uitspraken aan, ten voordeele van het vrouwenkiesrecht, o.a.:
‘Ik geloof, dat het geven van parlementaire rechten aan de vrouwen op denzelfden voet als aan de mannen, een rechtvaardige en heilzame maatregel zou zijn, die eerder zou strekken tot verheffing, dan tot verlaging van onze nationale wetgeving.’
Herbert Cardinaal Vaughan.
Op de opmerking (van de correspondente) dat de volkomen gelukberechtiging der vrouwen en mannen ook de tegenwoordige verhouding der beide seksen zou veranderen, dat de vrouwen dan moeielijk nog een beroep zouden kunnen doen op ridderlijkheid en beleefdheid der mannen, antwoordde die secretaresse (van den Katholieken Vrouwenkiesrechtbond) met verachting: dat die gevoelens bij de mannen hoogst zelden gevonden werden - en dan nog zeer egoïstisch waren, bijv. zouden de mannen, in een omnibus wel hun plaats afstaan aan een schoone jonge dame maar niet aan een oude grijze tante. En, dat de mannen bij de ramp, van de ‘Titanic’ hun plaats in de reddingsbooten, hadden afgestaan aan de vrouwen, ‘egoïstisch’ uit een oogmerk van voortplanting was geweest.
Neen, het voegt mij, jonge man, niet mij te mengen in den wedstrijd ter beantwoording van een zoo gewichtig vraagstuk van zoo groote beteekenis voor het heden en de toekomst als die omtrent het vrouwenkiesrecht, waar zoo eminente geleerde dames en heeren, van protestant, katholiek, en kerkelijk (gereformeerd) standpunt, dit onderwerp thans als (aangewezen?) ‘experts’ gaan beschouwen.
Maar dit laat niet weg, dat ik mij als man - door Misses Gabrielle Jeffery niet behoef te laten aanleunen dat de heeren der schepping alleen ridderlijkheid en beleefdheid tegenover dames zouden betoonen omdat die (jonge) dames schoon van gelaat zijn en dus deze beleefdheid en ridderlijkheid niet eigen zouden hebben voor oudere, minder met schoonheid bedeelde dames. Dergelijke brutale beschuldiging van die pedante feeks, verwerp ik. Integendeel, als er een jonge schoone dame van krachtig uiterlijk achter op de tram staat blijf ik rustig op mijn plaats zitten, maar als er een oudere dame of een oudere burgervrouw of een vrouw met een kind op de arm achterop de tram staat, ruim ik háár terstond mijn plaats in. Dat is beleefdheid, of (wilt ge dit woord liever gebruiken) ridderlijkheid (karakter) van mij - en zoo vele andere mannen. Als die ‘elegante, aangename jonge dame’ dit karakter-egoisme durft noemen vind ik haar een groot arrogant domheids-voorwerp. Dat zal zij zeker wel zijn ook, want ook als secretaresse toont zij in 't geheel niet op de hoogte te zijn van haar bedrijf: het Vrouwenkiesrechtvraagstuk, - evenmin als die Correspondente van genoemd dagblad ‘De Tijd’, die aan haar de vraag opperde ‘of de tegenwoordige verhouding der beide seksen zou veranderen’ daar ook die beiden ten onrechte uitgaan van het idée der natuurwet.
Ook in ons land op de Tentoonstelling ‘De Vrouw’, in de zaal ‘waar men iets kan gebruiken’, wordt (listig) het Vrouwenvraagstuk opgedischt. Een spreekster klimt op het podium en spreekt de gebruikers (moppig) toe: ‘Dames en Heeren, Boeren, Burgers en Buitenlui: de oplossing van vr. vr(aagstuk) ligt - zegt ze Mevrouw Goudsmit na, die ook het natuurrecht verwarde met het maatschappelijk recht - in ‘het stembiljet voor de Vrouw!’
Er wordt een boekje rondgegeven geschreven door Mevrouw Jacobs (Aletta). Het succes - schrijft die dame - dat de meeste vrouwen in haar beroep hebben, is een bewijs hoe noodig zij zijn!? Zij bespot (in dit boekje) (pagina 4) de uitspraak van Austin Chamberlain en Lord Cremer ‘dat mannen mannen en vrouwen vrouwen moeten zijn.’
Dit valt niet te loochenen, niet uiterlijk maar innerlijk zal de vrouw veranderen, schrijft Mevrouw Jacobs!
Dus zooals in alles, aapt Holland Engeland na, de natuur der vrouw moet veranderen, de vrouw moet een man-vrouw worden, militanten militair!
Welke groote dwaasheid (en onkunde) deze boekjes, met dergelijke onwaarheid te verspreiden ten voordeele van Vrouwenkiesrecht, wijl dàt idee er tegen pleit! Ook die dames zijn hun eigen vraagstuk niet meester.
Dit speciaal is juist het punt, waar ik op doelde toen ik hiervoor aanstipte dat ik mij te jongen man oordeelde mede te doen in het beantwoorden van het vraagstuk over Vrouwenkiesrecht, maar wél eene opmerking meende te mogen maken; en dat is deze: dat ik telkens dezelfde misvatting - als tundeering hunner redeneeringen zie -, n.l. deze, in welk opzicht gezegd kan worden of de vrouw gelijk is of ongelijk van geboorte en van natuur aan den man. Deze vraag is reeds (voor eeuwen) opgelost, in dezen zin: dat de vrouw ongelijk is aan den man - en hoe meer zij die ongelijkheid (tegenstrijdigheid) levendig houdt, hoe meer zij werkelijk een lieftallige vrouw blijft, hoe meer dit in haar wezenlijk belang is. Gelijk ook de heer Servaas van Rooyen dat terecht schreef: ‘Voor dit verandert zal er nog heel wat water over den akker moeten vloeien’! Gelijk een lieve dame (Mevrouw Lissone Wierdels) in ‘De Tijd’ antwoordde, dat Vrouwen, die het stembiljet verkrijgen, heel goed als vanouds vrouwelijke deugden kunnen houden. Die lieve menschen hebben volkomen gelijk, het onderscheid, de onderscheiding der schepping, tusschen man en vrouw verandert nooit!
Dat de vraag omtrent vrouwenkiesrecht over de natuurwet zou loopen, meen ik een misbegrip. De vraag is niet in welk opzicht gezegd kan worden (of) de vrouw gelijk is aan den man, van geboorte, van nature, van natuurrecht? O, neen, in geenen deele! Daarover loopt de beantwoording van de vraag (naar vrouwenkiesrecht) in 't geheel niet. Maar - naar ik meen - wêl en (ook) geheel alleen hierover: in welk opzicht de vrouw gezegd kan worden al of niet een gelijk maatschappelijk recht te hebben verkregen, als de man?
Dit is de vraag, waarop ik meen de aandacht te mogen vestigen, dat deze de eerste en eenige fundeering is van het vraagstuk.
Dan, de tweede vraag: of alleen de (gehuwde) vrouw (de moeder), dit maatschappelijk recht heeft, - of ook de ongehuwde moeder, en de weduwe, en de maagd?
Dan de derde vraag: of dat Vrouwenkiesrecht óók algemeen moet zijn, ook (als bij de mannen) moet gegeven worden aan dienstpersoneel?