De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.‘Over Dieren-asylen, Dieren-bescherming, Dierenliefde... en Winstbejag,’
| |
[pagina 316]
| |
eigendom had mogen noemen, ontdekte hij, dat het zat vol ongedierte, waarvan velen in de huid waren gedrongen. Een paar dagen daarna ontdekte hij, dat de hond op duizendpooten gelijkende, levende dieren braakte. Het dier zijn aangetaste gezondheid kwam met behulp van een dierenarts geheel terecht, waarna het trouw, hartelijk, blijgeestig en dartel is geworden. Wanneer een voor f 32,50 in eene inrichting gekochte hond met ongedierte kan worden afgeleverd, hoe moet het in deze inrichting dan met de straat- of arme honden zijn gesteld?! Een bakker bezat een hond waarvoor hij niet veel gevoelde. Toen de hond wat kaal op den rug was geworden liet hij ‘om hem te laten opruimen’ hem naar voornoemde inrichting brengen door zijn veel van den hond hoedenden knecht. Deze ging ‘contre coeur’ met het vroolijk tegen hem opspringende dier naar de inrichting. Een oogenblik had de knecht plan het dier zelf maar te houden, doch hij woonde met zijn vrouw in een zeer klein bovenhuisje, en dáár was eigenlijk ook geene plaats voor zoo een grootgin hond; enfin, het afmaken moest dan maar geschieden. De hond die ‘zijn hem willen doodmaken’ niet had zien aankomen, wilde, in de inrichting gekomen, dáár argeloos in de dieren-moordspelonk stappen, doch deinsde eensklaps terug bij het zien van de daarin liggende honden- en kattenlijken. Een flinke coeur barbare speelde het zaakje vastberaden klaar, door den hond met hartelust aan een touw in het moordhol te rukken. De bakkersknecht was er geheel door van streek geraakt en maakte later van zijn hart geen moordkuil. Belangstellenden kunnen bij me komen informeeren naar de inrichting, en kunnen dan meteen de adressen opschrijven en de brieven lezen van de in het ongedierte- en in het afmaak-geval betrokken personen. De kleinste bediende van den ‘Eigen-Hulp’-papierwinkel in den Haag heeft pas geleden aan me gezegd: ‘Ik begeer geen hond of kat. Je hebt niks als last van beesten. Laatst is er een kond bij me in huis geloopen. Ik heb hem “als gevonden voorwerp” direct bij de politie aangegeven. Tòén, na verloop van drie dagen, niemand om het beest bij me is wezen opdagen, ben ik dit in ons asyl aan Groen wezen vertellen, en heb ik het dier maar even in de gasverstikkingsklok door hem laten afmaken.’ ‘Ik vroeg: ‘Was het dier ziek?’ Hij antwoordde: ‘Wel neen!’ Ik hernam: ‘Wat een ruw bedrijf! Het arme dier was je eigendom niet eens; het was immers een zwervende hond, waarvoor het asyl niét ter afmaking gereed, máár ter verzorging moet openstaan.’ Ik zweeg verder, doch dacht: Als Groen's noodlijdende dieren vermoorden, Zweep's goedkeuring mag wegdragen, dan hebben dezen in geniepigheidjes doen elkander niets te verwijten; of Zweep moet er onkundig van wezen. Ter toelichting zij hier aan toegevoegd, dat ‘Zweep’, - blijkens de brochure, - een door mevr. Thorbecke gekozen ps. is voor een der bestuursleden van het Asyl voor Noodlijdende Dieren, den Haag, welk bestuurslid zij beschuldigt van meer door hebzucht, om het bezoldigde baantje, dan door dierenliefde te zijn bezield.Ga naar voetnoot*) Het spreekt vanzelf dat het niet aan mij is hier te onderzoeken of te bevestigen in hoeverre de mededeelingen van mevrouw Thorbecke op waarheid berusten, wel echter moet ik helaas erkennen, dat ik de door haar geuite klachten en beschuldigingen meermalen heb gehoord van leden, die getrouw de vergaderingen bij woonden, en, evenals mevrouw Thorbecke het beschrijft van háár bezoek, een hoogst ongunstigen indruk meenamen van den toon en de gewoonten heerschand in den boezem en het bestuur van het asyl. Ik leg er overigens den nadruk op dat ik-persoonlijk noch van het asyl ook maar iets kwaads ondervond, noch mevrouw Thorbecke ken, zelfs niet van aanzien. Ik sta dus ten opzichte der geheele zaak zoo onpartijdig mogelijk, maar ik ben eene te waarachtige dierenvriendin - speciaal juist van de noodlijdende, verlatene dieren - om niet, met alle kracht die in mij is, te wenschen, dat deze arme schepsels zoo goed en zoo liefderijk mogelijk verzorgd zullen worden, en dat het geld, door milddadige stad- en landgenooten tot dat doel afgestaan aan het asyl, dus ook werkelijk ten goede kome aan dat asyl als zoodanig, en niet vloeie in den zak van op eigen winstbejag bedacht-zijnde, quasi-nuttige secretarissen, penningmeesters, wie het ook zij, die in dezen een ongerecht ‘zaakje’ maken van een uit dierenliefde opgerichte inrichting. - Om die reden dus beveel ik de brochure van mevrouw Thorbecke met den meesten nadruk ter lezing aan. Ik vooronderstel, daar zij haar werkje geheel en al belangeloos uitgaf, enkel om de goede zaak te dienen, dat iedereen, die zich bij haar aanmeldt, een ex. ter lezing zal kunnen ontvangen, adres Groot-Hertoginnelaan 160, den Haag. Hare onthullingen betreffende de ver- | |
[pagina 317]
| |
kiezing van het bestuurslid, betreffende de f 3000.- enz., zijn m.i. in elk geval wèl der moeite waard om te onderzoeken wat er in werkelijkheid gebeurt in en met het asyl, en, zoo de schandelijke handelingen, welke ik hierboven afdrukte uit de brochure, werkelijk geschieden daar ter plaatse, dan is het inderdaad hoog tijd om een krachtig en nadrukkelijk protest te laten hooren daartegen, en allen steun te onttrekken aan eene inrichting die dan meer blijkt te zijn eene tot marteling van dieren dan tot hulp van hen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.
| |
[pagina 318]
| |
daartoe, omdat de slechts zeer enkele aanwezige banken altijd zijn ingenomen door hen die er het minst aanspraak op hebben, namelijk door pruimende, kauwende visschers, en visschersvrouwen met smerig-ruikende vischmanden, en overigens door kinderwichten, die, - heen en weer trekkend aan een aan hunne zorgen (?) toevertrouwden kinderwagen met een kind erin, - daar ondertusschen stuivers-romans verslinden, of ook er elkander rendez-vous geven tot kletsen over hunne mevrouwen. - Die aanwezigheid overigens van de losloopende kinderen en hunne kinderjuffrouwen en kinderwichten is óók eene, die het genoegen van in de Boschjes wandelen absoluut bederft. Immers, ook al weder het buitenland geeft hier een aanbevelenswaardig voorbeeld, door niet alleen kinderspeelplaatsen af te zonderen, in Kurparken, enz, maar door ook te zorgen dat de kinderen dáár dan ook werkelijk spelen, en niet nochtans de wandel-paden onveilig maken door allerlei hinderlijke spelletjes. Altijd op diezelfde wandeling onlangs had ik b.v. het genoegen ergens in de Boschjes een kind van drie of vier jaren met een soort fiets bezig te zien, waarmede hij, tot even veel gevaar voor zichzelf als voor anderen, zich van een steil naar boven gaand paadje steeds opnieuw liet afrollen. Een voor hem zorgende (?) kinderjuffrouw (?) zat, op een grooten afstand, zonder zich in het minst om hem te bekommeren, vlijtig te lezen. Politie? Schitterde door afwezigheid. Trouwens, het was toen Woensdag-middag, en bovendien uitgezocht mooi weer, reden waarom de geheele Haagsche jeugd zich op deze en dergelijke wijze amuseerde?) in de Boschjes, er fiets-oefeningen hield, boomtakken afrukte, - twee groote schooljongens hielden zich met deze - misschien sinds ‘het Vaderland’ het zoo 'n ‘aardig tafereeltje’ vindt, dat prinses Juliana ‘kastanjes afslaat’ in de mode gekomen baldadigheid - op de meest ruwe wijze onledig. Ik heb de Boschjes in velerlei richtingen doorkruisd dien middag, ik ben overal gestooten op ledige speelplaatsen, en op tallooze het wandelgenot bedervende lastige en vernielzuchtige kinderen in de wandelpaden. Politie? Schitterde door afwezigheid. Juist op zulk een vrijen Woensdag-middag! - - - Maar, ook in de stad kan men zich verheugen over de ten onzent heerschende ‘vrijheid’, gelijkstaande m.i. met ordeloosheid. Daar is b.v. de toch reeds altijd zoo nauwe, in deze dagen van extra winterwinkeldrukte in den namiddag gevaarlijkovervulde Veenestraat. Op het allernauwste gedeelte daarvan, dicht bij den ingang aan de Groenmarkt, wordt een huis afgebroken. Nu zou in elke stad in Duitschland of Zwitserland in zoo'n geval de verordening worden gemaakt, dat men, in de drukste namiddaguren althans, wanneer het verkeer het sterkst is, daar niet mag staan met groote wagens vol steenen, of den weg gansch versperren door groote levensgevaarlijke balken, enz. Alleen in onze residentie echter laat men zulk een wan-toestand kalm-weg toe, en, elken namiddag, terwijl fietsen, kinderwagens, rijtuigen, vrachtwagens, auto's, handkarren, wat niet al, deze so wie so reeds zeer nauwe straat tot een hóógst gevaarlijken doorgang maken, wordt zij bovendien óók nog versperd door een zéér grooten vrachtwagen vóór bovengenoemde afbraak, waarbij onhandige werklieden bovendien met groote balken staan te hanteeren, en het publiek, dat toevallig lust heeft aan een práátje met elkaar dáár, (er zijn altijd van zulk soort menschen, dames speciaal, die zich aan niets storen van dien aard) wordt noch eenerzijds vermaand tot dóórloopen, noch anderzijds beschermd tegen zulke onredelijkheid. Doorloopen wordt alleen ruw verlangd in de St. Nicolaas-dagen, als het geldt arme, havelooze, uitgehongerde kinderen.! Dàn is de politie trouw bij de hand.! Nù schittert zij door afwezigheid. Zooals zij óók schitterde door afwezigheid over geheel het Voorhout en de Kneuterdijk onlangs, toen ik er getuige van was dat twee. fietsende groote jongens elkaar nazaten over het trottoir heen per fiets. Men zou zoo zeggen, wáárvoor dient dan eigenlijk onze politie, als zij steeds ontbreekt daar waar het druk is, en er iets te doen valt.? Bij mij in de Hugo de Grootstraat, waar nooit drukte of gevaar is, wandelt bijna den ganschen dag een agent op en neer; alleen toen er werkelijk wat viel te zien, toen namelijk - gelijk ik onlangs in de Holl. Lelie vertelde - een onhebbelijk, reeds vrij-groot meisje, op het trottoir een oud echtpaar omverwierp door op rolschaatsen van achteren tegen hen aan te rijden, zichtbaar uit louter onbeschaamdheid, toen.... was de agent er, natuurlijk, niet!! Ook toen ik op de Badhuiskade in Scheveningen woonde, heb ik mij altijd verheugd in de gemakkelijke levenstaak van een | |
[pagina 319]
| |
agent daar, die, op de dood-stille Havenkade tegenover mijne woning, den godganschelijken dag heen en weer wandelde.... wandelde in den meest uitgebreiden zin van dat het nietsdoen aanduidende woord. Niet de agenten als zoodanig geef ik natuurlijk de schuld. Maar wèl de hoogere autoriteiten, dengenen op wier weg het ligt het verkeer te regelen, de Boschjes te beschermen tegen lastige kinderen en boomvernielers, en te zorgen dat wij, inzake het gebrek aan banken, niet tenslotte tot spot worden van gansch Europa. Men moge dan nog zoo veel schrijven en leuteren over de dwang-maatregelen in Duitschland, en over onze eigen hooggeloofde onafhankelijkheid daartegenover, ik voor mij prefereer de uitstekende orde van b.v. een stad als Wiesbaden oneindig boven de ordeloosheid van ons den Haag, - dat in natuurschoon en liefelijkheid verre de kroon spant over Wiesbaden, en daarom een beter lot verdient. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.
| |
Rijwieldiefstallen.De Zuid-Holl. schrijft: Op gezette tijden berichten de Haagsche bladen, dat het in den laatsten tijd met de rijwieldiefstallen weer de spuigaten uitloopt! De abonné's lezen de mededeeling en lezen er onaandoenlijk overheen tot met het noodlot ook de belangstelling bij hen komt. De vorige week is deze moderne vorm van diefstal weer buitengewoon vlijtig beoefend en wel voornamelijk - al zijn de andere stadsgedeelten allerminst veilig geweest - in de omgeving van het Stadhoudersplein. De aanval werd Dinsdagavond begonnen ten huize van uw onderdanigen dienaar. Blijkbaar was de situatie goed opgenomen: Meneer op reis, dienstmeisje uit, fiets toevallig beneden in de gang. Ondanks verlichte gang, geopende huiskamerdeur, verdween de fiets tusschen kwart voor tien en tien uur spoorloos. De aangifte op het politiebureau gaf den indruk: ‘Op een berg zoo hoog getast reeds, telt men één verbaaltje niet!’ 't Zal de gewone bende wel geweest zijn, meende de rechercheur. 't Klinkt niet aardig te hooren spreken over de residentie in 1913, als gold het 't Italië van onze jongensdroomen, waarin Rinaldo Rinaldini zijn rotgezellen aanvoerde. De huisgenooten waren minder geneigd zich neer te leggen bij de machtspreuk: ‘de bende heeft 't gedaan dus is 't welgedaan.’ Ze keken eens uit, zaten voor donkergehouden kamerramen te speuren. En dit temeer toen Woensdag in den vroegen morgen in de onmiddellijke nabijheid eveneens een fiets verdween uit de gang... weer een ‘politiek’ man, een bekend sociaal-democraat. Wat hebben die arme politiekers ‘de bende’ toch misdaan? De speurende huisgenooten kregen al gauw den draad beet. En heusch, detective bekwaamheden waren hier niet voor noodig. Langzaam rijdend op keurige fietsen, nauwlettend de huizen inspecteerend, werden van twaalf uur af Woensdag enkele ietwat onguur-uitziende individuen opgemerkt. Blijkbaar patrouilleerde ‘de bende!’ Zoodra de duisternis inviel zochten de heeren ieder een straathoek op en posteerden zich naast hun fiets. Een eigenaardig fluitsignaal van vijf tonen zorgde er voor, dat het verband in den troep werd bewaard. Tegen halftien, toen de straten van Duinoord eenzaam werden als Duinoords straten kunnen zijn, kwam een nieuw personage op het tooneel: een oudachtig, ietwat gebogen man, platte pet op. De fluitsignalen werden veelvuldiger. Plotseling, een tram was juist gepasseerd, toonde hij een zeldzame aandacht voor een huisdeur, bleef er tellenlang vlak voor staan, wierp een snellen blik rondom en... zag de gezichten voor de ramen! De onderzoekende geest trok af, de rustende jonge mannen op de straathoeken verdwenen, na het fluitsignaal te hebben gegeven. De fiets, staande in de voorgang van het zoo nauwlettend bekeken huis, was gered en bleef gered, doordat dien nacht de deur werd gegrendeld. Het slot was den volgenden morgen niet geheel in orde. Mijn huisgenooten gingen ter ruste, na te hebben geconstateerd dat dien avond niet éen, letterlijk niet éen politieagent door de straat was gekomen. Den volgenden morgen bleek, dat schuin tegenover uit een bergplaats in een tuin twee rijwielen waren verdwenen. En dien dag, Donderdag, reden weer de ongunstig-uitziende mannen op de mooie fietsen kalm door de omliggende straten, posteerden ze zich 's avonds weer op de straathoeken, weerklonk weer het geheimzinnige fluitje. 't Werd ietwat onaangenaam die rustige belangstelling. Na een uurtje kon ik niet nalaten den dichtstbijzijnden wacht eens te inspecteeren. Wie weet | |
[pagina 320]
| |
gaf een praatje geen aanleiding tot een mededeeling over de verdwenen fiets. Kalmpjes slenterend, belangstellend kijkend naderde ik den wachtende, die plotseling aan de andere zijde iets opmerkte, zijn hoofd draaide althans zeer schielijk. 'n ‘Goeden avond’ vond geen weerwoord. Dan maar doorloopen tot den anderen hoek, misschien was de wacht daar 'n toeschietelijker mensch. Halverwege de straat weerklonk 't signaal: de posten verdwenen. Zij keerden tot nu toe niet meer terug. Fietsen zijn na Donderdag niet meer verdwenen. Agenten werden Donderdagavond evenmin als Woensdagavond gezien.Ga naar voetnoot*) (Overgenomen uit het Vaderland). ANNA DE SAVORNIN |
|