De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.
| |
[pagina 301]
| |
Moet dit zoo blijven? In ons aller belang - neen. - Wij behoeven de massa niet te vleien, doch evenmin is het noodig haar te vertrappen of te negeeren. 't Is waar, die massa voelt niet wat hoogstaande enkelingen gevoelen. Zij voelt zich, zoo zij in haar stoffelijke behoeften kan voorzien, zoo zij haar pleiziertjes kan waarnemen, recht behaag'lijk.... en is veelal geneigd te spotten met het streven van zulke ‘dwazen’. In geval een deel dier massa gebrek lijdt, dan zal haar v.n. streven er op gericht wezen, het kost wat 't kost in haar behoeften te voorzien. Al wat daar buiten ligt laat haar veelal koud. Het ergste dus, wat men haar verwijten kan is, en dat is niet gering te schatten - gebrek aan hart, karakter, gevoel en vooral aan zelfstandigheid. De wil om te volharden in het bestaande, onwil om zich ‘de kop te breken’, zich moei te maken over dingen die toch niets geven eenerzijds; vrees voor het dagelijksch bestaan, zorg voor eigen welvaren, de voortdurende angst voor de hongerzweep, nog eens, dat zijn de v.n. oorzaken van het lage peil. En dit zijn m.i. ook de v.n. factoren welke een gezonde groei ook dier massa belemmeren. Negeeren wij nu die massa dan is er groote kans dat zij blijft zooals zij is en dat is tot aller nadeel. Niet vleien, niet vertrappen, doch haar prikkelen tot verzet tegen menschonteerende toestanden, waaronder zij leeft, hetzij door ‘te veel of te weinig’. Wij dienen haar te wijzen op de hooge roeping ‘mensch te zijn’; haar te bezielen met, haar te doen gevoelen voor hoogere idealen. Wij hebben haar te beduiden, dat er nog iets anders, iets hoogers is, dan zinsgenot, dan op te gaan in de gebruikelijke pleiziertjes van den dag. Wij hebben haar er op te wijzen dat het menschonteerend is, om in krotten en stegen te moeten verblijven. Dat het menschonwaardig is, zich te voeden met wat afval van anderen. Dat het menschonwaardig is op stoffelijk, geestelijk en zedelijk gebied zich met het minderwaardige te vergenoegen. Wij hebben haar er op te wijzen, dat ook voor haar alles dààr is; dat zij medegerechtigd is tot aanzitten aan des levensdisch. Wij moeten het geloof in eigen recht bij haar opwekken; wakker schudden, verstoren haar vadsige rust.Ga naar voetnoot*) Zij moet weten dat zij aanspraak heeft het leven te leven. Die massa moet als zoodanig uit elkaar worden gejaagd. Die massa bestaat uit individuen. Aan ons de taak het peil derzelve omhoog te voeren. 't Kan niet worden ontkend dat dit een voordeeligen invloed op allen moet hebben. En wie weet of er niet onder die massa hier en daar edele, hoogere naturen schuilen, die dan te voorschijn zullen treden, welke anders, indien wij haar links lieten liggen, verstikken zouden in de alledaagsche sleur. Zeker, deze zouden toch wel te voorschijn zijn gekomen. Ik weet dit wel. Doch de vraag: ‘Waar blijven toch de knappe kinderenGa naar voetnoot*)?’ heeft nog altijd recht van bestaan. Zij verstikken in de massa, omdat de omstandigheden waaronder wij allen leven zoo ongunstig zijn. Stel daartegenover een massa die economisch onafhankelijk is, en gij zult zien dat dààrmee de v.n. voorwaarde van groei, òòk voor de hoogere, edele naturen gevonden is.
* * *
Elk samenzijn van menschen bestaat uit de som harer individuen welke haar vormen. Noem dit samenleving, maatschappij, groepeering, gemeenschap, hoe dan ook, deze zal ten alle tijden juist zóó zijn als de som harer leden. Naarmate deze een hooger peil bereikt hebben, naar die mate ook zal zich dat samenzijn kenmerken. Wanneer wij nu zonder meer de massa negeeren dan is het veelal onze schuld wanneer wij daarvan de wrange vruchten plukken. Nog eens, wie zegt ons dat er onder deze massa niet hoogstaande enkelingen zich bevinden, die bij een weinig betere omstandigheden zich naar hun aard zouden hebben kunnen ontwikkelen? Neen, nogmaals neen, wij hebben die massa om te vormen tot hoogstaande enkelingen. En dit niet uit liefde, uit nederbuigende, zoetsappige menschenmin, doch uit welbegrepen eigenbelang. Die massa zal anders zijn het struikelblok waarover zij die naar vooruit en omhoog streven zullen vallen.
* * *
Wij gaan tot de massa en trachten haar te bezielen, te doen voelen voor het hoogere, het schoone, dat gelegen is in het vervullen van haar roeping. Wij wenschen de belemmeringen uit den weg te ruimen op geestelijk, maatschappelijk en elk ander gebied; alles wat den groei belemmeren kan moet uit ons midden worden verwijderd. Wij brengen de massa, die ‘slechtweggekomenen’ geen blijde boodschap gelijk weleer de Christenen beweerden te doen, met hun verwijzen naar het ‘hiernamaals paradijs’. Neen, wij brengen haar de menschonteerende toestanden onder het oog: wij brengen ontevredenheid met het bestaande: opstand tegen het menschverlagende waaronder zij leeft. Wij brengen of trachten althans te brengen de zucht naar hooger, het steeds hooger, de zucht ‘zichzelf te zijn’. De zucht om als vrije, gelijkwaardige menschen met en naast elkander de aarde te bewonen: als even-gerechtigde. Wij willen een toestand scheppen waarin noch meesters ter eener noch slaven ter anderer zijde gevonden wordt. Zie dit is het wat wij bevorderen willen. Zoo wenschen wij de massa, die breede laag van ‘onterfden op elk gebied’ omhoog te voeren en eigenwaarde aan te kweeken. Zoo zal die massa, hooger stijgende, niet meer zijn zooals zij heden is - doch zijn een verzameling van wezens die in volle mate de aanspraak mogen doen gelden op den naam van mensch. Zoo zal de afstand, de reuzenafstand, die de hoogstaande enkeling - Brand, Dr. Stokman e.a. - van de massa scheidt, kleiner en kleiner worden. Zoo zal er wederzijdsche waardeering kunnen | |
[pagina 302]
| |
komen omdat zij elkander hebben leeren begrijpen en verstaan. Daaraan te arbeiden lijkt ons de schoonste taak. B. DAMME. | |
II.
| |
III.
|
|