Ik zeg de Waarheid.
Roman door Anna de Savornin Lohman.
(Vervolg van No. 15).
Het schijnt dat ik ‘immoreel’ ben. - -
Oom Egbert zegt het! En oom Adriaan! En een heele boel andere ‘fatsoenlijke’ menschen zeggen het ook. - -
Het kan mij niet schelen. - -
Ik heb allang geleerd in te zien dat hetgeen ‘fatsoen’ beweert gewoonlijk is een dekmantel voor huichelarij...
Wat is immoreel?
Is het dat ik de waarheid zeg?
Kan ooit de waarheid zijn iets anders dan de ware zedelijkheid?!
Of we het God noemen, of de natuur, of toeval waardoor we geschapen zijn, in elk geval zijn we zóó gemaakt, dat we in ons voelen den paringsdrang, dat de bevruchtingsdaad zich tot in het oneindige herhaalt rondom ons in gansch de schepping, zonder valsche schaamte, openlijk, als iets dat van zelf spreekt. - -
Op dien paringsdrang, op die bevruchtingsdaad hebben we een recht, het recht der natuur. Wat zeg ik, het is onze plicht, doel van ons vrouw-bestaan, die daad te volbrengen. -
En daarom is het onoprecht en vloekwaardige huichelarij en onzedelijk, wanneer jaarlijks duizenden en duizenden meisjes en vrouwen worden veroordeeld, onder valsche leuzen, tot verdorring, tot vereenzaming, tot onvruchtbaar blijven, tot ondergang zonder te hebben geleefd. -
Ik neem den handschoen op voor U allen, die men wijsmaakt, van kind af, dat het onfatsoenlijk is te spreken en te denken over den man, die men er op africht hem te vangen met alle mogelijke listen van fortuin- en liefde-voorspiegelingen tot een ‘wettig’ huwelijk, en die men, als die kans is verkeken, wil ompantseren dan tot troost met een leugenmuur van nuttigheid en kunstgedoe en quasi minachting voor het getrouwd zijn van anderen. - Het is de hedendaagsche maatschappelijke toestand, de steeds schreeuwender eisch van luxe en verweekeling, die meer en meer tegenhoudt het sluiten der wettige huwelijken, die meer en meer aanwijst de tallooze eenzame overblijvenden op den eenigen uitweg die er voor haar overblijft: zichzelf een nieuw leven banen door den man nadoen, als advocaat, als dokter, als artist, als predikant, als weet ik wat niet al. - -
Maar de natuurdrang, de natuurbehoefte blijft daarbij onbevredigd. - -
En daarom ‘vallen’ zij, ‘vallen’ heden ten dage ook de eertijds ‘fatsoenlijken’, ‘beschaafden’ onder de vrouwen, ‘vallen’ zij, omdat haar de prikkel te machtig werd, en de vlam daarbinnen te heftig uitsloeg. - -
En de ‘fatsoenlijke’ wereld oordeelt haar! De christelijk-fatsoenlijke wereld in de eerste en de strengste plaats!
Voor haar neem ik den handschoen op. Voor haar, die ‘vielen’ - - hoe dan ook. -
Maar veel meer nog voor die andere categorie, die der staand-geblevenen! Die welke door de wereld gaat een glimlach om de lippen, en in het hart een met geweld gesmoorden kreet om man-liefde, om moedergeluk - - of ook met een verzuurden vijandigen rimpel op het gelaat, van quasi afkeer van den man, van quasi zelfgenoegzaamheid, van verbitterde oude vrijster. - -
Toen ik jonger was lachte ik dezulken uit, wreed!
Nu heb ik met haar een medelijden, een oneindig, onzeggelijk medelijden!
Hebt ge er wel eens op gelet, op de plaatsen waar vele vrouwen te saam komen, in de kerken, waar ze een troost gaan zoeken in de ongewisse toekomst ginds nu het aardsche haar teleurstelde, of op de lezingen en muziekavondjes, waar ze het altijd nog gezelliger hebben dan op hare eenzame kamers in hare eenzame huizen.
Hebt ge wel eens gelet op die gelaatsuitdrukkingen, bijna alle zonder uitzondering getuigend van een verleden, van een doorgestreden strijd, van een verbitterde berusting! O, die vele vele dunne saamgenepen lippen! Die vele vele streng-koud-blikkende oogen! Die vele vele vijandelijk jeugd en en geluk beloerende blikken! Die vele vele onverschillige kleedingen ook, die teleurgesteld-ineengezakte ruggen, die, zonder zin voor uiterlijk bekoren-willen, lompe schoenen en dikke parapluies!
Lach haar niet uit! Lach noch om hare manwijvigheid, noch om haar feminisme, noch om haar ouderwetsch oude-jufferschap, noch om haar ‘onder den preekstoel gaan zitten’ of om haar verbitterde en verzuurde uitvallen over het huwelijk.
Want die allen zijn slachtoffers van het leven - omdat ze zijn vrouw.
Vrouw-zijn beteekent lijden. - - Neen, ik geloof niet eenmaal aan een betere toekomst door de zoogenaamd ‘vrije liefde’. Integendeel, ik geloof dat het dan nog veel erger, veel wreeder nog zal zijn, voor velen die nu althans nog een soort noodhaven vonden in de bescherming der wet door het huwelijk. - En dat de rest zal lijden, even weergaloos zal lijden als nu. - -
Neen, ik predik geen ‘vrije liefde’. - Maar ik predik mededoogen, onbepaald mede-