‘De kleeren maken den man’.
(der Herr Verteidiger)
In drie bedrijven van Frans Molnar en Alfred Halm.
We hebben Louis Chrispijn Jr. weer over de planken zien trippelen, nu, als de boef Timm Boots.
Hij was wel de romantische boef met 'n beetje het gemeene gezicht, wat hij zich aardig had geschminkt.
Henri Brondgeest was de advocaat, die hem door dik en door dun verdedigde, die redevoeringen hield en boevenstreken met hem beraamde, ter meerdere glorie van zijn beroemden naam als advocaat.
Tenslotte gaat Timm Boots ook inbreken bij den man, wiens weldoener hij eigenlijk was, maar Timm Boots wordt verteederd, als hij in de brandkast een testament vindt, waaruit blijkt, dat de advocaat geen ondankbare is, en hem een aanzienlijk bedrag legateert.
Natuurlijk sluit Timm Boots weer de brandkast, en ziet van het plan af bij den advocaat in te breken.
Gedurende dit nachtelijk uur was de advocaat Parker, als boef verkleed, er op uit om met andere boeven oòk eens den boef uit te hangen, want hij wil een studie over de ‘boevenziel’ schrijven.
Ondertusschen heeft de groote detective Wright, die een nachtelijke samenkomst met mevrouw Parker had om haar documenten te brengen, die van groote waarde voor den advocaat zijn, er de lucht van gekregen dat Timm Boots op wien hij al lang loert, zich in het huis van den advocaat bevindt. Hij fluit en waarschuwt de politie en als deze boven komt, vinden zij Timm Boots gekleed in de kleeren van advocaat Parker, voor wien hij zich uitgeeft.
De advocaat, als boef verkleed, komt door het venster naar huis terug, maar wordt gearresteerd want: ‘De kleeren maken den man.’
Een aardig, geestig stuk, met grappige verwikkelingen, en vlot en los gespeeld.
Artisten, men mag van hen zeggen en denken wat men wil, zijn toch wel goedhartige menschen. Groote kinderen eigenlijk met een gouden hart.
Ze hebben hunne fouten, - wie onzer heeft ze niet? - fouten, die vastzitten aan hunne levenswijze, aan hun vak, aan het reizen en trekken en wat niet al, maar toch, wat mij betreft, ik houd wel van ze.
Dat zij hàrt hebben, heeft zich een dezer dagen weer schitterend bewaarheid in het feit, dat deftige acteurs van het deftig ‘Nederlandsch’ het niet beneden zich hebben geacht om den bekenden draak van d'Ennery ‘De twee Weezen’, waarvan het volk herhaaldelijk heeft gesmuld bij Stoel en Spree, te gaan opvoeren.
Zagen zij niet hèèl juist in, dat zoo'n stuk voor het deftige publiek, dat niet naar Stoel en Spree gaat, een volle zaal zou trekken? En, een volle zaal moèst er zijn, wrant des te grooter waren de inkomsten, waar toch de heele voorstelling ter benefice ging van hunnen sympathieken kunstbroeder Marcel Mijin, die voor een jaar broodeloos dreigde te worden.
Ronduit gezegd geloof ik, dat de acteurs en actrices zelf ook gesmuld hebben aan dezen ‘draak’ en - wij hebben 't ook gedaan.
Nu ja, we weten nu wel dat het malligheid is, we zien wel de overdrevenheden, we lachen wel om al die dwaasheden met ons verstand - maar in ons hart zijn we ontroerd. We beminnen nu eenmaal de romantiek, is 't niet modern, dan ouderwetsch.
We hadden echt medelijden en leden mede met Louise, de blinde wees, die door mevrouw Greta Lobo-Braakensiek zoo aandoenlijk gespeeld werd, Louise, die door de booze vrouw Frochard geknepen en mishandeld werd, omdat ze moest zingen, liefst met tranen in de oogen, voor haar schamel stukje brood, terwijl vrouw Frochard en haar slechte zoon Jacques veel geld daardoor ophaalden, dat in herbergen werd verbrast en verdronken.
Hoe ontroerend werd Pierre Frochard, de brave, onderworpen, mishandelde, gebrekkige Pierre door Louis de Vries gespeeld.
En wat een prettige ‘Einlage’ in het tweede bedrijf, toen we daar onder de gasten van markies de Presles, Louis Pisuisse en Max Blokzijl ontwaarden, die ons op eenige van hunne aardige oud-Fransche liedjes vergastten.
Men kent de geschiedenis.
Louise, die een buitenechtelijk kind van de gravin de Linières is, wordt door haar moeder ten vondeling gelegd. Zij wordt gevonden en opgenomen door brave menschen en grootgebracht met een andere wees, Henriëtte, genaamd.