Daar heb je dus nu de hooggeroemde ‘christelijkheid’ in de praktijk! -
In theorie mooie praatjes.
In de praktijk gaat de gekwetste eigenliefde boven en voor alles.
Wat let het mijn oom, die mij kwam wáárschuwen voor het breede pad waarop Dolly volgens hem wandelt, dat ik mijnerzijds thans, noodgedrongen, ook zoo eene word als zij. Hij steekt geen vinger uit om mij te behoeden voor den dreigenden ‘val’, - niettegenstaande zijn mooie rede over de plicht daartoe die op alle christenen rust - Wat kan het hem schelen dat ik alleen sta in de wereld, blootgesteld aan alle mogelijke mannenverleiding; zijn eigen dochters heeft hij uitgehuwlijkt met een behoorlijken bruidsschat, ik moet maar zien hoe ik er kom....
Maar, als ik ‘val’.....
O God, O God wat zal hij er dan me van langs geven, zich dan huichelachtig voor mij schamen, als voor een schandvlek op zijn naam. - - - Aan wien de schuld, oom Egbert en 's gelijken, als zoo velen onzer ‘vallen,’ zoovelen die alleen staan, en die een man biedt een gemakkelijke uitkomst, een zorgeloos genot-leven, alles in een woord wat zij nu missen moeten, alleen niet ‘het wettige huwelijk’. - - - Soms vraag ik mij af hoe lang ik nog zal ‘staan’. Mijn kas raakt leeg.
En, wat erger is, mijn moed raakt op. - -
O zeker, ik zal wel weer opnieuw werk vinden, maar er zijn oogenblikken waarin het mij niet meer der moeite waard schijnt mij daarvoor in te spannen. - Waarom?
Waarom zal ik den strijd nog langer volhouden?
Waarom zal ik, die mijn eigen leven nutteloos vind, omdat het zijn bestemming niet zal bereiken, waarom zal ik nochtans zwoegen en slaven en arbeiden? -
Als ik ‘het’ eens deed. - - Er een eind aan maakte!
Zoovelen deden het reeds. - -
Het is alleen maar de vrees voor het onbekende daarginds, die mij tegenhoudt. -
Ik ben bang - bang voor wat komen zal. - -
Ik durf niet. - - -
Mijn patroon heeft me een briefje geschreven. - -
Hij mist mijn werk - bekent hij heel ronduit. Mijn artikel over het liefdadigheidsfeest is er buitengewoon ingeslagen, juist om het weinig conventioneele ervan. Men vindt mij een oorspronkelijk soort van medewerker; de lezers vragen naar méér zulke rake kost. -
Als ik op mijn besluit van wegblijven wil terugkomen, zal hij mij zelfs méér salaris geven dan tot hiertoe. - -
- - - - Ik neem het aanbod aan. -
Waarom niet? Ik ben immers in staat mijzelve te verdedigen. En ik heb nu hem in mijn macht, nu hij mij noodig heeft. - -
Als ik op het kantoor terugkom, doet hij of er niets is gebeurd, slaat een zakelijken toon aan, koel, een beetje vormelijk. - -
Ik-eveneens. - - -
Ik heb Dolly teruggezien. - - - -
Maar, 't is niet meer mijn Dolly van vroeger. -
't Is nog slechts een pop, die verbeeldt te zijn nog steeds de jonge, het leven pasbeginnende Dolly - - en die niets anders is dan een caricatuur ervan. - - Want haar frissche mooie teint heeft ze ingeboet, en vergeefs bootst ze het na door een porceleinoplegsel van verf en blanketsel.
En haar glanzig donker haar is grijs en dof geworden en vergeefs is de kunstige pruik die dat moet verbergen.
Zelfs de schittering van haar oogen is niet meer natuurlijk, niet meer die der blijde jeugd. - Het is een schittering verkregen door kunst.
Arme Dolly!
Is het waar wat ze zeggen achter je rug, dat dit nu is ‘de straf der zonde’?
De straf der zonde omdat je hebt willen proeven van het genot dat voor iedereen dáár is, hebt willen nemen ervan naar eigen goeddunken, zooveel je maar kon krijgen, - - zonder bekrachtiging der wet. - -
- - - Want, als je nu zoo'n fatsoenlijke, deftige getrouwde-dame was, zoo eene uit onze beschaafde kringen waartoe je behoort, die den eersten den besten man had getrouwd dien je kon krijgen, dan, tien tegen een, zou je allang genoeg hebben gehad van een ‘plezier’ dat, in het wettige huwelijk, zonder liefde of hartstocht van weerszijden, gewoonlijk alles behalve is een ‘plezier’ voor de vrouw. - -
Dan zou je dus in eere en deugd zijn oudgeworden, met passielooze onverschilligheid neerziende op dat noodzakelijke iets, dat nu eenmaal er bij behoort als je trouwt, maar dat in de meeste gevallen teleurstelt, (voor wie het namelijk aldus, zonder vreugde, leeren kennen, als een moet-handeling). - -
Maar nu heb je genoten, wild, zalig genoten, van dien eersten dien je uit hartstocht hebt toebehoord, zonder voorbehoud, zonder redeneeren, als een wijfjes-dier dat verlangt te worden genomen. - - En dat genot is je tot een behoefte geworden. - - En nu weet je van geen uitscheiden. - -
Nu, nu je niet meer begeerlijk bent voor hen, die jij-zelve nog wèl begeert, nu wil je hen lokken door een schijn-voorstelling van ge-