reis-toebereidselen, van elke harer bewegingen, van ieder harer woorden. - -
De verwachting, de hoop, die lichtte in hare oogen, die haar waar maakten, eindelijk wáár. - -
Toen de thuiskomst. - - - Het niets-gebeurd-zijn! Het zich opschroeven om zich gewoon te houden, om de comedie opnieuw te beginnen. - - -
Nu is ze een dergenen, die het groote heir vormen van nieuwe godsdiensten- en nieuwe geneeswijzen-aanbidders. Vandaag dit, morgen dat. - -
Haar sportpakje wordt nu niet meer vergefelijk door hare jeugd, - - - omdat die sinds lang vervloog. Ze is nu de ouderwordende geëmancipeerde, die welke men uitlacht, met de te korte rokken, met de manachtige manieren, met de eeuwige onwaarheid op de lippen van willen ontkennen per-se het natuurlijke in het vrouwleven. - - - - - - - - - - - - - -
Of die andere...
Die welke, zoo ze niet toevallig als freule op de wereld ware gekomen, als niet te benaderen freuletje, wie geen man ooit iets anders bieden kàn dan het ‘wettige’ huwelijk, (dat hij haar niet biedt), zonder eenigen twijfel zou zijn geworden de prostituée, de publieke vrouw van de straat... Nooit heb ik haar, de leelijke, misdeelde, anders gezien dan schikkend boven op elken man dien ze ontmoette, dan grijpend zijn arm, drukkend zijn vingers, dan met hem quasi artisterige gesprekken beginnend over dubbelzinnige boeken en over naakte beelden en over schilderijen van vrouwenlichamen... Ze was de ‘onreinheid’ in den waren zin van het woord, de niet-begeerde, die zich, in onvoldaner natuurdrang, lichamelijk aanklemt aan al wat behoort tot het mannelijk geslacht, jong en oud, van haar stand of niet, als 't maar een mannelijk wezen is. - -
Waarin bestaat de deugdzaamheid van zoovele deugdzame vrouwen? Daarin alleen dat niemand haar ooit verleidde!
Deze, die ik bedoel, zou zoo graag, o zoo letterlijk gráág, verleid zijn geworden. Ze snakte er naar! Ze zou met de grootste blijdschap zijn weggeloopen met elken huisknecht van haar vader. - - Als die maar zin had gekregen in haar. Maar ze had niets, niets dat den man aantrekt, vaal gelaat, onbevallige bewegingen, bloedelooze lippen, heupelooze, boezemlooze figuur. - - Die haar omringden, de jonkheeren, de officieren, de diplomaten van haren kring, zij dachten er niet aan haar hun hand te bieden. Voor een nuchteren verkoop immers was ze hun niet buitensporig rijk genoeg. - - -
Bitter en steeds meer bitter werd ze thuis. Voor hare moeder en hare zuster een ware feeks! Ze wilde naar Engeland, ‘pleegzuster’ worden. De vader liet het niet toe, misschien in een vreeze dat ze daar, onbeschermd dan door haar ‘stand’, zou worden metterdaad een prostituée. Ze wilde in den Transvaal-oorlog ‘helpen’. Men wees hare belangelooze (?) diensten af...
Nu is ze ‘nuttig’, exposeert, vergadert... En doet in ‘reinheid’ en ‘zedelijkheid’ en ‘gevallen’-meisjes-oprapen.
Zoo lig en denk ik, terwijl mijn slapen kloppen, en m'n hoofd pijn doet, en in m'n lichaam is dat weeë, wondere gevoel, dat alleen 'n vrouw kàn kennen, dat het zóò heel belachelijk maakt wanneer welke man ook wil meespreken, mee-oordeelen over vrouwleven en vrouw-zijn. - - O God, laten ze eerst een maand, een volle maand, een vrouwlichaam mee-omdragen vóór ze bazelen over de vrouw-ziel....
- - - - - Nu word ik opgetelefoneerd. M'n chef mòet me noodzakelijk even spreken, vraagt of ik even op 't kantoor kan komen. - -
Vooruit maar weer. - - Ik mèet immers. - - Gauw 't corset aan, - - of het je hindert of niet in zoo'n toestand doet er niet toe, - - je kunt niet corset-loos vóór een man staan van wien je weet dat hij....
En van 't bukken om m'n laarzen dicht te rijgen klopt nog méér m'n hoofd, zijn mijn wangen gloeierig geworden. - - Ik trek een voiletje over m'n gezicht, dan zie je de oogen minder en de gelaatskleur. -
Vooruit maar.
Maar ik sta op zijn kantoor vlak onder 't felle licht van z'n groote lamp. - -
En 'n man ziet zoo scherp - - ziet ‘dat’ dadelijk. - -
- - - Hij wijst mij vluchtig de artikelen aan uit een paar couranten, die hij wil dat ik bespreek, - maar ondertusschen dóór voel ik dat z'n oogen me begluren, half spottend, half-onbeschaamd, half waarachtig-meelijdend.
- ‘U bent niet recht wel’, - - zegt hij dan, - - wèl vaderlijk-goedig. - - ‘U moet maar gauw naar huis gaan, 'n béétje gaan liggen - - niet?’
Ik voel dat ik 'n kleur krijg.
O dat vervelende bloed dat me altijd dadelijk verraderlijk naar de wangen schiet.! - -
In me komt een gevoel alsof ik hem zou willen slaan, omdat hij het ziet, en tegelijk ook een alsof ik hem zou willen kussen, omdat hij zoo lief is, begrijpt. - - -
Met een hopelooze poging het niet te laten merken, antwoordde ik:
‘Maar dat artikel! Er is toch natuurlijk