| |
Overzicht van de Week.
I.
Wie krijgt gelijk?
Van het begin af aan heb ik geprotesteerd tegen, en den spot gedreven met het onzinnig ‘padvinders’-gedoe. Geen beter middel om een jongen ongeschikt te maken voor zijn schoolwerk (hoeveel wordt er daarenboven niet gevergd op dat gebied heden ten dage van jonge hersenen) dan door hem in zijn, vrijen tijd af te richten op allerlei vermoeiende oefeningen, marschen, militaire-naäperijen, enz. Maar bovendien veel erger nog zijn de moreele gevaren! Men behoeft deze mal-Engelsch-nageaapte, clown-achtig-uitgedoste kinderen, die zich mannen verbeelden te zijn, slechts aan te zien om te weten hoe ingebeeld-dom-hoogmoedig-pedant ze gemaakt worden tengevolge van het geheel uit hun sfeer geraakt zijn. Couranten-mededeelingen over hen, inspecties van generaal Baden-Powell, toespraken und kein Einde; - geen wonder dat de arme kinderen (die 't niet helpen kunnen indien volwassenen niet wijzer zijn) zich opblazen als kikvorschen, en alle notie van het van nul en geener waarde zijn hunner ‘padvinderij’ verliezen. - Intusschen, nu het kwaad bedenkelijken vorm aanneemt, en met onrustbarende snelheid de kinderen bederft, nu beginnen er steeds méér stemmen op te gaan die protesteeren tegen dezen verderfelijken onzin, en zich afvragen wat ervan het einde zal zijn. Het Padvinderskamp te IJmuiden (dat de Prins nochtans vereert(!) met zijn tegenwoordigheid, en aan welker sottises hij aldus openlijk zijn zegel drukt,) gedraagt zich namelijk op zulk eene wijze dat niemand minder dan het toch wel zeker geenszins tegen Padvinderij-gekante Hoofdbestuur der Nederlandsche Padvindersorganisatie zich verplicht acht de onderstaande besliste afkeuring ter algemeene kennis, te brengen:
Het hoofdbestuur der Nederlandsche Padvindersorganisatie acht zich zeer tot zijn leedwezen verplicht ter kennis te brengen, dat het zich niet kan vereenigen met de wijze waarop het Padvinderskamp te IJmuiden wordt gevoerd. Het kamp dient blijkbaar in hoofdzaak als kermisvermakelijkheid voor de IJmuider burgers; tegen entreè wordt het kamp vooral 's avonds overstroomd door IJmuiders, mannen en meisjes, die zich in een restaurant (waarin een soort dameskapel) aan bier, enz. te goed doen of in het kamp rondloopen. Dat deze en meerdere feiten vele leiders en ook vele Padvinders onaangenaam aandoen spreekt vanzelf, aangezien dit geheel in strijd is met de opvattingen, die omtrent de Padvinderij in de N.P.O. worden gehuldigd, en het doel dat daarin wordt nagestreefd.
Een en ander geeft het hoofdbestuur der N.P.O. aanleiding mede te deelen, dat het niet de verantwoordelijkheid draagt omtrent dit kamp, en laat de beslissing aan de ouders over of zij hun zoons aldaar nog langer wenschen te laten vertoeven. De w. voorzitter der N.P.O.,
| |
| |
de heer Dudok van Heel, heeft dan ook als eerelid van het feestcomité moeten bedanken. Het valt zeer te betreuren dat het eerste groote Padvinderskamp op een dergelijke onoordeelkundige wijze beheerd wordt.
(Vaderland).
Let wel, lieve lezers, op die ‘dames-kapel’, alsmede op die ‘avond-bezoeken van IJmuider mannen en meisjes.’ En erken, met het hoofdbestuur der Nederl: Padvinders-organisatie, dat dit soort ‘opvoeding’ al is van een heel bedenkelijk soort waar het jongens geldt van 12-16 jaar, overgelaten aan hun-zelven, en zich inbeeldend, - omdat ze een apenpakje met een bijl dragen, - dat ze een hoogst ernstige en nuttige rol vervullen in de maatschappij.
- 't Is waarlijk wèl der moeite waard dat de Prins, - zelf een vader, al is het dan ook niet van een ‘Padvinder’ - zich verplicht voelt zulk een ‘kamp’ te gaan bezichtigen. Mij dunkt, er zijn nuttiger dingen te doen voor hem, - tusschen zijn bezoeken op Hohenmark en zijn hertenjachten in, - dan deze kwajongens, die het met een dames-kapel en bier en IJmuider meisjes toch al heel fideel schijnen te hebben, in de hoogte te gaan steken door zijn ‘vorstelijk bezoek.’
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Ook uit België klinkt een waarschuwende stem, ook al weder van gansch onverdachte zijde, omdat de schrijver, blijkens zijn stuk, in principe wel iets voelt voor de idee der padvinderij. Het Brusselsch Gemeentebestuur namelijk besloot onlangs, naar aanleiding van de duurte der padvinders-uitrustingen, deze uitrustingen kosteloos te verstrekken aan mingegoede jongens, welke zich anders zouden zien uitgesloten. En ziehier wat, naar aanleiding van dit gemeente-raadsbesluit, wordt geschreven, volgens het Vaderland, aan een Vlaamsch Blad:
Dit besluit wordt met genoegen vernomen door de jongens, die er allen op loeren de stad te doorkruisen op die bijzondere manier verkleed: met grooten hoed, ransel op den rug, langen stok in de hand, groot mes aan de zij en bloote beenen. Het zullen dus niet meer de rijke heertjes alléén zijn, die zullenpadvinder spelen.!
Onze jongens, in de groote stad, kennen al minder en minder het familie-leven. Zoohaast zij de lange broek dragen, denken zij reeds op alle uren van den dag en van den avond als groote mannen te mogen rondwandelen, zelfs rondzwieren. Alle gelegenheden bieden zich aan, omdat zij van den dwang van ‘de ouden’ (vader en moeder) zooals zij het noemen, zouden afzijn.
Juist zoo! Een der vele schaduwzijden van het padvinders-gedoe is, zonder eenigen twijfel, de daaruit voortvloeiende uithuizigheid. Ik heb, toen de Padvinderij pas ontstond, een familie gekend bestaande uit vader, moeder, jongen en meisje; op de gewone Haagsche wijze amuseerden vader en moeder zich meestal buitenshuis, en lieten het aan broertje en zusje over, op hunne vrije schoolmiddagen en Zondagen met elkander hun fortuin te zoeken. Kwam de Padvinderij! Mama, altijd tuk op het meedoen aan alle Haagsche modegrillen, haastte zich haar zoon mal uit te dossen in het bewuste costuum; papa vond het idee niet minder prachtig, verbeeldde zich dat zijn jongen héél wat beteekende nu hij had mogen salueeren voor niemand minder dan dien zelfden Engelschen Baden-Powell voor wien het thans evenzeer mode is kruiperig te buigen, als het een jaar of wat geleden, gedurende den Transvaal-oorlog, mode was hem te beschimpen! En de jongenzelf wist van louter pedanterie (in die eigenschap is hij verder dan in eigenschappen van beteren aard) weldra niet meer hoè te kijken!
Wie echter leed onder het heele geval?
't Ongelukkige zusje, dat nu geen speelkameraad meer had voortaan.
Mama echter wist raad. 't Kind moest dan maar voortaan mee met haar en haar man, - naar matinées, enz.
Want, om harentwille thuis blijven, haar een gezellig interieur bezorgen, - - kan je begrijpen! Dáárvoor heeft mama te veel ‘plichten’ van anderen aard, als daar zijn thee's, jours, kunstgedoe, oplikkerij van de coterie boven haar stand, waarin zij met alle geweld in wil dringen, enz., enz.
't Gevolg is dus dat dit kind wordt meegesleept voortaan door de ouders naar allerlei benauwde zalen en in allerlei voor haar leeftijd geheel ongeschikte gezelschappen.
Terwijl ondertusschen haar vroegere speelkameraad, het broertje, de straat afdweilt om militaire vertooningen te houden, en misschien op dit oogenblik óók in het IJmuiderpadvinders-kamp zit onder het opvoedend gezelschap van bier en een dames-kapel. Fraaie opvoeding!
Zeker, ik weet wel dat het hierboven door mij meegedeelde staaltje er een is van een hoogst wereldsch en egoïstisch huishouden, en dat, gode zij dank, lang niet alle ouders zoo handelen als dit Haagsche echtpaar. Maar,
| |
| |
gelijk de Vlaming, wiens stuk ik aanhaal hierboven, terecht schrijft, ook die ouders, die oprecht wenschen te geven een familieleven, een huiselijke omgeving, aan hun jongens, ook hen bemoeilijkt men in die taak, ja maakt hen die onmogelijk, wanneer men van overheidswege en door de hulp van de pers en den prins al het mogelijke doet om hunne kinderen uithuizig te maken. Hoevele vaders en moeders zullen het zich thans niet bitter beklagen dat hunne jongens wilden naar 't IJmuider-kamp, wilden, zoodat zij, de ouders, niet in staat waren hen daarvan terug te houden. Het is natuurlijk niet doenlijk, en niet wenschelijk ook, een kind alles door dwang te verbieden en te beletten. Niet de ouders-alleen vermogen daarom in dezen het initiatief te nemen, wanneer zij niet worden gerugsteund door het verstandig meehelpen van publiek, van pers, van invloedrijken persoon, als b.v. de Prins. Eerst wanneer al deze menschen zullen zijn gekomen tot het inzicht dat er geen beter middel is om het toekomstig geslacht te vergiftigen, dan door het van alle kinderlijkheid en daarmede gepaard gaanden eenvoud te berooven, eerst dan is er eenige kans dat de ouders zullen herkrijgen hun gezag en hun invloed over hun jongens en meisjes. Zooals het thans toegaat, staan die ouders machteloos tegenover den geest van onzen ziekelijken, onnatuurlijken reclame-achtigen tijd, welke maakt, met alle middelen die in zijn macht zijn, van kinderen oude mannetjes en oude vrouwtjes, welke hun jeugd ontbladert, hun geest overprikkelt, van hun denkvermogen veel te veel vergt, en dientengevolge kweekt van hen (zie de overvolle krankzinnigengestichten maar eens, let op de als paddenstoelen zich vermenigvuldigende zenuwzieken), halve en heele idioten!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Moge het helpen.
Onlangs vestigde ik de aandacht, in het Overzicht v/d Week, op het door de Afdeeling ‘Nijmegen’ der Nederl. Vereeniging tot Bescherming van Dieren tot onzen Minister van Oorlog gerichte verzoek, te willen zorgdragen dat voortaan de staarten van oorlogspaarden niet meer gecoupeerd zullen worden.
Ik nam het door deze afdeeling tot den Minister van Oorlog gericht adres, daarop betrekking hebbende, in zijn geheel over, en haalde ook aan verscheidene gedeelten uit den zoo sympathieken ‘Open Brief’, gericht door den voorzitter, den heer Van Laer, tot elkeen die èn uit dierenliefde èn uit schoonheidsgevoel wil meewerken om deze onzinnige mode tegen te gaan.
Hij echter, die in de eerste plaats geroepen was in dezen een goed voorbeeld te geven, hij die dat in zijn macht had als Minister van Oorlog, hij heeft er zich vanaf gemaakt door een weigering.
Natuurlijk!
Ziehier het door de afdeeling Nijmegen van hem ontvangen antwoord:
Dat Z.E. in beginsel met haar streven kon instemmen, dat echter met oog op den aankoop van paarden eene dergelijke maatregel een ongunstig en invloed kon uitoefenen op de remonteering van het leger, daar een groot aantal goede paarden niet zou kunnen worden aangekocht, redenen waarom Z.E. geen aanleiding kon vinden, om het verzoek in te willigen.
't Is weer zoo misselijk-teekenend voor de manier waarop van regeeringswege alle dergelijke pogingen iets goeds te doen per-se worden gedwarsboomd; het is daarom maar beter er zoo weinig mogelijk van te zeggen.
De afdeeling Nijmegen intusschen laat zich niet afschrikken, en wil thans trachten, door het richten van verzoekschriften aan de gemeentebesturen der groote steden van Nederland, hunne medewerking te verkrijgen, opdat zij het goede voorbeeld navolgen van den gemeenteraad te Stuttgart, die onlangs bepaalde dat voor gemeentedienst, als daar zijn stedelijke brandweer, stadsreiniging, bereden politie, enz. geen gecoupeerde paarden meer aangekocht mogen worden. Gelijk blijkt uit de copie van het adres, welke copie ik onderstaande geef, kan de afdeeling Nijmegen zich beroepen, behalve op het uitstekende voorbeeld van Stuttgart, op talrijke andere goede voorbeelden van dergelijken aard in Engeland en Duitschland. Waarom moeten wij ook hier weder, op dit gebied, den slakkengang volgen, en als èchte Chineezen van Europa, zooals men in het buitenland ons smadelijk betitelt, ook hiermede achteraan komen. Het is van harte te hopen, dat de gemeentebesturen van den Haag, Amsterdam, enz., zullen toonen een ruimeren blik en eene breedere opvatting van plicht te hebben dan waarover de minister van oorlog schijnt te beschikken. Den heer Van Laer en de afdeeling Nijmegen zij hier in elk geval een welverdiende hulde gebracht voor hun flink optreden.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
| |
Ziehier het adres door hen gericht tot de gemeenteraden:
Aan de Raden der Gemeenten Amsterdam, Rotterdam, den Haag, Utrecht, Arnhem,
geeft met gepasten eerbied te kennen de ‘Afdeeling Nijmegen’ der Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren;
dat de tegenwoordige Voorzitter van genoemde afdeeling zich een tiental jaren geleden als bestuurslid der ‘Afdeeling Gemeente Renkum’ gewend heeft met open brief, waarvan wij ons veroorlooven omstaande een afschrift hierbij te voegen, aan de eigenaren van paarden uit alle standen der maatschappij, om geen paarden met gecoupeerd staartbeen meer aan te koopen;
dat op 2 November 1898 de Koninklijke Maatschappij van Landbouw in Groot-Brittanië besloten heeft, om beginnende met de tentoonstelling in 1899, geen veulens met gecoupeerde staarten meer toe te laten, en dat dit verbod in 1900 de eenjarige en in 1901 ook de tweejarige paarden gold;
dat in 1901 door het Engelsch legerbestuur eene order werd uitgevaardigd, waarbij bepaald werd, dat de staarten der officiers-, troepen- en trekpaarden minstens 21 engelsche duim - 0.53 M. - lang moeten zijn;
dat bij aankoop voor de Duitsche remonte gecoupeerde paarden buiten beschouwing blijven, en dat zulke evenmin voor den Kaiserlichen Marstall’ in Berlijn meer worden aangekocht;
dat de ‘Landwirtschaftskammer’ voor de provincie Westpreussen aan de Verband der Tierschutzvereine des Deutschen Reiches’ in overweging gaf, om bij het Ministerie van Oorlog te Berlijn daarop aan te dringen, dat het aan de Duitsche officieren verboden worde, om voor 't front van den troep gecoupeerde paarden te berijden;
dat het Bestuur der Brouwersvereeniging voor Berlijn en Omstreken aan de leden voorgesteld heeft, om bij aankoop van nieuwe paarden zulke, die gecoupeerd zijn, te weigeren;
dat de ‘Polizeibehörde’ van de stad Hamburg een ‘Merkblatt’ heeft doen verspreiden, om het coupeeren der paarden tegen te gaan;
dat het ‘Oberbürgermeistersambt’ van de stad Keulen de Directie van den stedelijken bespanningsdienst aangewezen heeft om bij aankoop van paarden aan niet-gecoupeerde de voorkeur te geven, om op deze wijze mede te werken tot bestrijding van deze schennis;
dat op voorstel van de ‘Polizeibehörde’ te Stuttgart de gemeenteraad aldaar bepaald heeft, dat voor de stedelijke brandweer, gemeentereiniging en voor de bereden politie geen gecoupeerde paarden meer aangekocht zullen worden;
redenen waarom ondergeteekende uwen Raad met den meesten ernst eerbiedig verzoekt het door den Raad der gemeente Stuttgart gegeven voorbeeld na te volgen en te bepalen, dat voortaan bij aankoop van nieuwe paarden voor den dienst der gemeente (brandweer, reiniging, bereden politie, etc.) zulke met gecoupeerd staart been geweigerd zullen worden.
't Welk doende, enz.
Nijmegen, 18/7 1913.
De ‘Afdeeling Nijmegen’ der Nederl. Vereeniging tot Bescherming van Dieren.
VAN LAER, Voorzitter.
L. VAN DOESBURGH, 2e Secr.
| |
IV.
Liefdadigheid of mode?
Door de Bladen gaan weer allerlei oproepingen om, onverschillig of men sympathie voelt of niet voor den nieuwen Balkan-oorlog, nochtans mede te helpen in Roode-Kruisliefdadigheid, daar hulp dringend noodzakelijk is.
Dit klinkt heel ‘liefdadig’.
Maar, 't is onwaar.
Dringend noodzakelijk namelijk is die hulp, die in ons eigen land, en mijnentwege ook daarbuiten, wordt gevraagd door en voor de tallooze duizende en duizende slachtoffers van ziekte, armoede, ellende, verwaarloozing, enz., buiten hun eigen schuld, door de hardheid van het lot als zoodanig.
Indien echter de Serviërs, de Grieken, de Montenegrijnen, in plaats van als één man de wapens neer te werpen, zoo dom en zoo wreed tegelijk beide zijn, dat zij plezier hebben aan dezen nieuwen broeder-krijg, dan is de daaruit voortvloeiende ellende, van afgeschoten beenen en armen, van cholera, van weduwen en weezen die broodeloos achterblijven, alles eigen schuld. Hoe meer men hen helpt met misplaatste liefdadigheid, hoe meer zij zich inbeelden dat het ‘vaderlandslievend’ is aan deze afschuwelijke wreedheden zichzelf en hunne gezinnen te offeren.
Laten zij, die de oorlogen maken, en zij die zich bereid toonen die oorlogen te voeren, vorsten en volken, zelf de verantwoording dragen, en zelf betalen wat zij aan zichzelf misdrijven.
En laten zij, die wezenlijk liefdadig gestemd zijn, geen rooden cent geven aan al derge- | |
| |
lijken bombast, welke enkel dient om in de courant te komen, en een wit voetje bij den Prins te krijgen, den Voorzitter van het Roode Kruis; laten zij integendeel hunne gaven schenken aan al die hongerlijders en die weezen en die zieken welke in ons vaderland finantieele hulp broodnoodig hebben.
Sinds de Prins Voorzitter werd van het Roode Kruis is het eene mode daaraan speciaal zich weldadig te toonen. Ik voor mij vind het Roode Kruis een mooie instelling, maar ik vind het niet mooi enkel uit modezucht aan de Serviërs, de Grieken, enz., te geven wat ons eigen volk, wat onze koloniën, veel meer toekomt. Ook dàár komt voor armoede, ziekte, gebrek; ook dáár wordt naamloos geleden. Al die menschen kunnen daaraan niets veranderen. De Serviërs en Grieken echter kunnen dat wel. Zij kunnen als één man de wapenen neergooien. Indien zij dat deden, dan hadden zij noch Roode-Kruis-hulp, noch verbanden, noch kunst-ledematen, noch finantieelen onderstand noodig van buiten, en zij zouden daardoor bovendien toonen dat zij verstandig zijn, en waarachtige menschen, in plaats van slaven van hun eerzuchtige regeerders.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|