| |
Overzicht van de Week.
I.
Door verschillende lezers is onderstaand bericht mij toegezonden, geknipt uit verschillende couranten:
Drijfjacht op het Koninklijk jachtterrein.
Naar het Loo zijn uit Duitschland overgezonden een vijftal groote jachthonden, speciaal afgericht op de jacht op wilde zwijnen. Met de in het laatst dezer maand te houden groote
| |
| |
jacht op dit wild zullen de dieren hunne diensten verrichten.
De eerste groote drijfjacht op klein wild op het koninklijk jachtterrein zal plaats hebben Dinsdag 18 Nov. in de omgeving van Viersen.
| |
Wat ik naar aanleiding daarvan zeggen zou willen tot den Prins.
Het is tegenwoordig een zeldzaamheid geworden, als wij U in ons midden mogen begroeten! Hohemark, Berlijn, Mecklenburg, zij verheugen zich in den laatsten tijd méér in Uw tegenwoordigheid dan Uw aangenomen vaderland het doet, alswaar Gij in de laatste maanden slechts af en toe een kort verblijf houdt.
- - - Dubbele reden voor U, dunkt mij, om, als Gij vertoeft onder ons, te willen en te wenschen dat wij U zullen hoogachten, en Uw komst met blijdschap zullen begroeten, in U zullen zien ons vóórbeeld! - -
En, Prins der Nederlanden, ik vraag U, gelooft Gij, dat de besten, de fijnvoelendsten, de edelsten onder het volk van Nederland, diegenen dus, die Gij, om die redenen, zonder twijfel het liefst zoudt willen behagen en imponeeren, gelooft Gij, dat hun een Prins eerbied afdwingt, die zijn korte verblijfdagen in de residentie of op het Loo doorbrengt met het wreede en nuttelooze jachtvermaak, met het vermaak dat in zich houdt dieren martelen door doodsangst, hen verwond laten liggen lijden, hen laten vervolgen en laten bijten door opzettelijk daartoe afgerichte kwaadaardige honden, - honden die gij tot dat doel expresselijk liet overzenden uit Duitschland dezer dagen?!
Prins der Nederlanden, er is zoo weinig, och zoo weinig slechts, noodig om te winnen de liefde en de achting van geheel een volk! Toen Gij U-zelf hebt vertoond in IJmuiden bij gelegenheid der schipbreuk, toen hebt Gij duizenden en duizenden gemaakt tot Uw vrienden en Uw bewonderaars. Er is niet gevraagd wát en hoeveel Gij deedt, het feitzelf reeds dat Gij aanwezig waart was, als zoodanig, een goed werk, waarvoor men U dankbaar was en Uw lof zong overal. En, toen Gij Uw vorstelijken naam wildet verbinden aan het Roode-Kruis, toen was reeds enkel dat goede voorbeeld van Uw naam voldoende om het geld rijkelijk te doen vloeien, om gierigaards en onverschilligen tot milddadigheid te dwingen, om U vrienden en vereerders te bezorgen gansch het land door. - - Een goed voorbeeld, Prins, van Uwe zijde gegeven, het vermag zoo oneindig veel!
Uw Koninklijke schoonmoeder, de moeder Uwer Gemalin, Zij heeft het woord gesproken dat gansch Nederland steeds in gedachten houdt: ‘Laat ons groot zijn, in alles waarin een klein land groot kàn zijn!’ Welnu, in zedelijken zin, O Prins, kunnen we zóó groot zijn als we zelf willen! En het is groot een voorbeeld te geven van fijngevoeligheid en zielenadel, het is oneindig grooter de noodelooze martelingen van een dier te verafschuwen, dan ze zelf moedwillig te veroorzaken, - onder den naam: jachtgenot.
Prins der Nederlanden, denk eens goed na, kan het werkelijk zijn een genot, een geóórloofd genot, den doodsangst te zien in stervende dieren-oogen, boosaardige honden af te richten op hunne vervolging, totdat ze, nà uren van vluchten en zich angstig verschuilen vòor de ontketende moordenaarsbende genaamd adelijk jachtgezelschap, verwond en uitgeput, en dorstig en uitgemarteld, neervallen langs den weg, beklagenswaardige slachtoffers van de meest uitgezochte menschelijke lafheid en verfijnde wreedheid? - -
Neen, neen, Prins der Nederlanden, dat is géén genot. Als Gij nadenkt dan kunt gij dat geen genot vinden. Want, - het is beulswerk. Erger nog dan dat. De beul treft met éèn slag, zoo pijnloos en zoo snel mogelijk. Gij en Uw jachtgezelschap echter verlustigt U aan den doodsangst Uwer slachtoffers, tegen wien gij U uitrust met uitgezochte wapenen van volmaakte geweren en van wel-afgerichte honden, terwijl zij hunnerzijds niets hebben ter hunner verdediging, worden aangevallen onverhoeds, en in hunne eigene schuilplaatsen opgezocht.
Zoo Gij nadenkt, Prins, ik ben ervan overtuigd, Gij kunt dit vermaak (?) niet voor U-zelf goedkeuren, noch het liefhebben.
En daarom vraag ik U, in naam van de besten, de edelsten, de fijngevoeligsten van het Nederlandsche volk, denk na. Het adelijk jachtgezelschap, dat U omringt, en dat U leert zulke lage genietingen lief te hebben en na te jagen, het is niet het beste, het fijngevoeligste, het edelste deel van het Nederlandsche volk, het zijn die leeglooper-jongelui, die, helaas, hun tijd verbeuzelen in nietsdoen, die onder elkander Engelsch of Fransch spreken, omdat ze zich hunne moedertaal schamen, die, door drank en verliederlijking ontaard, hunne betere instincten verstikten,
| |
| |
en daardoor nog slechts zoeken den tijd te vergeten in zelfbedwelming van het allerlaagste soort.
Maar, onze staatslieden, onze mannen der wetenschap, onze schilders en musici, onze stoere werkers op wèlk gebied ook, zij, o Prins, hebben noch den tijd, noch den lust, tot iets zóó zinledigs en zóó lafs als Apeldoornsche wilde-zwijnen-dooden en dito-jacht-vermaken? Zij allen staan daarvoor intellectueel te hoog, o Prins.
En nu spreek ik U nog niet eens van dat andere deel onzer natie, dat er zedelijk te hoog voor staat, dat het jachtvermaak veracht uit zedelijk oogpunt, - omdat het is wreed en laf en boosaardig en ruw. Die allen óók, mannen en vrouwen beiden, zij behooren tot het Nederlandsche Volk, op wier achting en liefde Gij, zonder twijfel prijs stelt, - al ware hét alleen maar uit eigenbelang. - -
Neen, ik zal U niet wijzen op den hedendaagschen President van het machtige Frankrijk, op dien Raymond Poincaré, die den moed heeft openlijk zijn afkeer van het jachtvermaak (?) te accentueeren, openlijk te zeggen èn te toonen hoe hij zedelijk te hoog staat om te willen meedoen aan het naamloos folteren van de ongelukkige dierenwereld, onder den naam ‘jachtgenot.’
Ik zal U op hèm niet wijzen, omdat hij immers slechts is in Uw oogen de president eener republiek, een man uit het volk gesproten, niet van adel zelfs.
Maar ik zal U wijzen, Prins, op Uw grooten vorstelijken bloedverwant, op Frederik den Grooten, op dien Pruisischen koning, die, - in een tijd zooveel barbaarscher en ruwer nog dan de onze, - reeds het èchte vorstenwoord sprak: ‘Het Jachtvermaak is beneden een vorst, want een vorst heeft betere en nuttigere dingen te doen.’
Zóó is het! Neem aan een Frederik den Grooten een voorbeeld, Prins!
Ik zeide het U zooeven reeds, Gij hebt vele, vele harten veroverd door een páár goede daden, - door Uw tegenwoordigheid bij een schipbreuk, door Uw naam te verbinden aan het Roode Kruis, welnu, geloof mij, Gij zult nog vele, vele anderen voor altijd beverbinden aan U en aan Uw gezin, zoo Gij de dagen en de uren, die Gij afstaat aan Nederland, wilt geven voortaan aan iets beters, iets nobelers, iets méér eerbied-afdwingends, dan om wilde zwijnen te gaan-jagen bij Apeldoorn, of om met een clubje adelijke nietsdoener-jongelui de residentie-omgeving te herscheppen tot een tooneel van doodsangst voor beklagenswaardige, straks wreed-verminkte dieren van allerlei aard.
Prins, Gij waart den 17 November jl. hier in den Haag tegenwoordig bij de Vaandeluitreiking, tegenwoordig in Uw dubbele qualiteit van Prins-Gemaal en van Legeraanvoerder. Laat mij het U hier openlijk zeggen, Prins, hoe ik er - ken, - onder die officieren-zelven, die bereid zijn, als hun eed het hun gebiedt, in den oorlog straks den onbekenden medemensch te verminken en te dooden, - hoe ik er onder hen ken, die de jacht, het voor eigen plezier verminken en dooden van het wéérlooze dier, noemen verachtelijk, en daarom weigeren er aan deel te nemen. In het eerste geval immers geldt het voor hen hun plicht, door hun eed aan het Vaandel gebonden, in het laatste echter een vrijwillig uit moorden gaan op de dierenwereld.
Tot dat eerste, tot die plicht, zijn die officieren, die ik bedoel, bereid, tot het láátste genot (?) niet.
En, geloof mij, Prins, het zijn niet de minsten Uwer officieren, die aldus voelen als mensch.
Prins, ik sprak daareven van het ‘adelijk clubje’ van nietsdoener-jongelui, dat U omringt. Ik heb daarbij niemand persoonlijk op het oog. Maar, de naam-zelf dien ik draag geeft mij recht U te durven zeggen, hoe er óók onder den adel van Uw land, onder degenen die tot Uw intiemere omgeving behooren, zijn gelukkig wier gedachten en begeeren en streven zich verre houden van het edel (?) jachtvermaak. De de Savornin Lohmans, - waaronder er zijn, die bij Uw Koninklijke Schoonmoeder en Uw Gemalin in bijzondere gunst stonden of nog staan, - zij hebben zich nimmer op het jachtvermaak toegelegd, zij hebben nimmer hunne aanraking met Uwen hof-kring gezocht door het zich amuseeren met het folteren en doodsangst-aanjagen van beklagenswaardige dieren. En, waar ik van moederszijde behoor tot het oud-adelijk geslacht der Alberda's van Ekenstein, daar ben ik er fier op U te kunnen spreken van den broeder mijner moeder, van mijn overleden oom: Jhr. Mr. W.C.A. Alberda van Ekenstein, lid van de Eerste Kamer, en Kamerheer in buitengewoner dienst, zelf bezitter van uitgestrekte goederen en bosschen, uit wiens eigen mond ik meermalen het getuigenis heb gehoord hoe hij de jacht als zoodanig een afschuwelijk vermaak vond, om
| |
| |
dat hem de verwijtende oogen, de stervensbenauwde blikken van zulk een wreed-vervolgd dier een pijnlijken aanblik waren, en géén genot.
Daarom, Prins der Nederlanden, ik spreek tot U uit naam van velen, uit naam van hoog en laag beiden, uit naam van allen die het goed meenen met de dieren, maar - ook goed met U. Ja, óók met U, omdat het niet anders kàn dan U-zelf tot eere strekken, indien Gij breekt met dit laaghartig jachtvermaak, U-zelf tot eere strekken, en daardoor den band versterken en vernauwen met een volk, waarvan thans een deel, - het gróótste en het beste deel ervan, - het met diep leedwezen aanziet, hoe èlk Uwer bezoeken in Nederland, in de residentie of op het Loo, zich - helaas, - kenmerkt door een jacht-moord-partij.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Hoe men reclame maakt.
In een veelgelezen tijdschrift vond ik dezer dagen de volgende advertentie:
| |
Suikerziekte.
Mij. Orviëtanose. Nicolaïstr. 23, Den Haag.
Men verzuime niet te lezen de gunstige beoordeeling, geschreven door Jhr. Mr. A.F. De Savornin Lohman en opgenomen in het Maandblad tegen de Kwakzalverij, (Amsterdam) uitgave Maart 1913, no. 3.
Deze brief wordt, op aanvraag bij de Mij. Orviëtanose, aan belangstellenden gratis toegezonden.
Maakt dit niet geheel en al den indruk, alsof de aanbeveling, door Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman geschreven voor dit middel, met instemming ware opgenomen zelfs in ‘het Maandblad tegen de Kwakzalverij.’
Voor zoover ik weet was echter juist het tegendeel het geval, en heeft het Maandblad tegen de kwakzalverij met ernst en nadruk gewaarschuwd tegen de ‘gunstige beoordeeling’ van Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman. Zoo ziet men weer hoe een handig samensteller uit elke kritiek en elke bespreking datgene kan samenflansen tot een reclame-advertentie, wat hij voor zijn doel eruit behoeft - niettegenstaande de zaak-zelve zich in den grond precies andersom toedroeg.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Eene adhaesie-betuiging.
Ik mocht van verscheidene lezeressen betuigingen van sympathie ontvangen met mijn artikel: ‘Mogen wij zwijgen en het Groenloopen’. (Zie Lelie van 12 November).
Eene abonnée schrijft mij, met de bepaalde bedoeling dat ik hare waarschuwende woorden zal publiceeren, het volgende:
U, hooggeachte Freule, kunt nog niet beseffen het dreigende gevaar en den omvang en de menigvuldigheid van geslachtsziekten, omdat U is een ongehuwde vrouw, maar, als men getrouwd is en niet blind en doof is, bewust of onbewust, dan moet het die vrouwen en moeders die weten, angstig te moede worden wanneer zij zien hoe deze volkskanker in alle beschaafde landen om zich heengrijpt, en niet alleen in de hoogere standen, maar in alle standen; dit weet ik helaas van zeer nabij. Waarom en waardoor zijn de wachtkamers van specialiteiten en professoren in vrouwenziekten zoo overvuld, - omdat minstens 90 procent van die vrouwen besmet zijn door hun echtgenooten, die hen op den trouwdag voor den burgerlijken stand of in de kerk beloofd hebben een steun en hulpe te zijn. Is grootere ironie denkbaar? En dergelijke mannen durven hun echtelijke ontrouw later goed praten met te zeggen: mijn vrouw is zoo ziekelijk; en dergelijke mannen, die de oorzaak zijn van de ziekelijkheid hunner vrouwen, worden nog beklaagd, en, wat het vreeselijkste van die ziekten is bij vrouwen, dat is dat het woekert en woekert zonder zich bepaald te vertoonen, om uit te breken wanneer het leven slechts gered kan worden door een operatie; die mannen, die oorzaak zijn van de ellende die zij over hun vrouwen en kinderen brengen, zijn slechter in mijn oog dan dieven en moordenaars.
En, wat het treurigst is van alles, dat is, dat wij vrouwen-zelf de oorzaak zijn van dit onnoemelijke kwaad. Wanneer wij vrouwen eischten van onze aanstaande echtgenooten, zooals onze a.s. echtgenooten het van ons eischten: een kuisch verleden; wanneer moeders hunne zonen grootbrachten in het besef rein te leven, en hun dochters niet africhten op een huwelijk (de man en zijn verleden zijn bijzaak wanneer hij maar een bestaan heeft, en niet in de gevangenis heeft gezeten), en wanneer de vaders het recht hadden hun zonen een onrein leven te verbieden, dan, ja dan zouden wij een stap in de goede richting doen, doch, zoolang er tweeërlei moraal is voor man en vrouw, zoolang zullen toestanden blijven heerschen zooals U geeselt, zal de ellende nog erger worden, zullen er altijd nog meer slachtoffers gemaakt worden.
| |
| |
En Freule, dacht U dat alleen jongelui door dergelijke ziekten aangetast worden? Weet U hoeveel getrouwde mannen na een vroolijk dineetje in pestholen komen, waar zij besmet worden, en hun vrouw daarna besmetten. Vraagt U daar eens specialisten naar, wat een tragedies in hun spreekkamers afgespeeld worden; en weet U wat er dan gezegd wordt, wanneer een van die ongelukkige vrouwen niet te dom is om te begrijpen welke ziekte zij heeft opgeloopen: het is een zwak oogenblik geweest. Een zwak oogenblik heet dat, Freule, een zwak oogenblik waardoor en de man en de vrouw voor hun leven ongelukkig zijn gemaakt; het zijn die zwakke oogenblikken, Freule, waardoor onze zenuwlijders- en krankzinnigengestichten gevuld worden, laten wij maar liever zeggen overvuld worden, het zijn die zwakke oogenblikken, waaruit de zelfmoorden voortkomen, het zijn die zwakke oogenblikken die geluk, gezondheid, en geest verwoesten.
Is het niet Freule om het uit te gillen, uit te schreeuwen van wee en ellende. Weet U ook, Freule, dat het de a.s. dokters geleerd wordt elk pasgeboren kindje de oogjes uit te wasschen, of te spuiten met nitris argenti, voor de mogelijkheid van blind worden. Is daarmede niet officieel gezegd bijna hoe alle moeders besmet zijn door hun dierbare echtgenooten.?
| |
IV.
De Onafhankelijkheidsdag.
We hebben dien hier in den Haag gevierd, zooals elkeen weet, met een plechtige Vaandel-uitreiking, en een plechtige toespraak van de Koningin.
Natuurlijk - 't kan wel niet anders bij zulke gelegenheden - kwam er in die toespraak veel voor van ‘God’, enz. Volgens de Koningin namelijk heeft ‘een worstelend, doch tenslotte zegevierend vaderland zijne onafhankelijkheid naast God te danken aan de gewapende vuist van zijn dapperen ter zee en te land.’
(O, o, wat zal de toren van 't Vredespaleis weer geschud hebben van 't lachen!)
‘'t Vaderland’ gaf van al die militaire drukte natuurlijk een enthousiast verslag, en deelde onder anderen ook mee, hoe het weder bijzonder meewerkte, en hoe de dag ‘om zonneglorie worstelde’ op het oogenblik der bewuste Vaandel-uitreiking.
Nu, dan had hij die worsteling om ‘zonneglorie’ in den namiddag gansch en al opgegeven, want het was toen zoo triestig, kil, koud, en guur als een zonnelooze Novemberdag maar zijn kàn ten onzent. En des avonds, bovenbedoeld ‘Vaderland’-verslag mitsgaders de toespraak der Koningin over ‘Gods bijstand’, enz., enz., lezend, kwam mij dientengevolge een variatie in den zin op een paar bekende versregels:
Doch God, van dit militarisme ontdaan
Is achter de wolken schuilgegaan.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Uit eigen ervaring.
Uit eigen ervaring wil ik weder, voor de zooveelste maal, vertellen van de uitstekende keuze die mevrouw Pfaff, Plaats 24 den Haag, steeds weet te treffen uit zoo vele leelijke hedendaagsche modes als Parijs ons brengt. Want, dat treft mij steeds in de eerste plaats bij elk bezoek in Maison Pfaff: de bijzondere distinctie en gedistingueerde smaak welke voorzitten in de keuze der Parijsche modellen.
Zoo zag ik b.v. een tailleur in serge evèque, de moderne kraag gegarneerd met skungs, de coupe van de jacquette van voren weggesneden maar niet in het overdrevene, juist genoeg om de lijn aan te geven. Een zwart en wit geruit vest is vanbinnen aangebracht, zóó dat het geheel en al te zien komt als men de revers openlaat, terwijl men die echter ook, op de nieuwe manier, tot aan den hals kan dichtknoopen. Bijzonder voldeed ook de ruime rug met ceintuur; de garneering van den rug, met kleine zwarte zijden biesjes, sluit zich aan bij die van den modernen eenvoudigen rok.
Daarnaast trok bijzonder mijn aandacht een avond-toilet in zwarte charmeuse, de taille hiervan is gevoerd met witte mousseline de soie, en is gemaakt in het up to date V-vormig decolleté, terwijl aan de mouwen het onvermijdelijk bont (skung) niet ontbreekt, dat wij tegenwoordig zien op bijna alle japonnen, en dat inderdaad, zoowel op lichte als op donkere toiletten zeer voordeelig kleedt.
De groote donkerroode fleur de corsage (roos), die de eenige overige taille-versiering maakt, geeft aan dit sober-chic avondtoilet een groote bekoring, terwijl de rok geen enkele der buitensporigheden vertoont waardoor de hedendaagsche toiletten zoo dikwijls ontsierd worden, maar zeer eenvoudig is gedrapeerd, van achteren lager dan van voren opgenomen, en met skungs gegarneerd. Een breed môiré lint met lange franje van git valt van achteren neer op den zoom van den rok.
Met zulk een toilet - men kan het natuur- | |
| |
lijk ook in àndere kleuren kiezen - een salon binnenruischen, een Diligentia- of Residentie-Concert bezoeken, een restaurantdinertje bijwonen, een Haghe speler-opvoering gaan zien - ik-voor-mij teeken er terstond voor! Want, ik weet zeker dat ik er daarmee op mijn voordeeligst zou uitzien. En ik geloof dat dit met iedereen het geval zal zijn.
Bruin is de modekleur. Zoo zag ik dus ook een bruin bengaline-toilet, waarin groote bouquetten, kleur op kleur, waren ingeweven. Ook hier was de rok niet buitensporig gedrapeerd, en liet den voet van voren slechts een weinig zichtaar. De taille was in casaquevorm, van voren bolero-achtig, de versiering bestond uit een vestje van beige-gestreeptestof; groen en rood waren eveneens op dit vestje verwerkt, en ook kwam groen voor in de ceintuur, welke sluit met een perle d'amour gesp. 't Decolleté was ook hier V-vormig, en de bont-garneering ontbrak evenmin.
Maar, daar ik mij-zelve nu toch eenmaal indenk in dat bovenbeschreven charmeusetoilet, wil ik er den bijbehoorenden avondmantel eveneens bij beschrijven. Ik zag er verscheidene, waaronder één mij buitengewoon beviel, van sealskin pluche, nauw van onderen, en met groote brandebourgs gegarneerd, die de drapeering van voren vasthielden. De kimono-mouwen van dezen mantel eigenen zich voor avond-toiletten bijzonder, en de breede met skung gegarneerde kraag ‘doet’ énorm!
- Ga, zie, en overtuig U, want, ook al laat Uw beurs U niet toe U dergelijke kostbaarheden te verschaffen, - ik wil U wel verraden dat ik-óók het zal laten blijven bij het bewonderen - gij kunt óók goedkoop terecht in Maison Pfaff, tot in de eenvoudigste blouses en japonnen toe. Een bijzondere reclame-aanbieding, waarop ik Uw aandacht vestig, is die der tailleurs op maat van f 68.- Coupe, afwerking, stof, alles is 1ste qualiteit evengoed als bij de duurdere toiletten en tailleurs, juist omdat het hier geldt een reclame! En, bovendien, wegens het zóó goed gaan der zaak, wil zij zich alweder uitbreiden, en vergrooten. Daarvoor is een verbouwing noodzakelijk. En die verbouwing brengt mede een zeer voordeeligen uitverkoop van alle aanwezige artikelen, modellen, enz., incluis. Veel is natuurlijk reeds met gráágte door de Haagsche dames ingepalmd, toch is er óók nu nog heel wat te zien en te verkrijgen voor zeer lage prijzen. - In het bijzonder echter de f 68.- tailleurs op maat zijn zonder twijfel zéér aan te raden voor iedereen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VI.
De eerlijkheid der Pers.
De heer Wolterbeek Muller, penningmeester van het dieren-asyl den Haag, zendt mij, naar aanleiding der in het nommer van 12 November besproken brochure van mevrouw Lucie Thorbecke geb. Baronesse Cats de Raedt, een jaarverslag van genoemd dieren-asyl, ‘ter zijner eenige verdediging’, zooals hij er bijvoegt.
Nu, m.i. behoeft de heer Wolterbeek-Muller (in de brochure voornoemd aangevallen) zich niet tegen mij te verdedigen, om de zeer eenvoudige reden, dat ik uitdrukkelijk verklaarde in mijne bespreking, - en dit nog eens opnieuw herhaal, - hoe het niet op mijn weg ligt te beoordeelen wáár hier de waarheid schuilt. Een zinsnede echter in het briefje van den heer Wolterbeek-Muller werpt een treffend licht op de eerlijkheid onzer Pers. Immers bovengenoemde heer schrijft mij, ‘dat geen enkele courant de brochure van mevrouw Thorbecke heeft willen opnemen.’
Nu, als dat wáár is, dan ziet het er met de eerlijkheid en de onpartijdigheid onzer Pers juist zoo droevig uit als ik steeds beweer, en als anderen met mij, getuige de laatste Lelie-artikelen, van andere handen dan de mijne, het óók beweren. Immers, het geldt hier niet een persoonlijke zaak van meneer Wolterbeek-Muller contra mevrouw Thorbecke, maar het geldt bier eene weldadige inrichting ten behoeve van het dier, dat zich niet zelf kan laten hooren óók nog, zooals zelfs de meest afhankelijke mensch het vermag. Indien dus iemand, wie ook, eene brochure schrijft, met den eigen naam voluit onderteekend, in het belang van het dier, dan is het de plicht van elke eerlijke courant om zóó'n brochure te vermelden, en dan is het eene schande, dat zij zulks niet doet, en daarentegen wèl dagelijks allerlei ingezonden artikelen plaatst, zonder naam eronder, waarin anonymi leugens vertellen, nu over dit dan over dat, nu over de honden, dan over gestolen fietsen, morgen over straatrumoer, enz., enz.
Ik ben er zeer fier op, meneer Wolterbeek-Muller, dat ik in dezen een uitzondering maak op onze lafhartige Haagsche pers, en den moed heb eene door de schrijfster eerlijk met den eigen naam onderteekende brochure openlijk aan te kondigen in het belang van het dier.
Voor de rest, of de inhoud waar is, of niet waar, dat heeft de heer Wolterbeek-Muller
| |
| |
te verantwoorden, en, wil hij dat doen, dan staan de kolommen der Holl. Lelie voor hem open. Ik zou zeggen, als hij is een waarachtige dierenvriend, - en dat is dan toch te hopen, waar hij de betrekking vervult van penningmeester van het asyl, - dan moet het hem aangenaam zijn openlijk en afdoende de beweringen van mevrouw Thorbecke te kunnen weerleggen, - ook alweder in het belang van het dier.
Wat mij aangaat, ik ken, gelijk ik reeds zeide, noch mevrouw Thorbecke, noch het dieren-asyl. Ik ken óók niet den heer Wolterbeek-Muller. Ik ben zelfs niet eenmaal lid van het dieren-asyl, omdat ik er zooveel van hóórde, dat ik méén mijn geld nuttiger te kunnen gebruiken in het belang der dierenwereld. Dientengevolge heb ik noch de door mevrouw Thorbecke beschreven vergaderingen óóit bijgewoond, noch, wàt ook, persoonlijk kwaads gezien of ondervonden zijdens het asyl. Ik herhaal echter, van sommige leden ervan heb ik zeer veel gehoord dat overeenkomt met de beweringen van mevrouw Thorbecke in hare brochure. En in het mij toegezonden jaarverslag heb ik, natuurlijkerwijze, die beweringen geenszins vermeld noch dus weersproken gevonden. Aan den heer Wolterbeek-Muller is het daarom zich te verdedigen. Wil hij dat niet doen, dan moet hij het laten, maar hij vergist zich grootelijks, wanneer hij denkt, dat het stilzwijgen onzer plaatselijke Bladen hem tot eere strekt; juist dat stilzwijgen is integendeel verdacht. Want de plaatselijke bladen zwijgen liefst per-se over alles waaraan een luchtje is. Dat is het veiligst voor de redactie en tegenover de abonnés. Indien mevrouw Thorbecke hare brochure had uitgegeven onder den schuilletter X of Z, - waarmede dappere hondenvijanden zoo manmoedig hunne lastertaal onderteekenen - dan ware haar beschuldiging eene geweest die men met stilzwijgen moest voorbijgaan. Nu zij echter den moed heeft harer overtuiging, nu is het de plicht van elk de dieren-liefhebbend mensch de aandacht te vestigen op hare brochure met de vraag: Is wat zij zegt wáárheid? En, zoo ja, wie steekt dan het geld in den zak, dat menschlievende menschen denken te besteden aan verwaarloosde dieren? Wie?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|