Gegeeseld zou Hij hen hebben, Carnegie, dien ouden ijdelen geld-verzamelaar-vooraan, en onbekommerd om 's mans mooie, nieuwe ordelint op de borst. - Hij, Christus, zou niemand gespaard hebben, niemand, óók niet de man en de vrouw, die bij die gelegenheid in den Vredestempel de ééreplaats innamen, en die een paar dagen later niets beters wisten te doen, dan hun militaire sympathieën openlijk botvieren, door rond te rijden in admiraals-unifonn, en parades bezoeken, en door zelfs een onwetend klein-kindje mee te sleepen naar het hinderlijk-stuitend schouwspel eener militaire aanstaande moordenaarsbende.
Als Hij nog leefde en.... als ze Hem genoodigd hadden!....
Maar.... dat hadden ze niet gedaan! Kan je begrijpen.
Nu Hij dood is, nu ze er in Zijn naam lustig op los kunnen huichelen, nu zetten ze Zijn beeld, met groot vertoon, in een zoogenaamd Vredespaleis. Maar, als Hij-zelf nog geleefd had...., denkt ge dat Hij, de man die met arme vìsschers als volgelingen door het land zwierf, die met tollenaren en zondaren at, en die gevallen vrouwen vergaf, denkt ge dat ze Hem hadden uitgenoodigd om te zitten naast ministers en diplomaten en ‘rechtsche’ Kamerleden, en, last not least, naast het symbool dezer geld-eeuw, den gouden Andrew Carnegie! - -
Kan je begrijpen! - -
Stel je voor, dat Hij daar een oogenblik ware verschenen, onder dat ‘schitterend’ gezelschap! Wat zouden ze Hem vreemd, met af keer, als een hunner onwaardig hebben aangezien, hoe zouden ze hun mooie kleeren hebben saamgenomen, om niet door de onaanzienlijke verschijning besmet te worden....
O God, - o God het weerzinwekkend gehuichel van deze dagen!
De wereld is zóó'n huichel-oord, zoo'n ongerechte leugenmassa, dat je er in vóórtleeft met het machtelooze gevoel dat er tòch niets aan te doen is, dat je maar moet trachten je ziel er bij te bezitten in lijdzaamheid - -, en er om te spotlachen, - om al dien nonsens en kunst en kool. -
Maar zoo van tijd tot tijd wordt het je te machtig. Als je ziet, dat zoo'n met anderhalven voet in z'n graf staanden geld-bijelkaarkrabbelaar zijn vele duiten niet ànders weet te gebruiken, dan om zichzelf een eerepaleis te stichten, dat hem den weg baant tot recepties ten Hove, en ordelinten, en huldigingen van heel Europa, als je ziet dat het volk, - inplaats van als één man de wapens neer te gooien, en te zeggen tot hunne vorsten en regeerders: vecht zelf uit je geschillen, - idiootachtig-dom gaat kijken naar de militaire vertooningen genaamd parade, en het gebuig der koningen en presidenten voor 't vaandel heel indrukwekkend vind, als je ziet hoe iedereen in stilte lacht om 't Vredespaleis, en hoe nochtans diezelfde iedereen doet alsof hij dat geschenk een heel mooie daad vindt van Carnegie, en als je dan, aan den anderen kant, ziet al de oneindige ellende en armoede en honger om je heen, van mensch en van dier, als je bedenkt hoevelen dier ongelukkigen konden worden geholpen met dat aan 't Vredespaleis, en 't er mee gepaard - gaande feestvieren schandelijk-verspilde geld, en óók als je bedenkt wat er geleden is in den Balkanoorlog, door onschuldigen geleden, wier verkrachting, wier wreede verminkingen, wier vreeselijken dood, niemand dezer vredespaleis-menschen ook maar met één enkel woord van waarachtige verontwaardiging herdacht - - zie, dan overvalt je een zoo grenzenlooze toorn tegen de misselijke lamlendigheid dezer ‘christelijke’ maatschappij, die dat allemaal rustig toelaat, dat je zelf zoudt willen wezen een Christus, die het recht had hen eruit te geeselen, er uit, uit hun huichel-tempel.
Hier in Duitschland vieren ze den Sedandag, den dag van smaad en vernedering voor Frankrijk, maar óók van bloed en van tranen, evengoed voor Duitschland als voor datzelfde Frankrijk, vieren ze dien gruwel als feestdag, als een ophitsing teméér tot den komenden krijg.
En onze Duitsche Prins, die in 't Vredespaleis zit bij de opening, trekt een militaire jas aan om te laten zien hoe hij militair is vóór alles. En de Franschen, die erheen gedelegeerden stuurden, en mooie vredes-artikelen schrijven in hun couranten, zij voeren in Marocco een onrechtvaardigen veroveringskrijg, die de inboorlingen jaagt uit hun eigen, hun wettig vaderland. -
En wij-zelf, wij-zelf die ons zoo walgelijk tegoed doen op den door een Amerikaan, door vreemd geld dus, betaalden Vredestempel, wij schamen ons niet ondertusschen jaar in, jaar uit, de ongelukkige Atjehers uit te moorden, te berooven van hunne rechtmatige ‘onafhankelijkheid’ - wij, die ondertusschen, met groot vertoon van woordenpraal, vieren onze zoogenaamde ‘onafhankelijkheid’. - -