De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAttentie!Een ieder, die een zwerv. hond - groot of klein, ziek of gezond - en dito poes vindt, wordt dringend verzocht het dier niet aan zijn lot over te laten, maar het te brengen - desgewenscht tegen belooning - in de Delistraat 31, waar het te allen tijde, van 's morgen 6 tot 's nachts 12 uur - ook des Zondags - opgenomen wordt, en aan zijn meester teruggegeven. Wij, Hagenaars, weten wie daar woont in de Delistraat 31, weten hoe deze vrouw, veel belasterd, en veel bespot, haar fortuin en haar leven wijdt aan de verwaarloosde dieren, hen tot zich neemt, hen, waar het noodig is, pijnloos en zonder wreedheid, onder haar eigen toezicht, laat dooden, enz. Juist in dit laatste opzicht heeft zij menigmaal op- en aanmerkingen uitgelokt van sommigen, die be weren dat zij al te spoedig overgaat tot het doen afmaken van zwervende daklooze dieren. Ook in deze quaestie echter geldt het: de beste stuurlui staan aan wal. Het is niet doenlijk - ik weet het al te goed uit eigen ondervinding - zelfs voor gezonde, mooie, jonge dieren een wezenlijk goed thuis te vinden, slechts bij hóóge uitzondering gelukt dat hier en daar. Wat moet men dus tenslotte aanvangen met al die ongelukkige, door hunne verachtelijke eigenaars opzettelijk op | |
[pagina 341]
| |
straat gezette of wreedaardig achtergelatene honden en katten, hongerige, dikwijls zieke stumpers, onooglijk, en soms ook boosaardiggeworden door de ondervondene valschheid en mishandeling van menschen!? Juist zij, die het hardst schreeuwen over het ‘noodeloos doodmaken van een zwervenden hond’ zijn gemeenlijk óók zij, die 't eerst bij de hand zijn om even luid te schreeuwen over hun niet-slapen-kunnen, en over burengerucht, en over onfrisschen stank, enz. wanneer een medelijdend iemand dergelijke zwervelingen tot zich neemt en hen verzorgt en zijn huis en tuin voor hen openzet. - Juist dáárom is en blijft deze quaestie, van al- of niet-doodmaken, een zéér moeilijke. Maar in elk geval bewijst deze bovenstaande advertentie, hoe deze edelgezinde dierenbeschermster vóór en boven alles bereid is den eigenaar op te sporen, en haar tijd en haar woning en haar geld te geven, teneinde de verloren-geraakten, de zieken, en dakloozen, een thuis te verschaffen totdat zij zijn opgevraagd door hunne bezitters. Waarlijk, bij al het grenzenlooze egoïsme van onzen hedendaagschen tijd doet het héérlijk aan zulk een onbaatzuchtig nobel aanbod te lezen. En het is daarom dan ook dat ik er de algemeen aandacht op vestig. O, indien elke stad, elk dorp in Nederland, eens zulk een inwoner of inwoonster mocht tellen, die op dezelfde wijze optrad in het belang van het dier, en daarom zulk eene advertentie zou willen plaatsen in het plaatselijke Blad van zijn of haar inwoning! Wie Uwer doet het! De Holl: Lelie komt onder de oogen van zoovele dierenvrienden. En daaronder zijn er óók, die, alleen, onafhankelijk, buitenwonend, stellig, - als zij maar willen - dat hierboven afgedrukte voorbeeld kunnen volgen. - - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.
| |
[pagina 342]
| |
elkaar bevriend zijn, en elkaar aan baantjes helpen, en elkaar protégeeren. - Niet voor niets is de ‘Indië ten verderve voerende’ Heemskerk ondergebracht door het nieuwe liberale ministerie in den Raad van State, niet voor niets is de door zijn vele diners en zijn Haagsche luxe-leven met vele kruiwagens van allerlei richtingen rijkelijk voorziene ex-christelijke minister de Marees van Swinderen terstond begiftigd door het nieuwe liberale ministerie met den gezantschap-post in Londen, voor hem, met eene Amerikaansche vrouw gehuwd, om die reden een dubbel begeerlijke toevlucht. - Niet voor niets ook zal daarom gouverneur generaal Idenburg - van wien het bekend is, dat hij per se zijn tijdje wil uitblijven in Indië ('t pensioen is hóóg in zoo'n geval) er hoogstwaarschijnlijk zijn politieke vriendjes hebben voorgespannen, ten einde den tegenwoordiger minister van koloniën, - in de verkiezings-campagne zijn fellen tegenstander, - plots te bekeeren tot een gansch nieuwe en zachtere opinie over zijn tot hiertoe door alle liberalen zoo heftig afgekeurd christelijk-drijvers-beleid in Indië. 't Stomme publiek - natuurlijk - kan je alles làten slikken - redeneeren deze heeren politici. En, met recht, want ik heb reeds vele Indische heeren, die tot hiertoe moord en brand schreeuwden over dien bekrompen Idenburg, en die zich het vuur uit de schoenen liepen bij de verkiezingen, juist op hoop hèm weg te zullen zien gaan als het ministerie ‘omsloeg’, thans, op gezag van den liberalen minister van koloniën, plots hooren meeleuteren: ‘Och ja, Idenburg zal zich wel matigen van lieverlede.’ ‘Het is misschien ook overdreven geweest wat er van hem is geschreven.’ Enz. enz. Niets gemakkelijker daarom dan het stomme kiezersvee naar je hand te zetten! De kunst is maar hen met groote woorden te belazeren. Die déze kunst 't best verstaat, die wordt te eenigertijd minister, christelijk of liberaal, doet er niet toe. Dat is dan van later zorg. Dan wend en buig en krom je je maar in de politieke richting die dan verder het meest in je belang is... en 't stomme kiezersvee ziet het, van benedenaf, onnoozel-goedgeloovig aan, geïmponeerd, omdat het nu naar boven moet kijken naar je. En, dienzelfden Idenburg, dien je een paar maanden vroeger uit alle kracht aftakelde, en uitschold om zijn ‘verderfelijk beleid’, dien zet je dan maar weer rechtop, als een hoogst-verdienstelijk man, ‘met wien je best kunt samenwerken.’ ....'t Stomme kiezersvee slikt immers tòch alles! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III.
| |
[pagina 343]
| |
Het eere-comité, met generaal Snijder aan het hoofd, werd tegen den auto aangedrukt; onder deze omstandigheden kon er eigenlijk van een officieele huldiging geen sprake zijn. Bonnet, Pégoud's manager, schreeuwde moord en brand dat het toestel door duizenden omringd werd, zonder dat er politie bij was.Ga naar voetnoot*) Pégoud zelf riep maar, dat hij nog niet klaar was en veel meer wilde laten zien. De opdringende menigte juichte maar en dacht niet aan wijken. Eindelijk werd de auto in den hangar gereden, liet men het voorhang zakken, terwijl verschillende officials de politie bijstonden om te trachten de orde ietwat te herstellen. Doch in de vliegloods werd Pégoud bestormd door massa's dames en heeren, die hem om zijn handteekening vroegen, en egoistisch genoeg waren om 'r maling aan te hebben of er nog meer gevlogen zou worden. Toen het ons was gelukt den Franschman ook weer uit dit ongewenschte gedrang te bevrijden, gingen we naar buiten om te zien of, met medewerking van het publiek, er nog eenige kans op een vlucht bestond. Het werd den menschen meegedeeld, men juichte en schreeuwde, maar van naar de diverse rangen terug te keeren was geen sprake. Ge ziet het, lezers, ik overdreef geenszins, toen ik in de vorige Lelie, in het Overzicht v/d Week: ‘Haagsche toestanden’, beweerde, dat ten onzent vrijheid en onafhankelijkheid gelijk staat met ordeloosheid! - Van het meest onhebbelijke en onwellevendste soort! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
IV.
| |
I.
| |
Studentenrelletje.Onze Haarlemsche berichtgever meldt ons: Twee Amsterdamsche jongelieden van zeer goeden huize, de student aan de Rijksveeartsenijschool De L., en L., die op een kantoor te Amsterdam werkzaam is, hebben zich op 14 Augustus te Zaandam erg aangesteld. Zij hadden een fuifje meegemaakt en kwamen aan het station, om naar Amsterdam terug te keeren. Daar Liep L. in de wachtkamer naar 't buffet, en trok de étalagekast met chocolade omver, zoodat de kast met inhoud op den grond viel. L. weigerde de schade te vergoeden, waarom de buffethouder naar de politie telefoneerde. L. weigerde ook, toen de politie kwam, om z'n naam op te geven. Daarom werd hij naar 't bureau overgebracht. Onderweg probeerde de student De L. zijn vriend uit de handen der politieagenten los te krijgen. Hij ging daarbij de politie te lijf, en liet eerst los, toen hij met een gummistok gedreigd werd. Toen hij later weer verzet pleegde, werd hij meegenomen naar het politiebureau. Den volgenden morgen werden beiden losgelaten. L. vergoedde den buffethouder later de schade, die f 50.- bedroeg. De ambtenaar van het O.M., bij de Haarlemsche rechtbank eischte gisteren tegen den student vier dagen gevangenisstraf en tegen L. f 25.- boete of 5 dagen hechtenis. | |
[pagina 344]
| |
Beiden verklaarden niets van de zaak af te weten. Zij waren zoo dronken geweest, dat zij eerst des morgens in het cachot iets van de zaak vernamen. Let wel op de hier achtereenvolgens behandelde misdrijven. In het eerste geval geldt het een gewone vechtpartij, van zóó weinig belang, dat de twee betrokkenen reeds weer verzoend zijn als het zaakje wordt behandeld. De rechterlijke ambtenaar echter, in plaats van zich over deze verzoening te verheugen, gaat den man, die spijt had van zijn aangifte, (en die veeleer dus een prijsje verdiende), uitschelden, omdat hij ‘staat te liegen’, gaat hem bang maken, hem met een aanklacht bedreigen wegens ‘valsche aangifte’; in één woord: hij maakt het zoo bont dat de president-zelf hem ‘sust’ - hetgeen echter niet baat, want tegen den ongelukkigen man (die schreiend smeekt zijn gezin niet ongelukkig te maken) wordt geeischt f 5.- of 5 dagen gevangenisstraf. Let wel: of 5 dagen gevangenisstraf.... omdat meneer H. niet ‘voor kwajongen’ gelieft te zitten. (Dat hij zich juist nù zéér kwajongensachtig heeft gedragen, dat schijnt dezen rechter in spe niet duidelijk te zijn geweest). Maar nu het tweede geval. Daar wordt dezelfde straf geeischt, 5 dagen gevangenisstraf, voor ‘twee Amsterdamsche jongelieden van zeer goeden huize’, die opzettelijk, in een stationsgebouw, de boel vernielen, die weigeren de schade te betalen, weigeren hun naam op te geven aan de politie, vechten met de agenten om los te komen, en.... tot eenig excuus van dat alles alleen hebben aan te voeren, hoe zij zoo dronken zijn geweest, dat ze eerst den volgenden ochtend iets van de zaak vernamen. Tegen deze twee verliederlijkte, de politie beleedigende mispunten (maar.... ‘van goeden huize’) eischt de ambtenaar van het openbaar ministerie dezelfde straf, die hij óók eischt tegen een ongelukkigen, vredelievenden man (maar.... een man uit het volk), alleen omdat deze zijn eerste aanklacht in drift gedaan, weer intrekt, en haar wil goedpraten dientengevolge. Een onverdeeld prijzenswaardige daad dus! Klassenjustitie of niet? ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.In verband met mijn artikel in de vorige Lelie ‘Mogen wij zwijgen en het Groenloopen’ is het niet overbodig er op te wijzen, welk een eigenaardige rol ook hier weder de dronkenschap speelt in de oogen van de justitie (?) zoodra het geldt: ‘jongelieden van goeden huize.’ - Mr. H. is er zóó verontwaardigd over dat een man uit het volk, nuchter-zijnde, eenige verontschuldigingen bijeenzoekt om een kameraad te redden, dat hij dezen nuchteren man afsnauwt, bangmaakt, en zijn eigen overmacht van ambtenaar misbruikt, door te verklaren ‘niet voorkwajongen te willen zitten.’ Doch ziet, als het geldt twee zóó walgelijkdronken zijnde jongelui, ‘van goeden huize,’ dat zij, na eerst zich op de meest ploertige en minne wijze te hebben aangesteld in een openbaar lokaal, en tegen de politie, hun smerigen roes des nachts moeten uitslapen in een cachot, en moeten erkennen den volgenden dag van niets meer af te weten dóór hun walgelijken dronkemansroes, als het zulke weergalooze mispunterigheid geldt ‘van goeden huize’, dan... hooren we geen verwijt, geen aanmerkingen, geen bewijs van ergernis, hoe gering ook, van dezen dienaar der gerechtigheid(?) Mr. H. vindt wèl dat hij voor ‘kwajongen’ zit als het geldt een paar nuchtere stakkers uit het volk, die hun eigen zaakje reeds weer in der minne schikten, maar niet schijnt hem dat gevoel te zijn gekomen, toen hij oordeelen moest over twee door walgelijke dronkenschap van alle rede en zelfachting beroofde ‘jongelieden van goeden huize’. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
V.
| |
[pagina 345]
| |
Het is hier louter de kwestie van draagkracht en niet anders. Ik herinner mij nog in een der geschriften van den staatsman mr. van Houten eens gelezen te hebben: ‘In de ménages de garçon ontstaan zoo tal van onnoodige uitgaven’. En dat is juist. - Inderdaad, deze opmerking van Mr. van Houten over de ‘Ménages de Garçon’ is volkomen juist. Mij schijnt het daarom in elk opzicht een onbillijkheid toe, dat men ons ongehuwde, het eigen-brood-verdienende vrouwen precies evenveel belasting laat betalen als de ongehuwde mannen. Want, zelfs ook al besparen deze laatsten zich alle luxe-uitgaven, al onthouden zij zich van die door heeren gewoonlijk als noodzakelijk beschouwde genoegens van nacht-cafès en scharrelpartijtjes, dan nog brengt hun man-zijn an und für sich reeds mee, dat zij veel minder moet-uitgaven hebben dan wij-vrouwen. Een voorbeeld uit mijn eigen leven moge verduidelijken wat ik bedoel. Ik denk namelijk aan een mijner naaste bloedverwanten, die geheel en al was aangewezen een tijdlang op zijn niet groot ambtenaars-inkomen, en die noch schulden maakte, noch boven zijn finantieele draagkracht gaande genoegens najaagde. Als man echter kon deze wonen in èlke buurt, wáár hij maar goedkoop terecht kon. Als man werd hij overal gaarne en druk geïnviteerd. (Een man is immers in elk huisgezin welkom, waar huwbare dochters ‘uitgaan’, maar ook in elk ander gezin waar men ‘menschen ziet’, en dientengevolge steeds aan heerengebrek lijdt.) Tengevolge dezer voortdurende invitaties spaarde hij zich gedurende het grootste deel van den winter zijn eten uit, en, daar men zijne bekrompen finantieele omstandigheden in de meeste families waar hij dineerde kende en respecteerde, werd hem het fooien-geven uitdrukkelijk verboden. Als man óók behoefde hij voor zijn toilet niet meer te besteden dan één net pak, bovendien een smoking, een rok, en de daarbij behoorende kleedingstukken. Op zijn bureau en op zijn kamer zat hij steeds in de meest oude plunje. - Stel nu tegenover zulk een man-leven dat van de in geheel dezelfde omstandigheden verkeerende, ongehuwde vrouw, die eveneens van haar verdiensten moet leven. De woning-quaestie wordt voor haar bepaald niet alleen door eene van fatsoenlijke en onfatsoenlijke wijken, maar ook door tallooze bij-omstandigheden van 'savondslaat niet kunnen loopen op eenzame wegen, waar zij is blootgesteld aan aanrandingen, van zich niet kunnen in-pension begeven bij minder-gunstig-bekend-staande menschen, enz.; tien tegen een is zij daardoor genoodzaakt, of zij wil of niet, méér uit te geven voor haar huisvesting dan haar man-lotgenoot. Wat vervolgens het uit-eten gaan aanbelangt, ik zal wel niemand behoeven te verzekeren dat ongetrouwde juffers, zelfs al zijn zij nog jong en knap (en dat duurt in elk geval maar een kort poosje) gewoonlijk alles behalve welkom zijn waar het dineetjes geldt. ‘Wij hebben al reeds veel te veel dames’ is steeds de algemeene klacht van ‘menschen-ziende’ families. Haar blijft dus alleen over het uit medelijden met haar eenzaamheid nu en dan eens gevraagd worden, maar, zelfs al heeft zij heel wat goede en oprechte vrienden die dit doen willen, dan nog beschikken deze heden ten dage meestal niet over genoegzaam tijd om zulke medelijden-invitaties heel dikwijls te herhalen. Mijn bloedverwant, hierboven bedoeld, heeft daarentegen mij-zelf gezegd, hoe juist dit aldus des winters voortdurend ‘uitgevraagd’ worden voor hem een groote finantieele tegemoetkoming beteekende, omdat hij daardoor noch voor zijn eten behoefde te betalen, noch vuur of licht brandde. - Tenslotte de toilet-quaestie. Kan elke man zich op zijn bureau naar hartelust verwaarloozen, en er sjofel uitzien, zonder dat hem dit schaadt in zijn carrière zoolang hij zijn werk maar goed doet, elke vrouw moet er, óók in haar beroep, netjes, helder, comme il faut, blijven uitzien, wil zij niet zichzelve blijvend benadeelen in de oogen harer chefs, en die van iedereen met wien zij in aanraking komt. Allerlei uitgaven van kragen, manchetten, blouses, die, als zij gewasschen moeten worden, hoog waschgeld kosten, zijn daardoor niet te vermijden. En nu spreek ik nog niet eens van de rest in zake toilet, die rest, die bij ons vrouwen zooveel korter duurt dan bij den man, door de aldoor veranderende modes, en die men niet kan terzijde zetten geheel en al zonder er uit te zien als een vogelverschrikker. - Hoe meer er wordt ‘uitgegaan’, hoe meer juist deze toilet-uitgaven nog vermeerderen. B.v., mijn bovengenoemde bloedverwant bezocht alle mogelijke danspartijtjes en diners te voet, de lakschoenen beschermd door stevige over-laarzen, die in de gang werden uitgetrokken. Wil echter een jong meisje zonder geld eveneens ‘uitgaan’ op die wijze, dan moet zij lichte toiletjes, enz. dragen, en die, in ons ruw klimaat, in de meeste gevallen beschermen tegen vuil weer en regen door de kostbare moet- | |
[pagina 346]
| |
uitgave van een rijtuig, met de daaraan verbonden fooi. - Opzettelijk liet ik die ‘heeren’-uitgaven, die jongelui zich gemeenlijk veroorloven, en die men pleegt te beschouwen als hun van rechtswege toekomend, buiten beschouwing. Met dat al echter is het toch een feit, dat een ongetrouwde man zich voor zijne liaisons, voor zijn societeit-bezoek, voor zijne sigaren, enz. heel wat uitgaven permiteert, waaraan een ongehuwde vrouw niet denkt. En toch eischt men van haar - die zoo menigmaal een moeder, een broer of zuster of vriendin mede-onderhoudt van hare verdiensten - dat zij evenveel betaalt in de belastingen als haar toch reeds zóó boven haar bevoorrechte lotgenoot-man! Met dat al ben ik voor mij overtuigd dat de jonggezellen-belasting, waarover men in Frankrijk ook nu en dan een beetje leutert, nimmer tot stand zal komen zoolang de mannen de wetten maken. En, - ik heb het al méér gezegd - niet-tegenstaande m.i. de vrouw het stemrecht billijkheidshalve toekomt - ik geloof niet dat zij betere wetten zal tot stand brengen. Daarvoor is zij, im groszen und ganzen ge nomen, te dom. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
VI.
|
|