Hoe de jeugd het verkeerde pad vindt.
Een eerste vereischte voor opvoeders enleiders der jeugd is, dat ze hun verantwoordelijkheid gevoelen. Dat schijnt nog niet tot allen te zijn doorgedrongen. Althans het volgende toont, dunkt mij, een totaal gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel bij iemand, die zich geroepen acht als leider der jeugd op te treden.
Een 20-tal padvinders uit Baarn zijn gedurende eenigen tijd gekampeerd bij het dorp Den Burg op Texel. Natuurlijk zijn die jongelui daar niet zonder leiding heengegaan. Het gaat bij de padvinders alles nogal militair toe, en zoo hebben dezen dus ook hun commandant, hun leider, die moet zorgen, dat ze het goede pad vinden.
Déze leider nu vat zijn taak al bijzonder ernstig op. Je zou zoo denken, hij gaat met zijn jongelui flinke wandelingen doen, openlucht-sport beoefenen, en dergelijke goede dingen meer. Dat ze daar niets aan doen, zou ik niet durven beweren, maar dat ik alle dagen verdacht veel padvinders door de straten van Den Burg zie slenteren, weet ik wèl; dus, ik twijfel er wel haast aan. Maar dat laat ik daar.
Erger echter is het feit, dat de leider zich niet schaamt,
herhaaldelijk de café's te bezoeken.
Als hij alleen ergens logeert en hij bezoekt trouw de café's, enfin, dan zullen we maar zeggen: ‘Dat is zijn zaak’. Maar hier zíjn jongelui, in een gevaarlijke periode van het leven, aan zijn zorgen toevertrouwd. Is het dan niet meer dan ergerlijk, dat hij door zijn voorbeeld die jonge menschen verleidt, hem op den weg naar de kroeg te volgen?
We zullen maar veronderstellen, dat hij zèlf sterk genoeg is om geen misbruik, in den beperkten zin van het woord, van alcoholhoudende dranken te maken. Maar zullen die jongelui, die hij mee op het verkeerde pad gebracht heeft, later ook sterk genoeg zijn om dien afgrond te ontloopen? Wie zal het zeggen?
Het wordt echter nog erger. Niet alleen verleidt hij de aan zijn zorgen toevertrouwden tot kroegbezoek door zijn voorbeeld, maar hij
neemt ze zelfs bij herhaling mee
naar die gelegenheid!
Dat dit spelen met vuur zeer gevaarlijk is, blijkt reeds. De verkeerde invloed is al merkbaar. Stel U voor, dat de padvinders, kinderen nog, elkaar toeriepen op den tweeden dag van hun verblijf te Den Burg: ‘Hei, hier, in dit cafétje koop je een heerlijk potje bier!’ Verder dat diezelfde kinderen 's Zondagsmorgens vóór 10 uur al om de herbergtafel geschaard zaten!
Werkelijk, het is niet te veel gezegd, wanneer men beweert, dat deze leider der padvinders de aan zijn zorgen toevertrouwde jongelui stelselmatig op het verkeerde pad leidt.
Wat een kwaad kan door zoo'n leider worden gesticht!
U.
- Wat zegt de heer Monod de Froideville hiervan, die in het vorig, nommer, (zie ged:) een lans brak vóór de Pad vinders-vereeniging, waartoe twee zijner zonen behooren; en die dat deed op een zoo gematigde en waardige wijze, dat ik van hem durf verwachten, hoe het hem ernst is met de toekomst zijner kinderen.
Ik weet wel, hij zal zeggen dat aan elke vereeniging gebreken kleven. Juist daarom echter schijnt mij deze vereeniging - die kinderen onttrekt aan de leiding hunner ouders en opvoeders - zoo gevaarlijk en zoo overbodig. Deze kinderen - dit hierboven aangehaalde feit bewijst het weder - komen onder geheel toevallige ‘leiders’, worden militair gedrild, en leiden een straat-leven, plus de daaraan gepaard gaande verleidingen, waarvoor zij nog veel te jong en te onervaren zijn.
Den toezender mijn dank.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.