schen bekennen: ik heb mijn bestemming bereikt. - - - - - - - - - - -
Ga schuil in het verhullende nachtkleed, mijn onnutte lijf, bedek U met zijn blankheid, als met een doodswade. - -
Want - - gij zijt een levend-doode. Niets anders. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Over het kerkhof ligt de vrede der geheimzinnigheid van de eeuwige rust na aardschen strijd. - -
Want, daarheen, naar het kerkhof, ben ik gevlucht na den doorwaakten, tranenloozen nacht. - -
Wáár immers hoor ik beter thuis thans, ik, de levend-doode, die heb afgedaan met alles, dan bij hen die óók zijn afgestorven van het leven - - -?
Ik heb je hier niet opgezocht nog, nimmer nog, tot heden, m'n trouwe Evert, vriend, die me zoo licht heeft willen dragen door het moeilijke leven met je trouwe liefde. - -
Nu kom ik tot je. - - Nu ik-zelve óók ben een doode. - -
Nu wil ik schreien op je graf - - schreien om jou - - en om me zelve. - -
En óók omdat het leven zoo dom-wreed is. - -
Want immers, jij hebt me liefgehad, zoo trouw, zoo eerlijk, zoo mooi, zoo onbaatzuchtig. - -
En ik verlangde zoo, van jongsaf, naar zulk een groote, groote liefde. - -
En toch, terwijl ik wist dat je ziel zoo groot was, en zoo goed, toch verstootte ik je liefde, enkel omdat je niet wist te spreken tot mijn zinnen, omdat mijn zinnen koud bleven bij je aanraking, terugdeinsden zelfs voor het denkbeeld reeds van een kus van je lippen. - -
- - - En nu lig ik hier op je graf - - eene eenzame zwervelinge, eene, die de mannen beleedigen durven met hunne aanbiedingen, omdat ze geen geld heeft, en dientengevolge vogelvrij is, - - - eene, die smacht naar de mooie, reine, onbaatzuchtige liefde die jij haar hadt willen geven.
- - - - Is het daarom, om dat alles niet wél wáár dat het leven dom-wreed is - - dom-wreed? - -
Vergeef me, Evert. - - O, vergeef me!
Jij, die geloofd hebt in een Opstanding der Dooden, in een Voortleven Hierboven, éérlijk hebt geloofd tot aan je levenseinde in die Bijbelleer van ons beider opvoeding en kring, zeg me, of je me nu hier ziet liggen, geknield op je zerk, en vragend om je vergiffenis, - mij, een gebrokene van harte, een geslagene van het Lot. - - -
‘O Evert, indien het wáár is wat ze ons leerden, indien je nu leeft Hierboven, en me ziet, dan zeker zal je ook ruimer en breeder oordeelen over me, dan die hier beneden het doen, - zij, die nog niet weten. - - - Ik ben zoo alleen nu, Evert, - - zoo eenzaam. - - - En ik had kùnnen zijn een goede vrouw - een goede moeder. - - -
Vergeef me, Evert. - Vergeef me, - - dat ik dat niet heb willen, niet heb kunnen zijn voor jou, - voor jou kinderen. - - - - - - - - - - - - - - - - -
Hoor, hoe het klaagt door de bladeren en struiken - klaagt, als van een weemoedslied, dat de wind zingt. - - -
Maar het klaaglied is niet om de dooden, - - - het is om ons, die nog leven. - -
- - - Vannacht bleven m'n oogen droog, brandend-heet-droog.
Maar hier moet ik weenen, - stil weenen. - - Want, hier denk ik aan wat was - en nooit zal terugkomen - - aan mijn onschuld-meisje-zijn, dat opgroeide naast Evert. - Aan mijn nog niet weten van liefde, en van hartstocht, en van begeeren.
Niet meer de toekomst, die nooit zijn zal, betreur ik hier. - - 't Verleden, dat onherroepelijk voorbij is, wordt hier levendig; - en dat doet me thans verlichtend schreien. - -
Evert, jij hebt het nu beter, nu je aan het eind bent van alles. - Ik zou een slechte vrouw zijn geweest voor je. - Want ik kan alleen goed zijn voor hen die ik liefheb. - - Ik zou je trouwe liefde niet hebben gewaardeerd. - Ik zou van je zijn weggegaan misschien. - -
‘Of ook, terwille onzer kinderen, zou ik zijn gebleven, zouden we naast elkander hebben voortgesleept dan den keten, dien we beiden zouden hebben leeren haten daardoor!’ - -
Daarom is het het beste zoo. - - Ik moet m'n lot dragen, alleen. - -
En jij, jij die geloofde in de zaligheid Hiernamaals, jij hebt het beste deel ontvangen, - van naar je Huiste zijn gegaan Hierboven. - -
Maar toch, - - vergeef me, Evert, - - vergeef me. - - Want ik zie nu in dat ik liefdeloos en hard en coquet ben geweest. - -
En ik zou er zoo veel, zoo oneindig veel voor geven, indien ik je vergiffenis kon vragen thans, kon uitzeggen aan je m'n groote leed om wat ik aan je misdreef. - -
Maar: ‘te laat’ ruischt over de kerkhofzerken - - te laat. - -
Een eenzame, verlatene, gebrokene van harte lig ik hier op je graf - - en klaag om jou, die me liefhad, - - en om mij, die ze straffeloos durven lastig vallen met hunne begeerlijkheid. - - - -
En er is niemand die me antwoordt. - -
Niemand - - dan de geheimzinnige klaagtoon van den wind. - -
(Wordt vervolgd.)