Aan dát idéaal wil ik een blijvend monument stichten.
De kleine man met de kale kop en 't niets zeggende uiterlijk stond op en schreed geestdriftig door de hooge zalen van zijn kasteel.
Zijn vrouw, die hem uiterlijk geleek, keek hem, nog-verbaasder dan te voren, aan.
- Een monument voor den vrede? herhaalde zij. Een standbeeld, bedoel je, een standbeeld van je zelf.... of van ons beiden soms? vroeg zij er bijna niet durvend aan toe.
- Neen, verwierp Mijnheer, met een beslist gebaar met de hand.
- Wat zou de Menschheid daaraan hebben? Niemand kent ons immers.
Ik zoude den vrede een paleis willen stichten, een paleis van den vrede, een vredespaleis.
Dat moet iets vorstelijks worden.
Daar zullen dan de groote mogendheden samenkomen en vandaar uit zullen alle geschillen beslecht worden en zoo zal zich dan de vrede vanuit dat paleis over de aarde verspreiden.
Ik zal de vredevorst zijn, Antoinette, zei hij aanmatigend.
- Hoe kom je erbij? vroeg zij nuchter.
- Ik heb niet voor niets veel gelezen, veel gezien, veel gehoord.
- Wat zal ik in al die voornaamheid zijn? vroeg zij toen weer.
- Vredevorstin, als mijn vrouw, als je wilt, zei hij uit de hoogte.
Jaren verliepen.
Het was weer Kerstavond.
En op een stille plek van een groote stad stond het Vredespaleis, dat de rijke man zich had gedroomd
En zijn naam zweefde op aller lippen en had wereldvermaardheid erlangen.
Maar de Vrede, de Vrede, dat was nog evenals toen een schoon woord....