van 10 November werd bekrachtigd, in zijn wetten op te nemen, werd het noodzakelijk om de liturgie van het huwelijk in overeenstemming te brengen met de nieuwe gebruiken. ‘Iedereen zal het met ons eens zijn’ schreef de heer Vallotton ‘dat het te betreuren zou zijn indien er in Zwitserland voortaan twee huwelijksmoralen zouden zijn: die van de liturgie en die van het burgerlijke wetboek. Hij stelde een nieuwe formule voor, die, daar zijn wij van overtuìgd, ook elders dan in Zwitserland zal worden aangenomen. In zijne voorrede levert hij een even juiste als gestrenge critiek op het oude formulier. Dit toch legde bij voorkeur en veel meer dan noodig den nadruk op de ondergeschìkte rol der vrouw in het huisgezin en herhaalde zeven keer in verschillende bewoordingen dat zij den man onderdanig moet zijn. Dat oude denkbeeld van de ondergeschiktheid der vrouw is zóó vastgeworteld in de ideeën en in de gebruiken, dat men het zelfs terug vindt in de protestantsche kringen, waar men er anders zoo trotsch op is en niet zonder reden - steeds aan de spits te staan waar het vooruitgang en vrijheid geldt. Indien men op dit gebied ging onderzoeken, zou men met verbazing de denkbeelden leeren kennen die nog gangbaar zijn over de trouw bij die christenen, die er zich op beroemen de ware en onmiddellijke erfgenamen van den Christus te zijn. Zij schijnen te vergeten dat hun Meester zijn natuur het eerst openbaarde aan eene Samaritaansche vrouw in plaats van aan een Israëlitischen schriftgeleerde, dat Hij de overspelige vrouw in het openbaar door de Pharizeeërs beschuldigd vergaf en Zijn opstanding aan Galileesche vrouwen mededeelde vóór hij zich aan zijne discipelen vertoonde.
Het moet worden erkend dat de vrouw in het christelijk huisgezin nog geenszìns de plaats inneemt die haar toekomt en waarop zij recht heeft. Wel verre van de gelijke van den man te zijn is en blijft zij zijn ondergeschikte om niet te zeggen zijn mindere, zijn dienstbode. Door steeds te herhalen dat de man het ‘hoofd’ is, wat slechts beeldspraak was, is men er vanzelf aan gewoon geraakt, den man te beschouwen als den meester, die alleen moet regeeren en bevelen in huisgezin, staat en kerk. Daardoor heeft men de vrouw belast met al de mindere, moeilijke of onaangename baantjes, zonder haar ooit werkelijk deel te laten nemen aan het.... bestuur. - Gedurende de lange eeuwen van gehoorzaamheid en - waarom het te verzwijgen? - van dienstbaarheid er aan gewend om als een onmondige behandeld te worden, werd zij beschouwd als het eigendom van den man. - De voorschriften der tien geboden, stelden haar op één lijn met het vee of met den vreemdeling. Het heeft de vrouw dan ook moeite gekost om te begrijpen en te erkennen dat zij toch volgens het oude woord en den wil van God zelf in het huwelijk is, ‘eene hulpe aan den man gelijk’. Volgens de schrandere opmerking van den Heer Vallotton brengt de Bijbel in het verhaal omtrent de instelling van het huwelijk drie gedachten op den voorgrond: ‘de hulp die de vrouw haren man verleent, de innige gemeenschap der beide echtgenooten en hun volkomen gelijkheid.’ Het is trouwens aan deze opvatting dat de Christus is trouw gebleven, want sprekende over de vereeniging der echtgenooten, maakt Hij met geen enkel woord melding van de ondergeschiktheid der vrouw. Om zich daar beter rekenschap van te kunnen geven, behoeft men slechts die verhalen uit de Evangeliën na te lezen, waar Jezus zich in tegenwoordigheid van vrouwen bevindt en zich met hen onderhoudt. Vol achting en eerbied voor haar, zelfs waar zij tot de diepste graad van verachtelijkheid gezonken is, is Hij vol van eene toegevendheid die ons verbaast en soms ergert, ten opzichte van het geslacht waaraan hij zijne moeder dankte. Wel verre van in de vrouw, zooals men het maar al te lang in de kerk deed,Ga naar voetnoot1) het verdorven schepsel te zien, bondgenoote van den Satan, aan wie de val wordt toegeschreven en door wie de zonde in de wereld zou zijn gekomen, heeft Jezus in haar vooral de eerste rechthebbende op de verlossing gezien en degene die het eerst en het best de Evangelische waarheid begrepen had. Waren het niet vrouwen die zich het eerst voegen bij den Rabbi van Nazareth, toen zij den aard en de grootte zijner zending begrepen hadden | |
[pagina 447]
| |
en waren het niet vrouwen die Hem ondersteunden door hunne gaven, hun aanmoediging, hunne liefde? Men ziet hieruit dat de liturgieën die aan de vrouw den plicht oplegden om aan haren echtgenoot ‘onderdanig’ te zijn verre van getrouw zijn aan de leer van Christus. Integendeel bekrachtigen zij slechts de leer der apostelen Paulus en Petrus. De laatste stelt de vrouw in overeenstemming met de mozaïsche wet op denzelfden rang als de dienstmaagd. (I Petr. II, 18; III, II)Ga naar voetnoot1) De katholieke kerk heeft zich bij het Paulinisme aangesloten, toen zij van het Celibaat dat zij den priester oplegde een meer verheven staat maakte dan die van het huwelijk. Bovendien houdt zij de natuurlijke ontvangenis voor eene betrekking In hare vereering van de Maagd, aanbidt die kerk bovenal in haar de eenige vrouw die uitzondering gemaakt heeft op de gewone wetten. Indien zij het huwelijk tot sacrement verheven heeft dan is dat om eenigermate de zoogenaamde bevlekking, onreinheid van iedere echtelijke verbintenis te verminderen, te verzachten en uit te wisschen.
Voorzeker heeft het protestantisme het huwelijk nooit als minderwaardig aan het Celibaat beschouwd, maar door er de alles overheerschende gedachte der vrouw van te maken, het eenig doel van haar leven, heeft het aan de echtgenoote niet die plaats in het huisgezin gegeven, die haar rechtens toekomt. Het wordt tijd dat men tot eene opvatting komt, meer in overeenkomst met het Evangelie en met het gezond verstand. Ten eerste moet men eindigen met voor het jonge meisje het huwelijk te maken tot het onderwerp waarnaar al hare gedachten gaan. De oude jonge juffrouw, waarvan het leven veelal bestaat uit zelfverloochening en opoffering, dikwijls honderd malen meer gevuld dan het ijdele, leege, nuttelooze bestaan van vele gehuwde vrouwen, mag niet langer het voorwerp zijn van laffe aardigheden of grappen van minder allooi. ‘De reden van dit vooroordeel is’ - zooals de Heer Charles Give geestig opmerkt, ‘daarin te vinden dat men aanneemt dat de eenige sociale taak der vrouw is in het zijn van echtgenoote en moeder en dat zij er geen andere kan hebben. Heeft zij dus dit eenig doel gemist, dan bevindt zij zich in de scheeve verhouding waarin zich ieder wezen of ding bevindt dat geen nut op de wereld heeft, van een ongelijk paar handschoenen, van een deksel waarvan de schaal wegraakte’. Terwijl men van den man onmiddellijk aanneemt dat zoo hij niet gehuwd is, het daarin ligt dat hij niet gewild heeft, dat wanneer hij celibatair bleef - men spreekt niet van een ouden jongenheer! - dat is omdat hij geen lust had een vrouw te zoeken, te kiezen, laat men bij de oude juffrouw doorschemeren dat ze geen man kon krijgen omdat ze te arm, te leelijk, te twistziek of wat dan ook was. Waartoe dient het een jong meisje er van te overtuigen dat zoo zij er niet in slaagt een echtgenoot te vinden, ze haar doel gemist, haar plicht verzuimd en haar leven vergooid heeft? Zijn er niet voor de vrouw, buiten het huwelijk, honderden wijzen om een nuttig passend bestaan te vinden, waarbij haar kans om gelukkig te worden even zoo groot is? Zoo ontsnapt zij tenminste aan het alternatief van òf door hare familie onderhouden te worden, òf door den man waaraan hare familie haar misschien heeft... verkocht.
Op dit oogenblik zijn bijna alle betrekkingen voor de vrouw toegankelijk. Men maakt nog uitzondering - en niet in alle landen - voor den eeredienst en voor het leger. In Amerika oefenen meer dan 300 vrouwen het herderlijk leeraarsambt uit. Het is waar dat zij slecht bezoldigd worden en dat zij plaatsen aannemen waarvoor men moeilijk iemand kon vinden die een diploma had van een theologische faculteit. Deze inval heeft den tegenstand uitgelokt van de Amerikaansche geestelijken, die met onrust de vrouwelijke concurrentie zien. Wie weet of de steeds moeilijker wordende rekruteering van het corps geestelijken op het vasteland niet ook daar de roeping der vrouwen er voor in het leven zal roepen? De dag waarop men het jonge meisje leert dat zij zeer fatsoenlijk alleen leven kan zonder getrouwd te zijn en men | |
[pagina 448]
| |
haar de middelen zal hebben gegeven om datgene wat zij noodig heeft voor haar levensonderhoud door eigen begaafdheden, intelligentie, eigen krachten te verkrijgen zal men haar de grootst mogelijken dienst bewezen hebben. Ten eerste zal men daarmede een eind hebben gemaakt aan de dolle jacht van onze moderne arrivisten naar een bruidschat, die slechts één doel heeft na eene stormachtige bedorven jeugd: het vinden van eene vertrouwende, goed-geloovige ziel die op den zoek naar een man is. (Wordt vervolgd.) |
|