Vergeelde Brieven.
(Vervolg en slot van No. 9.)
‘Dat was bepaald een dichter, nicht Evelien.
Wanneer U tien of vijftien jaar ouder geweest was, zou ik aan dat Oomschap niet veel geloof gehecht hebben! Eerder aan een vurig aanbidder gedacht! - U waart zeker een snoeperig kindje!’
‘Och, dat weet ik zoo niet’, zegt ze bescheiden. ‘Maar ik had altijd van die lange krullen, zie je, blonde!’
Ik schuif mijn stoel dicht naast de hare.
‘Nicht Evelien, wat ben ik blij, dat ik vanmiddag bij U gekomen ben! Vertelt U me nog eens wat meer van vroeger, van U zelf! Hoe hebt U Uw man leeren kennen?’
‘Ach, dat weet ik niet meer, kind. Dat is al zoo lang geleden!’ Maar de gelukkige glimlach, die haar gelaat bestraalt, is in tegenspraak met haar woorden!
‘U waart veel jonger dan Uw echtgenoot, is 't niet?’
‘Ja, we scheelden wel vijftien jaar in leeftijd.’ En op peinzenden toon, als tot zichzelf sprekend, gaat ze voort: ‘Ik was acht jaar oud, toen hij naar 't buitenland ging, en tien jaar later zag ik hem, voor 't eerst, weer terug!’
‘En had hij al die jaren op U gewacht?
Hoe innig, nicht Evelien!’
't Is, of een lichte wolk over haar gelaat henenglijdt.
‘Neen, niet altijd!’
Vragend zie ik haar aan.
‘Hij had vóór dien tijd een groot verdriet ondervonden.
Hij was niet rijk, maar kundig en geleerd. Toen hij nog jong was, verloofde hij zich met de dochter van den notaris uit ons stadje, een mooi, trotsch meisje - maar coquet en onoprecht. 't Moet een heel knap paar geweest zijn! - Hij kwam altijd veel bij Moeder overhuis, en speelde met mij, en bracht dan van allerlei lekkers voor me mee! In dien tijd kwam er op een groote villa, even buiten de stad, een ongetrouwd heer wonen; wel niet jong meer, maar die toch nog graag aan alle feestjes en partijtjes deelnam! Hij maakte in 't oogloopend de notarisdochter het hof, en deze liet zich dat welgevallen! Maar haar verloofde was dit even pijnlijk als krenkend, totdat hij, in een opwelling van toorn, haar dit spel verbood, en haar bezwoer, dan een keuze te doen: hèm of dien anderen! Zij koos den anderen.... Hij vertrok uit de stad, liet de mooie betrekking, die hij pas veroverd had, varen, en stak naar Amerika over, waar zijn eenige broer woonde! In jaren hoorde niemand iets van hem - totdat het verlangen naar zijn geboortegrond hem te sterk werd. Op zekeren dag trad hij plotseling bij Moeder binnen! Ik zat bij het raam te borduren! - Ik weet nog zoo goed, hoe verbaasd ik hem aanstaarde, dien vreemden heer, die door Moeder, met tranen in de oogen, werd verwelkomd. En hij mij!
‘Is dàt Evelientje?’ riep hij uit. ‘Wat is ze....
Nicht stokt even.
‘Mooi geworden!’ val ik lachend in,
Zij glimlacht eveneens, terwijl een zachtrose, als de gloed van een nauw-aanbrekenden dageraad, haar gelaat verft.
‘Ja, dat zeide hij. En ik dacht bij mezelf, dat ik nooit knapper mensch had gezien.’
‘Entoen kwam hij dikwijls terug nietwaar!’
‘Ja! Hij wilde niet meer teruggaan, en kreeg, betrekkelijk al gauw, een mooie betrekking in Leiden. Het duurde toen niet lang, of hij vroeg mij, hem daarheen te volgen!’
Als in gepeinzen staart ze voor zich uit.
‘En - die andere?"
Nicht heft het hoofd op: iets hards, iets vijandigs schittert in haar oog.