| |
Overzicht van de Week.
Onafhankelijkheidsfeesten.
I.
Schandelijk!
- - - Ik heb het niet over de Scheveningsche Onafhankelijkheidsfeesten als zoodanig. Waarom zoude de Scheveningsche bevolking, die er eene bijzondere aanleiding toe heeft bovendien omdat de Prins dáár landde, niet feestvieren als zij daarin lust heeft!
Maar ik wil het hebben over de ten hemel schreiende dronkenschap die ik daar heb aanschouwd, reeds Maandag-middag, toen ik met eigen oogen kinderen, meisjes, van niet ouder dan twaalf en dertien jaren, heb zien waggelen, stomdronken, sliertend aan den arm van dito jongens, door de Keizer- en de Badhuisstraat, enz.
Om niet te spreken van de benden volwassenen, door jenever blauw-rood-koppige visschers en dito meiden, die, zwaaiend, gillend, walgelijk om aan te zien, het dorp Scheveningen maakten tot een afzichtelijke plaats.
Dit is de eenvoudige nuchtere waarheid, - die ik heb gezien met eigen oogen.
En ik noem het schandelijk, dat de couranten, in plaats van te getuigen tegen zulk een pest- en verderf-zaaiende ‘feestviering’, haar trachten te bemantelen in doorzichtige er-om-heen-praterij als b.v. de volgende door mij uit het Vaderland uitgeknipte regels:
Maar in de Keizerstraat en omgeving bleven de menschengolven stroomen, trots hageljacht en stormgeloei (al was het niet heelemaal zóó erg), van zorgen vrijer en van boeien ontslagener, meer dan ooit vader Rijn, in welk jaar van zijn veelhonderd-jarig bestaan ook.
Daar was het een reusachtig lange vroolijke feestzaal met maskeradepakken van de zotste makelij: deftige schippers met hooge hoeden, die anders Zondags eigenlijk liever datheensch dan
| |
| |
synodaal zingen, slingerden van pure pret, en, hoewel mogelijk totaal dranknuchter, gebaarden alsof ze een duchtig slokje op hadden, en keken met lodderig oog naar de meiskes; jonge varensgezellen liepen in babyjurken met twee, drie sigaren en sigaretten tegelijk in den mond, of hadden zich gestoken in verflensde maar beslist nieuwmodische kleeren van ‘bloemen der vlakte’; anderen hadden hun oliejassen aangetrokken en Zuidwesters opgezet; een enkel meiske had zich letterlijk vermand, of zich rokken van oranje gemaakt. Kortom het verkleeden in de potsierlijkste drachten en de meest gewaagde travesti blijkt in Scheveningen zeer geliefd en mogelijk.
Doorzichtige er-omheen-praterij - nietwaar? Immers, voor elkeen die lezen kan is het hier duidelijk genoeg gezegd, hoe de smerige weerzinwekkende dronkenmanstroep, die Scheveningen reeds overdag, in den vroegen middag, te aanschouwen gaf, in den avond is overgeslagen tot een alle perken te buiten gaande jenever-zuiperij, (iets waarvoor dit vrome dorp trouwens tòch reeds berucht is, zelfs onder normale omstandigheden).
Maar, nietwaar, de couranten hebben, óók op Scheveningen, - onder de organiseerders van dit feest (?) met name, - vele abonné's. En daarom durven zij niet. Daarom verbloemen zij de naakte waarheid met dergelijke leuterpraat-berichtjes, in plaats van eerlijk te getuigen tegen zulke soort smeerlapperij, - geheel en al onverschillig wèlke feestviering het geldt mijnentwege!
En, daarom zeg ik, mijne waarde heeren, liberalen zoowel als clericalen beide, dat gij huichelaars zijt met Uw vereenigingen tegen drankmisbruik, en dito's, want, gij hebt niet den moed de pers, dat machtig wapen, te gebruiken tegen die volks-zonde. Gij hebt daartoe niet den moed, omdat gij te veel voordeel hebt van uwe jenever-zuipende abonne's, onder hoogere en lagere standen beide, om hun in uw bladen de waarheid te durven zeggen.
Juist den dag vóór dit feest (?), - neen, laat ik liever zeggen vóór deze mensch-onteerende smeerlapperij - werd bij mij aan huis be zorgd een Blaadje getiteld: ‘Om Onzer Kinderen Wil’, uitgave van de Ned. Propaganda Club voor Drankbestrijding. In dat Blaadje, bestemd voor ouders, opvoeders, enz., wordt met ernst en nadruk gewaarschuwd tegen het alcohol-gebruik, in de eerste plaats waar het kinderen geldt. - En ik dacht aan den zoo waren inhoud dier artikelen, toen ik, or Scheveningen, l.l. Maandag die beklagenswaardige stom-dronken jongens en meisjes zag - die het niet kunnen helpen immers, indien zij door voorbeeld en omgeving zoo worden - maar ik dacht óók, met ergernis: hoevelen dergenen, die lid zijn van deze ‘propagandaclub voor drankbestrijding’, en die de uitgave van bovenbedoeld blaadje finantieel steunen, zullen nochtans straks hunne goedkeuring hechten aan het onwaar leuterverslag dat de lik-couranten ervan gaan geven!? Wat baten ‘blaadjes’ en ‘clubs’ en ‘vereenigingen’ als wij niet den moed hebben onzer overtuiging? - Hetgeen ik Maandagmiddag op Scheveningen heb gezien, het is voldoende om mij het volle recht te geven te zeggen, dat we hier niet te doen hadden met een feestviering, maar wèl met een walgelijken dronkenmans-troep van het allerminste allooi.
Nog eens, dat is de wáárheid!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Op wien zal onze Koningin kunnen bouwen?
En, gelooft ge nu werkelijk, dat deze verliederlijkte, gemeene - straattaal-uitgalmende, door jenever redeloos geworden, zinnelooze troep Scheveningers ook maar iets gemeen heeft met dat ‘Oranje-lievende’ volk, waarop de Oranjes zullen kunnen bouwen in tijd van nood en gevaar? Gelooft ge werkelijk, dat deze van alle verstand beroofde, enkel om te zuipen feestvierende troep mallooten, met oranje-pluimen aan hun lijf en oranje-papieren-rokken aan en oranje hooge hoeden op, gelooft gij werkelijk, dat zij het zullen zijn die hun leven en hun goed en hun bloed zullen wagen straks voor een Oranje in nood - die dan geen gelegenheid heeft hun jenever te laten drinken?
Ik zeg U dat deze walgelijke bende, hoog en laag beide, die zulke feesten vieren, ze morgen aan den dag even goed zullen vieren voor welken republikeinschen opvolger-ook van Oranje, en bij welke bloedige revolutie ook, die desnoods de Oranjes het leven kost als zij maar jenever zuipen kunnen.
Dáárin bestaat de hééle ‘Oranjegezindheid’ van zulke feestvierders!
Ik kom er rond voor uit dat ik geen Oranjegezinde ben, omdat ik meer voel voor den republikeinschen regeeringsvorm. Maar, als de Koningin in nood kwam, dan zou ik als vrouw jegens eene andere vrouw (niet omdat zij toevallig een vorstin is), als mensch jegens
| |
| |
een ander mensch, méér voor haar doen dan deze bende tierende en gillende jenever-zuipers, (tegen wien ik haar dan wellicht zou hebben te beschermen, als in de dagen der Fransche revolutie), daarvan ben ik in mijn ziel overtuigd. En dat durf ik hier openlijk zeggen, omdat het wáár is.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
En de Koningin?
Ik weet wel dat het meeste van al dergelijk dronkenmansgedoe - en juist dáárom óók vind ik de pers zoo diep-verachtelijk - zorgvuldig wordt verborgen voor de ooren en oogen der Koningin. Maar toch, het is m.i. onmogelijk dat zij, als zij dergelijke feestvieringen bezoekt, niet wel een en ander opmerkt van de op straat heerschende dronkenschap.
Daarom betreur ik het dat zij in dezen niet het besluit neemt, èlk feest-comité vooraf te doen weten, hoe zij dergelijke ‘huldigingen’ van dronken menschen beslist afkeurt, en er zich niet bij wil vertoonen. Ik ben overtuigd hoe de leiders in dat geval wèl zouden zorgen voor een minder-kwistig jenever-gebruik dan nu het geval is, en hoe de betrokken autoriteiten de kroegen zouden doen sluiten, in plaats van ze langer dan anders open te laten, enz., enz.
In een onlangs uitgekomen boek over de Koningin, van de hand van Miss Winter: ‘Toen onze Koningin Prinsesje was’, wordt óók gesproken van hare lange en ernstige voorbereiding tot hare aanneming. Bovendien is het overbekend, dat de Koningin een zeer beslist-godsdienstige levensbeschouwing is toegedaan. Welnu, mij dunkt daarom, dat de gedachte aan de gróóte verantwoordelijkheid, welke op haar rust, haar dus van jongs-af zal zijn bijgebracht, en zal zijn bijgebleven. Zou zij dan niet een heerlijk, een door alle het waarlijk-goed-meenende-menschen, van welke richting of gezindte ook, toegejuicht werk verrichten, indien zij de betrokken autoriteiten verplichtte het jenever-gebruik te beperken, in plaats van het te vermeerderen, door het langer openlaten der kroegen, op dagen aan hare bijzondere vereering gewijd, en óók, indien zij aan hare verschijning bij zulke gelegenheden de uitdrukkelijke bepaling vastknoopte, dat geen dronken menschen op de straat mogen gezien worden. Heusch, de feest-comité's, de burgemeesters met ‘ambtsketen’, enz., zij zouden dàn wel krachtig ingrijpen.
Het is mogelijk feest te vieren zonder drank. Zie maar op Zwitserland, waar gij U tot 's avonds laat temidden der grootste volksfeesten kunt bewegen, zonder één der walgelijke tooneelen te aanschouwen, welke ons vaderland steeds biedt op zulke feest(?)-dagen, tooneelen als waarmede Scheveningen geenszins op een waardige, maar integendeel op een hoogst-onwaardige wijze de onafhankelijkheidsfeesten heeft afgesloten.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Wij dwalen van den weg af.
De quaestie vrije-uitoefening der geneeskunde heeft heel wat pennen, vooral van de zijde der belanghebbenden, de doktoren, in beweging gebracht.
Zooals ik zeer waar zag opgemerkt in ‘Het toekomstig Leven’, te betreuren is het daarbij, dat de meeste dezer heeren zich op een heel weinig-zakelijke en zeer-beleedigend-persoonlijke wijze uitlieten over hunne tegenstanders.
Daarmee overigens hebben zij vermoedelijk hun zaak meer kwaad dan goed gedaan. - Tot, hen van wiens hand men steeds met onverdeelde belangstelling leest, behoort zeker professor Hector Treub, die in de Vragen des Tijds een zeer opmerkelijk artikel schreef over deze question-brulante.
Echter, juist omdat dit artikel de puntjes op de i zet, van uit een geneesheeren-standpunt, schijnt het mij niet ondienstig toe, er eens op te wijzen, dat m.i. voor- en tegenstanders beide van de vrije-geneeskunde hoe langer hoe verder afdwalen van het uitgangs-punt waarom het gaat, en zich begeven op zij-wegen waarop, zonder eenigen twijfel, de tegenstanders der vrije-geneeskunde, de artsen dus, het moeten winnen.
Immers, deze plaatsen zich alle op het standpunt dat zij het beter weten dan magnetiseurs, kwakzalvers, enz., omdat hunne opleiding grondiger en vollediger, en hunne ervaring rijker is, enz. En zij drijven den spot met de zoogenaamde genezingen door Christian-science, en gebeds-verhooring, en wonderboertjes, en wat niet al, en antwoorden dengenen die zich daarop te goede doen: zenuwen, inbeelding, bijgeloof, of iets dergelijks.
Juist nu omdat ik-zelve in dit opzicht het onpartijdig standpunt inneem van nimmer nog tot een dergelijke vrije-geneeskunde-beoefening te zijn overgegaan, juist dààrom kan ik-voor-mij in dezen de artsen navoelen. Vooral wat betreft Christian-science en dergelijke genezingen geloof-ik-voor-mij persoonlijk, dat
| |
| |
deze of berusten op zelf-hypnose, of op zenuwtoestanden, of, wat óók voorkomt, op het feit dat de te genezen kwaal niet heel erg was oorspronkelijk.
Vooral hier in den Haag is het heden ten dage mode en chic om aan dergelijke godsdienstige geneeswijzen, speciaal Christian-science, mee te doen, en ik ken dientengevolge menschen, wier kwalen ik voor mij nooit bijzonder ernstig heb gevonden (omdat zij er zich nooit, wát ook, voor behoefden te ontzeggen, en hun geheele dagelijksche plezier-programma dag aan dag en jaar in jaar uit konden afdoen), menschen die, vol enthousiasme over deze mode-godsdienstigheid, zich thans totaal ‘genezen’ en ‘hersteld’ verklaren, van wissewasjes, waarvan zij vroeger groot kabaal maakten bij gebrek aan iets ernstigs, maar welke wissewasjes in anderer oogen nu niet zoo héél verschrikkelijk waren.
Echter, m.i. gaat de geheele strijd niet daarom, om de genezingen, maar om eene van recht, van persoonlijk recht. Dat nu wordt van beide zijden veel te veel uit het oog verloren. Gaat men zich verdiepen in de vraag wie méér weet, de dokter of de magnetiseur of de kwakzalver, dan spreekt het m.i. vanzelf dat de eerste steeds de overwinning behaalt in zulke twistgedingen, want, niemand kan tegenspreken dat de dokter eene betere opleiding ontving dan de kwakzalver of de magnetiseur, en ook niet dat hij zijn speciaalvak, jarenlang, maakte van de geneeskunde, en dientengevolge door ervaring en studie véél vóór heeft boven den amateur op geneeskundig gebied, terwijl wat de bovenzinnelijke geneeswijzen aangaat deze het bij dergelijke discussiën per-se moeten afleggen tegen het argument: hypnose en zenuwen.
Niet voor niets echter wil het mij voorkomen dat juist drie rechtsgeleerden dit adres vóór vrije-geneeskunde op touw zetten. Men heeft van zekere geneeskundige zijde met dit feit den draak gestoken, en daardoor waarschijnlijk opzettelijk getracht de goe-gemeente van het rechte spoor af te brengen, en te leiden in harrewarrerijen over al- of niet-genezingen, waarop zij zich thans voortdurend begeeft. Intusschen, juist in die rechtsgeleerde inmenging zit 'm m.i. de kracht van het adres.
Want, nog eens, het gaat hier om ons goede recht, van ieder-onzer persoonlijk. Bij den algemeen-heerschenden drang naar individueele vrijheid is het een groot vergrijp aan ieder onzer, - of wij vóór of tegen doktoren zijn doet er niet toe - dat de wet ons wil verbieden ons te laten genezen of doodmaken door hem of haar, dien(die) wij-zelf daartoe uitverkiezen. Het is een doekje voor het bloeden, - om hunne eigene baatzucht onder schoonschijnende praatjes te verbergen, - wanneer de doktoren 't willen doen voorkomen alsof de vrees voor de volksgezondheid, enz, hen bezielt bij hun kwaadaardig verzet tegen het adres van Mr. van Houten, professor Mr. van Hamel, en Jhr. Mr. van Holthe tot Echten. Immers, diezelfde doktoren vinden 't héél natuurlijk dat de wet een ieder vrij laat zich te bedrinken, of dat de regeering schatten verdient aan den opiumhandel. Hunne plotselinge belangstelling in het wel en wee hunner naasten gaat in deze speciale kwestie gepaard met een hoogst bedenkelijke belangstelling in het vooren nadeel van hun eigen zak. Immers, het behoeft geen betoog dat het ongestraft blijven van personen, die ‘onbevoegd’ de geneeskunst uitoefenen, maar zich voor hun geneeskundigen raad laten betalen, voor de doktoren groote finantieele nadeelen zou tengevolge hebben. Heden ten dage toch hebben deze het in hun macht zichzelf zoo hoog op prijs te houden als ze zelf verkiezen, en, - Kuyper heeft dit indertijd zeer terecht in een driestar in de Standaard betoogd - juist dáárdoor drijven zijzelven de minder-gegoeden, ja eigenlijk bijna allen die niet bepaald ‘rijk’ zijn, in de armen van goedkoopere kwakzalvers, magnetiseurs, enz., of van hen geheel gratis behandelende gebeds-verhoorders, enz. Waaruit dus logisch volgt dat het wettelijk vrij-stellen der geneeskundige behandeling de doktoren zou noodzaken tot redelijker prijzen terug te keeren, en over het algemeen zichzelf wat minder hooghartig
te gedragen jegens hunne patiënten, in allerlei eischen, en in zondagsche dienstweigeringen, enz.
Intusschen, niet tegen de doktoren ben ik gekant in dezen, maar vóór de individueele vrijheid, vóór het recht. Zoolang de regeering den opium- en den jenever-verkoop bevordert, omdat deze handel groote inkomsten oplevert aan de belastingen, zoolang heeft zij niet het recht onder het schijnheilig voorwendsel: volksbelang, normale menschen tót onmondigen te maken in zake het beschikken over de behandeling van het eigen lichaam. Ik-voor-mij-persoonlijk, - met allen nadruk herhaal ik het hier nogmaals uitdrukkelijk - ben tot hiertoe stééds behandeld door geëxamineerde artsen, zoowel in binnen- als in buitenland; ik heb nog nooit baat gezocht bij welke vrije-geneeskundige-behandeling
| |
| |
ook, noch van magnetiseurs, noch van bovennatuurlijken aard, noch van kwakzalvers, enz., en ik geloof ook niet dat ik tot een zoodanige behandeling anders en eerder zou overgaan, dan alleen in geval van absolute ongeneeslijkheid als de doktoren-zelf mij dat hadden verklaard of als ik het door hunne onmacht ondervond. Dus, persoonlijk sta ik in zekeren zin aan de zijde der doktoren, en in geen geval aan die der vrije-geneeskunst-beoefenaren. Maar, mijn rechtsgevoel verzet zich tegen den onbillijken dwang die de wet wil opleggen in dit opzicht.
Indien iemand lust heeft zich tot een magnetiseur of een ‘wonderboertje’ te wenden, waarom zal de wet hem dat ‘gevaar’ wel beletten, en niet verbieden het dagelijks naar de kroeg of de societeit gaan, om zich te verliederlijken en lichamelijk te gronde te richten.? Indien iemand zich gelukkig en genezen gevoelt door Christian-science, of wat ook, waarom zal de wet hem die onschuldige geneesmethode beletten, waar zij niet belet dat, b.v. door het groenloopen, duizenden jongelieden voor altijd lichamelijk te gronde gaan door vieze ziekten.? - Gelijk recht voor ieder. Indien de volksgezondheid en het volksbelang er moeten worden voorgespannen, dan wijs ik er op dat de regeering zich in dat opzicht aan heel wat grootere verzuimen schuldig maakt, dan het geval zou zijn liet zij elk mensch de vrije beschikking over de geneeskundige behandeling van zijn eigen lichaam. Daarom, voorstanders van de vrije geneeskunde, gij laat U door handige debaters afleiden van den rechten weg. Gij gaat met hen redetwisten over de al of niet steekhoudendheid Uwer geneeswijzen, in plaats van voet bij stuk te houden, en te antwoorden: Wat gaat dat U aan, U is het te doen om Uw belang, mij om mijn recht als vrij-mensch.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Durven getuigen.
Een Lelie-lezer zendt mij een geschriftje, waarbij hij zoo vriendelijk iS het onderstaande te schrijven:
Hooggeachte Jonkvrouw!
Met onverdeelde belangstelling las ik steeds Uwe artikelen, o.m. de passages die U wijdde aan de drankellende. Mag ik zoo vrij zijn bijgaand geschrift des Heeren Stärcke, arts te Amstm., Uwelgeb. aan te bieden. Och, schrijf een aanbeveling er voor, opdat het in hoogere kringen besproken worde, besproken, ja besproken ook in die kringen. Want nog al te veel is het ook daar: ‘Onbekend met de vreeselijke gevolgen van alcoholgebruik’. Uw vaardige pen en helder oordeel, gepaard aan Uw menschenliefde, zijn mij borg U gaarne Uw gedachten hierover zult laten gaan, en de strijd die gestreden wordt tegen het alcoholisme niet lijdelijk doch begeesterend zult aanzien. Uw woord vermag meer dan duizend van anderen. Uw blad bereikt kringen, die de geheelonthouders nooit of uiterstzeldzaam bereiken.
En, waar uit Uw schrijven blijkt dat Uwelgeb. den strijd aandurft, verzoek ik U vriendelijk: beveel de lezing door Uwe bespreking van het ingesloten drukwerkje aan.
Toen ik vóór eenige dagen dezen bovenstaanden brief ontving met het bijgaande overdrukje van het stukje over Alcoholisme door J. Stärcke, arts te Amsterdam, toen nam ik mij wel terstond voor aan het verzoek van mijnen correspondent te voldoen, juist omdat ik-ook zoo overtuigd ben dat men in ‘hoogere kringen’ veel te weinig stilstaat bij den gruwel van het sterke-drank-misbruik, maar niet had ik toen nog het plan den particulieren brief hier boven-afgedrukt te publiceeren. Dat ik dit nu óók doe is niet uit ijdelheid - ik krijg, met dank mag ik dat erkennen, heel Wat instemmingbewijzen met mijn arbeid, nu over dit, dan over dat - neen, het is slechts omdat de inhoud een zeer juiste commentaar levert op mijn beschouwing over de Onafhankelijkheidsfeesten te Scheveningen (zie I ‘Schandelijk’). Immers, uit dien inhoud blijkt, hoezeer ook deze mijn correspondent overtuigd is dat er moed toe behoort dezen strijd te durven aanbinden, moed toe behoort het den hoogeren kringen in het aangezicht te durven zeggen, dat zij-zelven 't zijn die het volk 't misselijke, verachtelijke voorbeeld geven van alcohol-misbruik, door hun societeits-looperij, hun ‘kroegjolen’ als student, enz. enz. In verband met hetgeen ik schrijf in het stukje over de Onafhankelijkheidsfeesten (I) is de hierboven afgedrukte brief een protest te meer tegen de lafheid en leugenachtigheid eener pers, welke, in plaats van zoo'n verachtelijken dronkemansboel als het feest (?) op Scheveningen naar behooren te geeselen, het gaat vergoelijken in leuter-verslagjes als dat hetwelk ik overnam uit het ‘Vaderland.’ - Zoolang men een zoo uitgebreid kwaad als dat der drankzucht niet openlijk onder de ongen durft en wil zien, zoolang zal het voortwoekeren, en
| |
| |
Nederland blijven verpesten, en, alle gezangen en psalmen ‘ter eere Gods’, zij zullen vergeefs opstijgen, zoolang men, neven dien God tot wien men zingt, opricht een afgod, genaamd de drankduivel.
Wáárom wil en durft men niet getuigen openlijk?
Ik zei het reeds hierboven: voor een groot deel omdat men bang is abonné's te zullen verliezen, invloedrijke menschen voor het hoofd te zullen stooten, in één woord, zich de vingers te zullen branden.
Wáárom doet de regeering niets?
Omdat de jenever een heerlijke bron is van inkomsten!
Ziedaar twee redenen reeds die de eerlijke (?) groote pers den mond snoeren.
Maar, er is nog iets anders, iets véél, véél ergers. En dat is dit, dat een groot deel der zoogenaamd-‘beschaafde’ heeren, welke vormen de aandeelhouders, de redacteurs, enz., van onze pers, of ook welke zijn onze staatslieden, onze hoogleeraars, onze rechters, onze voormannen op allerlei gebied... zelven niet vrij uitgaan in dezen, zelven zich schuldig maken aan drankmisbruik! -
Want, wat is drankmisbruik?
Is het alleen dat openlijk langs de straat waggelen als bedronkene, of lawaai schoppen in een kroeg, waaraan de man uit het volk is te herkennen? En waarvoor hij, indien hij met de wet in aanraking komt, hard genoeg wordt gestraft.
Neen, duizendmaal neen.
Drankmisbruik is dat ‘kroegjolen’-stelsel, dat aan onze academiën wordt gehuldigd als onvermijdelijk behóórend bij eene ‘studentikoze’ opvoeding en leefwijze; drankmisbruik is dat weerzinwekkend elken dag op de Witte of de Besogne-kamer, of waar ook, zoo en zoo veel bitters en glaasjes klare gaan gebruiken, waarmee zoo vele gepensioneerde en andere heeren hun levensavond doorbrengen.!
Zeker, zij waggelen niet openlijk. Als ze zoodanig te veel hebben dat ze ‘aanstoot’ zouden geven, dan zorgen hulpvaardige vrienden of gedienstige kellners wel, dat ze bijtijds, per rijtuig, naar huis worden gebracht. En, lekt het een of ander schandaaltje nochtans van hen uit, dan wordt het angstvallig en zorgvuldig toegedekt, omdat het immers geldt meneer dezen of dien, van wien het volk vooral niet weten mag dat hij toen en toen dronken was!!
Alsof het integendeel niet de hoogste plicht der ware gerechtigheid zou zijn dergelijke ‘heeren’ terstond openlijk te brandmerken, juist omdat zij zijn ‘heeren’ - die als zoodanig het voorbeeld moesten geven.
In mijn oogen is niemand minder te verontschuldigen dan een ‘meneer’ die zich schuldig maakt aan alcohol-misbruik.
Men spreekt zooveel van immoraliteit, maar ondertusschen, de behoefte aan geslachtlijken omgang is der geheele natuur ingeschapen, in mensch- en dier-soorten beiden. De voortplanting ziet men overal, in gansch de schepping, zonder eenige menschlijke zedelijkheidsverordening. Het zich bedrinken-moeten echter is gèèn natuurdrift. Het is een vieze, verfoeilijke, walgelijke, smerige tegennatuurlijke ondeugd, waaraan de mensch zich léért schuldig maken niet door ingeboren aandrift, maar door slecht voorbeeld, door verkeerde opvoeding, door valsche schaamte. Voor den man uit het volk nu bestaat, wat het kroegloopen aangaat, althans nog die verontschuldiging, dat hij het dikwijls thuis ongezellig heeft, doordien alles bij hem in één vertrek moet gebeuren, zoodat zijn vrouw, ook met den besten wil ter wereld, niet altijd een vriendelijk-aandoende omgeving hem kan verschaffen. Van één borrel komt dan zoo licht méér. Bovendien, honger, gebrek aan iets hoogers om zich mee bezig te houden, en dergelijke redenen, zijn bij den man uit het volk soms aanleiding hem naar de kroeg te drijven, en daardoor, voor hij 't begrijpt, tot gewoonte-dronkaard te maken. Voor den meneer echter bestaat geen enkele dergelijke verontschuldiging. Indien hij 't thuis niet gezellig vindt, of zijn vrinden wil zien, dan behoeft hij nochtans geen gelegenheden te zoeken waar hem, - zooals in de kroeg - de borrel tot noodzaak wordt gemaakt. Neen, de meneer die drinkt is gewoonlijk daartoe gekomen van jongsaf, door het slechte voorbeeld der maatschappij, die aan den jonkman ‘van goeden huize’ vergeeft, ja in hem aanmoedigt, diezelfde verliederlijking, die zij in de volksklasse straft met gevangenis straf of geldboete. Behoef ik U nog te herinneren aan de telken jare voorkomende studenten-schandalen door dronkenschap? Behoef ik U te vertellen van de
lustrum-feesten, waaraan telken jare bejaarde heeren deelnemen, in dronkenschap van 't walgelijkste soort, heeren behoorende tot onze staatslieden, onze rechters, onze hoogleeraren, onze kamerleden, wier namen iedereen in zoo'n geval noemt glimlachend, verontschuldigend, omdat het immers geldt: lustrumfeesten. -
Zulke ‘heeren’ moesten geboycot worden
| |
| |
overal. Alleen dàn zou men werkelijk geven een goed voorbeeld van hoogerhand. Zij zijn een schande en een walging voor iedereen die zedelijk hoog staat.
En, er is bij dat alles maar één troost, al is het een treurige, deze namelijk, dat het kwaad straft zichzelf, zich straft óók aan de meneeren in ziekten van allerlei aard, in achteruitgang van hun geest en van hun lichaam beide.
Hoor maar eens wat de heer J. Stärcke - die het als arts kan weten - zegt in het geschriftje: ‘De Volksziekte Alcoholisme’: ‘Het geregelde alcoholgebruik veroorzaakt dikwijls allerlei ziekten, ziekten van de maag, de lever, de nieren, het hart, de slagaderen. Ook verlamming en krankzinnigheid worden niet zelden door alcohol veroorzaakt. De alcohol verzwakt het lichaam en verhoogt daardoor de vatbaarheid voor tering. - Ook bij operaties loopt de drinker meer gevaar dan de onthouder. Maar bovenal is de alcohol een hersenvergif. Dat de alcohol op den duur een schadelijke werking op de hersenen en het zenuwstelsel uitoefent, wordt begrijpelijk als men weet, hoe reeds bij éénmalig gebruik een voorbijgaande vergiftiging van de hersenen ontstaat’ (dronkenschap).
Hoe gaarne zou ik dit geschriftje, - uitgegeven, o verblijdend teeken, door een artsen-geheel-onthoudersvereeniging, - in veler handen zien, hoe innig zou ik wenschen, dat zij die nog staan aan den ingang van hun leven zich, door de kennismaking met wat deze arts leert, op de hoogte stellen eer het te laat is van het gevaar waaraan zij zich bloot stellen, gevaar voor zichzelf, èn voor hunne diep-beklagenswaardige kinderen, op wien hunne kwalen overgaan, die door hunne schuld erfelijk belast ter wereld komen, met idiotisme, met vallende ziekte, enz. - Lees, o lees dit geschriftje van een arts, (te verkrijgen bij dr: F. Delhez te Dordrecht à 2 cts. per stuk en per 100 ex: f 1.25.) En, neem een voorbeeld aan deze heeren, die ook behooren tot den beschaafden stand, die, als artsen, het studenten-leven en zijn verfoeielijke gevaren doormaakten, en die zich niet schamen openlijk te getuigen tegen de jenever en het alcoholgebruik en vóór welvaart, gezondheid, en fatsoenlijkheid, al datgene in één woord wat in den alcohol-gebruikenden meneer stelselmatig te gronde gaat en wordt verwoest.
Ik voor mij, ik getuig het hier openlijk, ik ken geen ondeugd die ik verachtelijker, menschonteerender, minder te verontschuldigen vind, dan die der dronkenschap. Ik ril als ik zoo'n wezen, hoe hooger geplaatst hoe verachtelijker, aanzie. En, als ik zijn vrouw was, ik gooide hem onverbiddelijk de deur uit, en liet hem zijn roes uitslapen in de goot.
Maar helaas, juist de vrouwen zijn op dit punt weder degenen die niet durven. Zij-ook vinden dat het er bij behoort. Zij ergeren zich wel in stilte, maar zij durven niet openlijk optreden.
Er zijn er onder haar die hare mannen op zulke academie-feesten vergezellen, het lijdelijk aanzien wanneer deze zich dan daar bedrinken ten aanschouwe van kellners en dienstmeisjes en andere ‘ondergeschikten’! - En ondertusschen zijn er zoovelen die klagen heden ten dage over het gebrek aan eerbied jegens de ‘hoogere klassen’, waaraan de lageren, de dienstboden in het bijzonder, zich schuldig maken! Vindt gij het echter niet héél natuurlijk, als ge even nadenkt, dat ge geen eerbied maar slechts walging en weerzin opwekt, indien Uw knecht of Uw meid U half-beschonken ziet thuiskomen, ziet hoe Uw kop rood glanst van den bitter, en hoort hoe Uw tong dubbel slaat, en als zij er getuige van zijn hoe gij één, neen beide oogen, dichtdoet voor meneer, Uw zoon, de student, die het sleutelgat niet kan vinden, of die de nacht, bezopen, doorbrengt in een politie-bureau.
- - - En, als ze dan des avonds, in de keuken, de courant openvouwen, en ze lezen daarin hoe er leugenachtig wordt heengegleden over dronkenmanstooneelen van het walgelijkste soort, alleen omdat de redactie bang is een paar abonnés te zullen verliezen, denkt ge dan dat zij ‘achting’ zullen voelen voor zoo'n courant of voor zoo'n redactie?
Neen, neen, dàárvoor, heeren liberalen, hebt gij-zelf het volk te ontwikkeld gemaakt. Zooveel oordeel des onderscheids bezit het thans ruimschoots, om te zien hoe gij meet met twee maten, een voor Uw eigen ‘beschaafde’ dronkenschap, en èén voor die der volksklasse (met uitzondering intusschen van de feestweek ter eere van een nationalen feestdag). Zij, die het volk heelemaal dom willen houden, de roomschen en de orthodoxen, zij hebben uit eigenbelang gelijk, maar gij-liberalen, die het léért lezen, en zich ontwikkelen, en zelf-oordeelen, gij voedt in het volk op Uw eigen rechters - - die te eeniger tijd Uw ‘geordende maatschappij’ zullen andersom draaien naar hun zin. -
En, door Uw laf zwijgen, waar behóórt te
| |
| |
worden gesproken, in zake volkskankers als het groenloopen, en de daaruit voortvloeiende geslachtsziekten, en dronkenschap, hebt gij niet beter verdiend.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
*) Aan alcoholische dranken wordt in ons land uitgegeven 116 millioen gld. per jaar, (waarbij nog dient opgemerkt dat dit jaar deze som aanmerkelijk hooger is wegens de vele onafhankelijkheidsfeesten). Zegt zulk een cijfer niet boekdeelen?
| |
VI.
Eenigszins vermakelijk.
Men zendt mij een blaadje, getiteld de Haagsche Vrouwenkroniek, met een hoofdartikel over het corset, waarin zekere Lize Deutmann (arts) woordelijk het onderstaande schrijft:
Professor H. Treub heeft indertijd aan de goede zaak (die van de reformkleeding, (noot red.)) door eenige opstellen in de Holl. Lelie veel kwaads gedaan. Het is juist onder zijn vlag dat zoo vele onverschilligen varen, die maar liever de oude sleur blijven volgen. Het is niet mijn bedoeling punt voor punt zijn opstel te volgen, maar daartegenover mijne ervaringen te stellen, en die van eenige andere medici.
Is het niet ‘eenigszins vermakelijk’, dat de arts Lize Deutmann hare ‘ervaringen’ komt stellen tegenover die van een wereldberoemden vrouwenarts als professor Hector Treub? De reformkleeding is allang dood als een pier, en, inderdaad, heeft de opinie van een zóó bevoegden arts als professor Hector Treub haar een afdoenden genadeslag toegebracht door zijn flinke opstellen in de Hollandsche Lelie.
Denkt Lize Deutmann (arts) thans heusch dat hare ‘ervaringen’ die van een professor Hector Treub zullen in de schaduw stellen? Dan is zij wèl eene optimiste. En dan moet zij maar eens vragen bij de firma Huyser in Amsterdam en bij Madame Derwel in den Haag hoevele corsetten deze dagelijks afleveren, aan clientéle door doktoren tot hen gezonden. Deze laatste, madame Derwel, die ik dezer dagen moest spreken, liet mij toen b.v. weten, hoe zij die week onmogelijk mij kon te woord staan, daar zij voor eene zieke dame een corset had te vervaardigen, welke dame tot haar was gezonden door een der bekendste en beroemdste Haagsche specialiteiten hier; (zijn naam is mij bekend, maar kan ik natuurlijk zonder toestemming niet openlijk noemen.)
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|