geweest-zijnde vrouw lag op sterven. Zij was bij kennis, maar nochtans zeer onrustig, en ze voelde en tastte steeds met hare handen om zich heen, en zuchtte dan angstig:
‘Ik kan ze niet vinden.’
‘Wat kunt ge niet vinden?’ - vroeg haar man. -
‘Mijne werken der liefde’, - antwoordde ze.
‘Ik zie Jezus op de wateren zweven, en hij vraagt mij naar mijne werken der liefde. - Maar ik kan ze niet vinden.’ -
Zouden er niet velen onzer aldus rondwandelen, die o zoo trouw hunne plichten nakomen, maar die nochtans nimmer gevoelen een ingeboren behoefte aan liefde-geven en liefde-verspreiden, en wier zelfvermeende deugdzaamheid daarom ten slotte niets anders is dan koude zelfgenoegzaamheid?
Dezer dagen was ik in een confiserie getuige van een voorval dat mij zoo pijnlijk aandeed. - Twee van die kleine hulst-verkoopende dreumesjes, die de Kerstdagen doen opduiken in onze groote steden, stonden te gluren naar al het uitgestalde moois, en tegelijk boden ze den voorbijgangers hunne takjes hulst van 5 ct. te koop aan. Zelve had ik hun, mijne gewoonte getrouw, iets van chocolade gegeven, en, terwijl ik in den winkel bezig was dit te betalen, verlustigde ik mij aan de verzaligde gezichtjes waarmee het tweetal dit lekkers opsmulde. Maar eene klant ging uit de confiserie, eene jonge moeder, die ik voor mijne ooges haren eigen kleinen vent, van vijf à, zes jaar, juist zulk een dreumes als die arme kereltjes daarbuiten, had zien volstoppen letterlijk met lekkers. Tot slot kreeg hij nog een grooten zak, te groot haast voor zijn kleine vingers, in zijn begeerige handjes, de winkel-juffrouw duwde hem nog een extra flikje in zijn graag mondje, mama knikte haar daarop genadig toe, bestelde hem, welopgevoed, te bedanken, en stoof toen buiten tegen de twee kleine dreumessen op, die, haastig hunne chocolade in hun hulst-mandjes duwend, haar hoopvol hunne koopwaar aanboden. Ruw en onvriendelijk echter stootte ze hen op zij, zonder woord noch blik, als waren ze melaatsch. Met haar eigen schattigen, goedgekleeden, met lekkers-beladen kleinen jongen aan de hand ging ze aldus deze bleekneuzige stakkers, wreed en koud, voorbij. -
En ik dacht ineens aan het bovenstaande verhaal van mevrouw van Rees uit het Toekomstig Leven. En ik vroeg mij af: Zou deze vrouw, die misschien lid is van allerlei nuttige instellingen, zou zij weten wat werken der liefde zijn, en, als het ook voor háár ‘nacht’ wordt straks, zal ook zij dan niet vergeefs daarnaar zoeken wellicht? -
In de Veenestraat, voor de bakkerij van Lensvelt Nicola, stond een dito hulst-ventje. Juist toen ik voorbijging duwde hij zijn mandje een paar niet bijzonder-rijk uitziende jongelui onder den neus. ‘Wel ja - kom-aan’, - hoorde ik een hunner goedig zeggen: ‘Waarom niet?’ En hij en zijn vrienden kochten allen bij den kleinen koopman, glimlachend, toeschietelijk. -
Het waren misschien geen ‘goede,’ geen ‘brave’ jongelui. Maar op dat oogenblik verrichtten zij stellig impulsief een goedhartige daad, een ‘werk van liefde’.
Dat is het wat ik bedoel indien ik U zeg: Geef liefde, verspreidt liefde. - Ik bedoel daarmee geenszins dat ge moet trachten den hemel te verdienen door goede werken; ik bedoel dat ge voor U-zelven zoo veel vroolijker en gelukkiger zult zijn als ge denkt aan anderen, aan al die velen, velen, die het anders, minder, ongelukkiger hebben op aarde dan gij.
Want, het zijn niet alleen de armen die ik op het oog heb.
Er is zoo veel ongeluk, zoo veel eenzaamheid, zoo veel levensleed. -
En, er zijn zoovele egoïste, koude, hartelooze menschen, die nooit stilstaan bij dat alles, die enkel en alleen denken aan eigen zorgen van eigen lieve ik.
Meent ge echter dat zulke egoïste, koude, hartelooze menschen gelukkig zijn, gelukkig met al hun rijkdom, gezondheid, eer en aanzien, wat niet al misschien hun deel is! - Neen, duizendmaal neen, want, niets laat onbevredigder, en maakt gauwer blasé, dan dergelijk alleen-voor-eigen-ik leven.
Ik weet dat zij, die mij niet persoonlijk kennen, mij dikwijls houden, door mijn de waarheid onverbiddelijk durven zeggen en schrijven, voor verbitterd, scherp, zuur, wat niet al. Maar ik weet ook hoe zij, die dit wel doen, van mij getuigen kunnen uit eigen ervaring en aanschouwen, hoe ik integendeel wat mijn persoon en leven betreft veel vroolijker, opgewekter, blijer, levenslustiger ben dan de meeste menschen rondom mij, met veel meer geld en een veel betere gezondheid dan ik bezit. En, hoe ik met geen van die allen zou willen ruilen.
Welnu, weet ge hoe dat komt? Omdat er zoo ontzettend veel is dat ik liefheb, liefheb onder de menschen en onder de dieren, liefheb