De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.
| |
Nogmaals een ‘Vredesapostel.’VL. dacht waarschijnlijk wel, dat ik me niet uit 't veld liet slaan door zijne vele niets-zeggende woorden, en dwingt me dan alleen tot zwijgen, door schuilhoekje te blijven spelen. Zijn naam mag niet genoemd worden!! en iedereen, die menschenkennis bezit, aldus VL., zal dit goedvinden, vooral als men bedenkt, dat hij (VL.) geen Muller of Jansen heet, die ergens in Amsterdam woont!! Commentaar overbodig bij zulk een redeneeren. Het is goed, dat ik er een eigen manier van debatteeren op na houd, een eerlijke en nette manier, want moest ik een voorbeeld nemen aan VL., ik zou dan door mijn antwoord, hetwelk zou volgen, de Lelie verlagen tot een scheld-blaadje. Want hoe scheldt VL. niet, alleen omdat ik hem durf te bewijzen, dat hij iets zegt wat bezijden de waarheid is. Als we alleen maar eens zien, hoe Mr. de Pinto wordt uitgemaakt, omdat hij iets heeft gezegd wat VL. niet met Mr. de Pinto eens is. Direct begint VL. te constateeren, dat Mr. de Pinto verdeeldheid zaait onder de Joden, bovendien (aldus VL.) vleit hij, al of niet om een lintje te hebben, het huis van Oranje in een vereeniging. Om op bovenstaande manier te schrijven, kan men geen hoogstaand man zijn, al schrijft men die taal met nog zoo'n hoogmoed. Dat ik het tevens laag vind, om verschillende menschen te trachten de les te lezen, zonder onder die stukken zijn naam te durven teekenen, zal ieder fatsoenlijk mensch begrijpen. VL. is een handige debater, hij draait de dingen precies zooals hij ze hebben wil, laat ik liever zeggen zoo ze hem te pas komen. Laten we eens zien wat hij doet met zijn praatje, betreffende de Portugeesch-Israëlitische kerk. Op bladz. 213 schrijft hij: De P.I. kerk in Den Haag staat in een achterbuurtjeGa naar voetnoot*), Jan Evertstraatje, en aan den Boschkant is zij verborgen achter huizen, opdat men toch vooral niet openlijk zou zien dat er een Synagoge was. En zoo was en is het door het ganscheGa naar voetnoot*) land. | |
[pagina 361]
| |
Ik antwoord (bladz. 270).... waarom schrijft U dat de P.I. kerk in Den Haag in een achterbuurtje staat, (J. Evertstraatje) waarom zegt U niet de kerk staat aan de deftige Princessegracht! Dat is toch dezelfde kerk niet waar? enz. Wat voert VL. nu aan, op mijn vraag? We lezen op bladz. 324 't volgend antwoord: Tenslotte een klein staaltje van de opgeblazenheidGa naar voetnoot*) des heeren M. Natuurlijk heeft hij de Synagoge niet helder maar verward gezien. Aan den Boschkant ligt achter de huizen een Synagoge. Aan dienzelfden kant staat de Arke. Hiertegenover is de Hoofdingang, Dat is aan den kant van het Jan Evertstraatje, waar zich het eenige hek en de voorplaats, die het gebouw scheidt van de openbare straat, bevindt. De afsluiting aan den Boschkant is de deur der.... huizen. Wat bewijst VL. nu hier? Dat hij er om heen draait, dat hij den moed mist om te erkennen: ja de Synagoge ligt ook aan de deftige Princessegracht! al is daar geen hoofdingang, hij ligt aan de Princessegr. en J. Evertstr. Is 't niet zoo VL.? Wil ik U schriftelijke verklaringen laten zien van Ambtenaren die in die Syn. dienst deden en mijn verklaring onderschrijven? Maar VL., nog iets anders, weet U dan niet dat men vroeger altijd Synagogen bouwde met huisjes er omheen? Is zoo niet thans nog de P.I. Kerk in Amsterdam, was zoo niet de Groote Syn., de Uilenburgerstr. Syn. beide in Amsterdam? niet uit angst of uit bangheid deed men dat, maar daar kwamen meestal ambtenaren (de koster enz.) te wonen, die waren dan altijd dichtbij de Kerk. Zoo is 't nu nog bij de Portugeesche Synagoge in Amsterdam. En zie VL., zoo wil ik wel elk artikel, hetwelk ik aanvoer tegen U in de Lelie van 22/10-'13 behandelen, om de lezers te laten zien hoe U. artikel voor artikel van mij oneerlijk verdraait, om 't tegen mijzelve weer uit te spelen. Dit zou echter te veel ruimte vergen, want ik maak me nergens van af door te schrijven: ‘en zoo 'n paar tel ik op de menigte niet mee.’ of de uitdrukkingen te bezigen: ‘dat ik U zal bewijzen Uw gemis aan logisch denken,’ en ‘gemis aan logica’, enz. Ik blijf steeds netjes en fatsoenlijk, dus ook als VL. mijne artikelen verdraait. Maar VL. nu nog even over dien dank aan de Oranjes. Het is waar, ieder mensch heeft recht op een menschwaardig bestaan, (hè, zoo is 't goed niet waar VL., zoo echt socialistisch gezegd!) dus ook de Joden. Zij dienen net zoo behandeld te worden, als andersdenkenden. Maar wat zien we nu, dat in verschillende landen de Joden achteruitgesteld werden, ook in Nederland. Maar in Nederland houdt dat voorgoed in de 17e eeuw op. Al zeggen wetten voor dien tijd reeds, dat ze gelijk behandeld moeten worden, de Joden werden eenvoudig toch niet gelijk behandeld. Als we nu zien dat de Joden onder de regeering van Oranje ongeveerGa naar voetnoot1) gelijke rechten hebben, in ieder geval, dat ze beter in Nederland behandeld worden dan in de meeste andere landen, zijn we dan geen dank schuldig aan Oranje? Zij toch immers nemen geen voorbeeld aan die landen, waar de Joden slecht behandeld worden, maar blijven ons Joden goedGa naar voetnoot1) behandelenGa naar voetnoot2). Wordt het niet 't duidelijkste, hoe de Joden dat gevoelen, als ik opmerk, dat er op Zaterdag, Feestdagen, Maandag en Donderdag door den Rabbijn, een gebed wordt uitgesproken, waarin hij den zegen afsmeekt voor de regeerende Vorstin en het geheele Huis van Oranje? VL., naast zoo vele andere vragen, vraag ik U waarom plaatste U uwe critiek niet in ‘Het Vaderland’Ga naar voetnoot3), waar een fragment van de door Mr. de Pinto gehouden rede instond, maar waarom verscheen uw critiek in de ‘Lelie’, die geen verslagen geeft van vergaderingen. Ik wil netjes blijven anders zou ik zelf antwoorden! Nu VL., uw naam is mij intusschen naar alle waarschijnlijkheid bekend, en indien ge dit wilt, zal ik U eerstdaags verrassen met een rede die in druk verschenen is, betreffende de Joden en de Joden-toestanden vanaf den beginne dat zij zich in Nederland vestigden. En dan zult ge zien, dat we nooit zoo goed werden behandeld, dan onder Oranje. Al zijn er geen Joodsche Burgemeesters, maar wel JodenGa naar voetnoot4) waarmede de Koningin omgaat en dineert. Nu niet weer dat zinnetje van mij verdraaien VL., al vraag ik nogmaals: wat dan nog? als onze Koningin dat niet deed (met Joden omgaan en dineeren). Want dat zinnetje van mij verdraait U VL.... weer wat leelijk! Maar enfin, ik houd voorloopig op,Ga naar voetnoot5) en zoolang onze Hooggeachte Redactrice het mij toestaat zal ik blijven recht zetten wat U verdraait of verdraaide, al constateert U reeds (bladz. 323) dat de Redactrice mij dat verlof niet geeft bij mijn gemis aan logica. A'dam, 19/11-'13. M. MULLER.Ga naar voetnoot*) | |
Vitterij und kein Ende.Meermalen treft het mij, dat ook al in de Hollandsche Lelie door verschillende schrijvers als het iets van Christelijke zijde betreft er zoo ontzettend gevit wordt, zooals nu weer door den hr. H. Visser, inzake het bezoek van den oudminister Talma bij den 80-jarigen oud-voorzitter | |
[pagina 362]
| |
van het Chr. Werkliedenverbond Patrimonium. Waar de hr. Talma zelf met dat Werkl.-verbond, met het Bestuur ervan en met een courant die ervan uitging, zeer nauw was verbonden en hij dus ook met den hr. Kater, den voormaligen voorzitter van dien Bond, zeer goed bekend was, was het vanzelf geen wonder, dat hij hem op zijn 80sten verjaardag ging bezoeken, niets meer ook dan een staaltje van zijn plicht. Wanneer nu evenwel een gewoon berichtgever daarvan melding doet in de courant, dan is het m.i. heel gewoon-menschelijk, dat hij in dat bericht zijn ingenomendheid met dit bezoek laat doorstralen, zoo gewoon-naïef-menschelijk, dat ik een aanmerking daarop niet zou willen maken als iets van dien aard geschiedde bij eene mij niet geestverwante richting. - Doch iets anders. Talma is als minister een werker geweest als weinigen. Het is erkend, dat slechts iemand met zijn physieke en moreele reuzenkracht een werkkring op die wijze en zoolang kon vervullen, aangezien het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid (waaronder is begrepen de Arbeid met heel de sociale wetgeving, die in ons land nog slechts in proef is) eene der zwaarste departementen is. Ik laat het nu bij een vierkant protest tegen de verkleineering van al wat van Rechts op politiek gebied wordt en is gedaan. Wil men de onmacht, de impotentie verheerlijken, dan geloof ik niet dat Rechts daarvoor in aanmerking komt. J.B. NAAKTGEBOREN.
Noot Redactrice. Het komt mij voor, dat de inzender hier zeer onrechtvaardig den heer Visser aanvalt. Immers, niet hij, de heer Visser, maar ik was het die, in een Overzicht v/d Week, geeselde de hoogmoedige onchristelijke Standaard-uitdrukking: ‘Niemand minder dan de oud-minister Talma.’ De heer Visser betuigde enkel zijn instemming met mijn artikel. Overigens zij den inzender opgemerkt, dat ik geenszins het bezoek van Talma bij Kater wraakte, maar enkel de hoogmoedig-onchristelijke uitdrukking van de Standaard; - alsof er hij God onderscheid des persoons zou zijn tusschen een minister en een werkman. Redactrice. |
|