klacht van den man die nooit liefde ontving, noch van zijn moeder, noch van wie ook, die, dank zij Roxane's béétje egoïste genegenheid, door haar zoo heel gelukkig is geweest, dat hij getuigen kan: ‘Grace à toi une robe a passé dans ma vie.’
Van den onlangs overleden Jean Moréas, met den on uitspreekbaren Griekschen naam: Papadiamantopoulos, geeft Lacomblé de Nocturne geschreven naar aanleiding van Heine's: ‘Wisst ihr warum der Sarg wohl so gross und schwer mag sein.’ - En dat Lucie Delarue-Marrus, Madame Gustave Mesureur, en andere nieuwe sterren van dien aard niet ontbreken in een zóó volledige bloemlezing als deze spreekt vanzelf, maar tot mijn verwondering zocht ik tevergeefs, neven dien van wijlen haar man, naar den naam van de op het gebied van poëzie zeker niet minder dan madame Rostand verdienstelijke madame Catulle Mendès.
Intusschen, gelijk ik in den aanhef van dit artikel begon te zeggen, mijn oog dwaalt niet door deze bladzijden met het zoekend oog van den criticus maar met den liefdevollen blik van een die, in een stemmings-moment, behoefte heeft aan de oude wèlbeproefde vrienden die de arme, door het aardsche gedoe bezoedelde ziel heendragen op hun dichter-vleugelen naar hooger reiner sfeeren, waar je niet meer ziet al het slijk, en al den modder van hier beneden, en je leed wordt tot niet meer de knellende schrijnende pijn van het altijd wáárom-vragende menschenkind, maar tot de vage weemoeds-stemming van den door opium in slaapgewiegden levenslijder!
Daar is b.v. de Vase brisé van Sully Prudhomme, en, wat mij nog zooveel liever is van hem, dat andere
Ah! si vous saviez comme on pleure
De vivre seul, et sans foyers,
Quelquefois devant ma demeure
Daar is Louisa Siéfert's Pourquoi?:
Pour la première fois, quittant votre air morose,
Vous m'avez, hier soir, donné le bras. Tandis
Que j'allais près de vous ainsi, comme jadis,
J'ai senti contre moi palpiter quelque chose.
Mon visage soudain est devenu tout rose;
Vous m'avez demandé ce que j'avais, je dis
N'importe quoi.... Mon Dieu! c'était mon paradis,
Dont la porte s'ouvrait quand je la croyais close.
J'écoutais, j'écoutais (hélas! le saviez-vous?)
Votre coeur, sous ma main, qui battait à grands coups,
Et je vous regardais, disant: Il ressuscite!
Mais l'effroi s'abattit alors sur moi, plus vite
Qu'une pierre qui tombe en un lac... Oh! pourquoi
Ton coeur bat-il si fort, s'il ne bat pas pour moi?
- En, bovenal, daar zijn die onvergelijkelijke regels van de Musset:
Mais vous n'en saurez rien. Je viens, sans rien en dire,
M'asseoir sous votre lampe et causer avec vous;
Votre voix, je l'entends; votre air, je le respire;
Et vous pouvez douter, deviner et sourire,
Vos yeux ne verront pas de quoi m'être moins doux.
J'aime, et je sais répondre avec indifférence;
J'aime, et rien ne le dit; j'aime, et seul je le sais,
Et mon secret m'est cher, et chère ma souffrance:
Et j'ai fait le serment d'aimer sans espérance,
Mais non pas sans bonheur; - je vous vois, c'est assez.
O poëzie, goddelijke troost voor 'n arm gefolterd menschenhart, wáárom is uw maker bijna altijd zoo weinig in overeenstemming met het beeld, dat wij ons scheppen van hem of haar door wat zijn of haar dichterziel ons gaf? - Waarom moeten op geld beluste uitgevers en peuterige brieven-snuffelaars komen, die heel uw armzalige, dikwijls kleinzielige menschelijkheid voor ons blootleggen met 'n ontleedmes, om geld door u te verdienen - en en passant - daardoor uw heerlijke gave voor ons te bezoedelen? Waarom was het b.v. noodig, dat de Musset's huishoudster ons hem liet zien in al zijn intieme onaantrekkelijkheid van lastig-geworden zieke, in kamerjapon; waarom brengen de tijdschriften ons het beeld dier fransche dichteres die zoo eenvoudig-mooi op den over haar komenden ouderdom kan dichten, als dat eener gemaniereerde demi-mondaine-achtige coquette française, flirtend niet met haar eigen man, maar met 'n opgetakelden belachelijken Jean Coquelin? En waarom heeft Sully Prudhomme zelf ons nog na zijn dood ontgoocheld door zijn nalatenschap van ijdelheid, van willen voortleven in een ‘académie’ te zijner eere? Waarom ook wordt ons de geheimzinnig-teere verhouding van Heine tot zijn ‘Mouche’ zóó lang en zóó breedvoerig uitgesponnen tot én haar beeld en het zijne is verminkt en ontsierd van de te vele en te ontheiligende aanrakingen? - Waarom!? Waarom!?
Vóór mij ligt het boek van een vriend, die geen poëzie kan lezen, - en hij hééft haar lief - zonder èlk vers met aanteekeningen en muggezifterijen van anderen te berandschriften. Dat ligt in de hedendaagsche menschelijke natuur! Onberedeneerd genieten kunnen wij niet meer.
Wij snuffelen zóó lang tot wij-zelf, met eigen hand, het mooie waas hebben beduimeld en verontreinigd.
Ik voor mij ben er dankbaar voor, dat déze verzameling althans zich bepaalt tot een héél kort zakelijk levensberichtje van