ze er in te krabbelen. Een treurig bewijs hoe zonen uit allerlei streken van het groote Duitsche vaderland in dit zonde- en ellendeverblijf, genaamd la legion étrangère, zijn blootgesteld geworden aan allerlei lichamelijke en zielsbeproevingen.... De overste wist het hem voor het onderhoud der troepen toevertrouwde geld zichzelf toe te eigenen om er renpaarden voor te koopen, en deze schandelijke ontrouw bleef natuurlijk niet zonder uitwerking op de onderofficieren, die eveneens een groot aantal levensmiddelen stalen en onder de hand aan anderen verkochten.
.... In den morgen van den derden dag werden wij naar de garnizoenplaatsen Sich-Bel-Abbes en Saida overgebracht.... De zon brandde gloeiend heet.... Wij kregen nu een soort uniform van dril, en werden vervolgens grondig gereinigd door een stortbad.
Wat dan volgt is niets anders dan het gewone exerceeren, onder schimpen en schelden, waaraan èlke recruut zich heeft te gewennen. Erger is de beschuldiging, welke óók Frans Kull in zijn boek uitvoerig herhaalt, dat in het Fransche legion étrangère een strafsysteem wordt toegepast zóó afschuwelijk als nergens anders ter wereld. De gewone bestraften, d.w.z. zij die slechts ‘arrest’ treffen, worden opgesloten in gemeenschappelijke lokalen, waarin 50 à 60 man te zamen kunnen zijn, terwijl (en dat in een tropische hitte!) de eenige ventilatie bestaat in een kleine opening boven de deur. Één enkele pot de chambre is het éénige wat dient voor de natuurlijke behoeften dezer 50 á 60 gevangenen!
Op den vochtigen moerasgrond moeten de ôngelukkigen slapen, om dan, na zulk een nacht, en na bijna geen voedsel te hebben ontvangen, een in de tropen natuurlijk dubbel afmattenden ‘strafmarsch’ te gaan ondernemen, bepakt met een ransel van 40 Kg. gewicht, steeds gaande rondom de plaats van de kazerne, twee uren lang. - En toch is deze ‘gewone’ straf nog niets vergeleken bij de ‘crapodine’ en de ‘sillos’. De eerste bestaat daarin, dat men den soldaat handen en voeten op den rug vast bindt, en dan, liggend op de buik, drie of vier dagen aan zijn lot overlaat, in de gloeiende heete zon, slechts van zoo karig voedsel voorzien, dat hij niet geheel en al uithongert. De ‘sillos’ is een nog duivelscher wreedheid: men graaft in den grond gaten, die, naar mate men dieper komt, steeds nauwer worden, en waarin de ongelukkige gestrafte wordt gestopt dag en nacht achtereen, overgelaten aan weer en wind, aan honger en dorst. Beide zoowel Gg. Mentler als Frans Kull hebben uit eigen aanschouwen zulke slachtoffers van de meest grenzenlooze boosaardigheid aanschouwd, en beiden getuigen dat het soms meerdere dagen duurde eer een ongelukkige, die aan zulk een lot was blootgesteld geweest, weer het gebruik zijner handen en voeten herkreeg, of ook dat sterfgevallen meermalen het einde waren dezer mishandelingen den gestraften soldaten aangedaan - mishandelingen waarvan de Fransche regeering, nu er zóóveel openlijk over wordt geschreven, tevergeefs beweert dat het alles verzinsels zijn. Ik zeg: tevergeefs, omdat ik overtuigd ben dat mishandelingen van dezen of dergelijken aard niet alleen in ‘la legion étrangère’ maar in alle koloniën voorkomen, waar, helaas, tropenhitte, overmatig gebruik van drank en van opium, en, last not least, de zekerheid zichzelf baas te weten, menigen blanke maakt tot den onverantwoordelijken beul zijner ondergeschikten. Zie maar eens
naar Duitschland-zelf, waar indertijd Peters zich berucht maakte in Oost-Afrika door zijne den inboorlingen aangedane wreedheden. En wij-zelf óók gaan in dit opzicht, in onze Koloniën, lang niet altijd vrij uit, evenmin als de schijnheilige Engelschen, wier toestanden in Engelsch-Indië óók alles behalve rooskleurig zijn. Daarom dan ook, alles wel beschouwd lijkt mij het leven van zoo'n legionair niet heel veel slechter of minderwaardiger toe dan dat van welken koloniaal ook. Vooral dat wat Gg. Mentler ervan vertelt geeft dien indruk. Zeker, als hij de ellenden van het oorlogsleven beschrijft, of schimpt op het ongezonde klimaat van Tonkin, dan krijgt men diep medelijden met de vele jonge mannen, die aldus worden geofferd jaarlijks voor de zaak der veroveringszucht en der politiek. Maar tenslotte kan men het legion étrangère als zoodanig niet verantwoordelijk stellen voor deze misstanden, eigen immers aan elke koloniale mogendheid, die met de inboorlingen een verwoeden strijd heeft te voeren. Wanneer dus ook Franz Kull zeer avontuurlijke en afschuwelijke beschrijvingen ten beste geeft van het door hem ondervondene zijdens deze wilde volksstammen, dan is die ellende m.i. te wijten aan het onrecht, dat men den inboorlingen aandoet door hen in hun eigen land te beoorlogen, met verfijnde wapenen en first rate uitvindingen, waartegenover zij machteloos staan, en die