De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
'n Kamer, uitziend op den tuin, eenvoudig, zeer smaakvol gemeubeld, op de tafel 'n hooge vaas met eenige lelies. In den tuin, in de verte, door de zon belichte groote zonnebloemen. Op den voor- | |
[pagina 58]
| |
grond rozen; over 't geheel 'n zachte geur van rozen. De deuren naar den tuin zijn wijd opengeslagen.
Heleen. Grete.
Geete.
‘Hoor eens Heleen - George is nu bij z'n geliefde rozen, daar blijft hij wel 'n poosje - luister nu eens - ik kwam om je wat te vertellen. Herman heeft me gevraagd zijn vrouw te worden, gisteravond, toen hij me naar huis bracht van de Meddens. 'k Wéét niet - hij is zoo goed - zoo sympathiek en - hij heeft me zoo lief - zoo lang al liefgehad. Heleen, waarom zeg je niets.’ -
Heleen
(met 'n bitter lachje.)
‘'t Is de oude geschiedenis, lieve: - 'k Heb je zoo lief - 'k kan zonder je niet leven - 'k zal je gelukkig maken - jou geluk is me alles - ja 'k wéét 't, 'k wéét 't - nu - en wat doe je?’
Grete.
‘Maar Heleen, zoo kèn ik je niet, wat ben je koud en bitter - Leni - toe, wees niet zoo. Ráád me, je bent m'n lieve, lieve vriendin altijd geweest. We hebben alles altijd samen besproken en nu moeder gestorven is Heleen - heb 'k niemand meer, die -’
Heleen.
‘Ja - 'k wéét 't - vergeef me, lieve - mijn raad wil je’. - (
Zwijgt even - kijkt Grete aan - staart dan stil, als in de verte, voor zich uit
.)
Grete.
‘Heleen’! -
Heleen.
‘Ja - Greet. Doe het niet - doè het nièt. Kind, maak je niet ongelukkig, verknoei je mooie, rijke, jonge leven niet - je hebt 'n werkkring - je kunt je geven aan anderen en - je hebt hem niet lief. -’
Grete.
‘Heleen -!’
Heleen.
‘Ja - dat heb je niet gezègd - maar dat je om raad komt, bewijst 't’.
Grete.
‘Maar - Heleen - ik houd van hem, werkelijk. 'k Zal hem zoo missen als hij uit m'n leven weg is en dan - 'k zal zijn leven zoo mooi kunnen maken, die taak is toch heerlijk en -’
Heleen. ('n weinig smalend)
‘Ja - die taak is zoo heerlijk - en zoo loonend en zoo dankbaar en als je hem niet neemt is z'n leven hem niets meer - o ja - dat kèn 'k, dat wéét 'k -.’
George.
Komt onder de laatste woorden binnen. Kijkt van d' een naar d' ander.
Heleen. Grete. George.
George.
‘Zoo - geheimen, en mijn vrouwtje zóó in vuur, dat komt ook niet alle dagen voor: Heleen in vuur!’ - (Lacht en gaat zitten.) ‘Nu - en mag men de geheimen ook weten?’
Grete.
‘Neen George, nu nog niet.’
George.
‘Zoo - nu, ook goed. Lang kan je 't toch niet voor je houden, kleintje. - Heleen - dat 's wat anders, die zwijgt als 'n mof.’
Grete.
Staat op, wil vertrekken.
George.
‘Zoo Gretchen - wil je al weg?’
Heleen.
‘Grete, blijf nog wat, toe, 't is zoo gezellig als je hier bent.’
Grete.
‘Neen, ik ga nu - ik zal er nog eens héél, heel ernstig over denken, Heleen.’
Heleen.
‘Mijn raad heb je - die is en blijft: doe het niet, Grete. - (
Laat haar uit
).
Heleen.
George.
George
(een weinig scherp).
‘Zoo, moest ze 't niet doen, den jongen Edwards nemen, en waarom niet?’
Heleen.
‘Heb je 't gehoord?’
George.
‘Ja - gedeeltelijk - èn - waàrom raad je haar dat zoó af?’
Heleen.
(aarzelt - dan kijkt ze op - steunt de handen op de tafel en ziet George vol aan):
‘Omdat 't precies zoo gaat als hier, als 't bij ons is gegaan.’
George
(scherp).
‘Nu, en is dàt dan zoo af te raden? Is het dan niet goed zoo?’
Heleen.
‘Neen.’
George.
‘Niet? - Heb jij dan te klagen misschien? (
ziet om zich heen. ) 'k Zou anders denken - - - -’
Heleen.
‘Aan materieelen welstand alleen heb ik niet genoeg - (
zacht
) - zoo veel, véél meer had jij me beloofd toen ik - vóór ons huwelijk - (
zwijgt even
) - weet je wàt je me beloofd had?’
George.
‘Nu?’
Heleen
(smartelijk).
‘Jij, je wou m'n leven zoo warm en zoo heerlijk maken, mijn geluk zou 't zijn dat je zocht - ons leven zou niet ondergaan in proza, jij wist hoe ik behoèfte had aan méér, en jou sympathie zou altijd om me zijn - sàmen zouden we 't Hoogste zoeken - nooit meer eenzaam en alleen zou ik zijn - en ik had zoo weinig zonneschijn gekend - je weet m'n jeugd, m'n leven thuis - hoe sòmber - hoe liefdeloos. Maar jij zoudt m'n leven naar 't licht voeren en 't zou warm en heerlijk om me zijn.’
George.
‘Illusies - vóór 't huwelijk, dáàr kun je waarachtig niet op rekenen.’
Heleen.
‘Maar ik - ik had er wèl op gerekend, ik verwàchtte, dat wat je me had beloofd en ik gelóófde, dat je me noodig had voor je leven, voor je geluk - dat je me noódig had -.’
George.
‘Wat 'n wóórden, ik zou denken, | |
[pagina 59]
| |
dat jij niets - niets zeg 'k je - te klagen had. Maar zoo zijn jelui vrouwen, als er geen leed is - zoek je 't’
Heleen.
Ik heb 't zèker niet gezocht, George. Ik wilde niet ongelukkig zijn, 'k wilde niet ondergaan - gestreden heb 'k voor m'n geluk - maar och - - -.’ (
Zucht smartelijk
).
‘Bedenk eens, George - waar is je sympathie gebleven? Als ik in 't begin van ons huwelijk in 'n rustig avonduur met je wou spreken, als in onzen engagementstijd, over dát wat me vervulde, als 'k smachtte naar je sympathie, dan werd je kort en zei, dat de tijd van dwepen nu voorbij was en eens gaf je geen antwoord, maar lachte en die lach - die schampere lach bràk iets in me - 't vertrouwen op ons geluk, het vertrouwen op jou - toen wist ik inééns, kláár - wáárom jij mij getrouwd had.’
George.
‘Is 't nù genoeg?’ -
Heleen.
‘Toen kwam 't berouw’.
George.
(heftig)
‘'t Berouw!’
Heleen.
‘Ja, 't berouw over mijn verloren leven - over mijn door eigen schuld verloren leven - want dàt was het dat ik je getrouwd had - terwijl ik wist, dat de mooie, groote liefde, die ik te geven had ontbrak - dát was 't. - Nu kon ik niet genoeg gèven, ik hoopte, ja ik eischte 't geluk van jou, zooals je 't me beloofd had - zooals ik het verwacht had. Waar is in die jaren ons samenwerken gebleven? Jij was tevree met je leven - met alles - met je werk - met mij, want ik was, zooals je me verlangde, 'k deed m'n werk en 'k deed 't goed - meer verlangde je niet - maar ik - (
heftig
) ik leed - ik leed, zeg ik je - ik dorstte naar meegevoel, -naar warmte - naar levensmooi - als 'n eenzame ging ik door 't leven, o, 'k heb tijden gehad dat ik 't leven haatte - en jij - je leefde naast me, en wist 't niet, en voelde 't niet - omdat ik niet klaagde. Maar omdat ik mijn schuld voel - ga ik niet heen - of jij....? maar ik wéét hoe jij over echtscheiding denkt - -.’
George
(opspringend, bleek van drift).
‘Echtscheiding! - Maar nù is 't genoeg - nu is 't ùit zeg ik je - en noòit, versta me wel, ben ik weer van plan dergelijke dingen aan te hooren. - (
gaat met groote stappen naar de deur, neemt de kruk in de hand en keert zich nog even om
). Liever zou 'k eens bedenken hoeveel vóórdeel dit huwelijk met mij jou heeft aangebracht - en dan - (
hard
): in één opzicht heeft ons huwelijk ook mij zeer teleurgesteld.’ -
George af.
Heleen
blijft even zitten, gaat dan langzaam opstaan, loopt naar de geopende deuren, waardoor 't stralende zonnelicht binnen valt - en kijkt stil - als zonder gedachten - voor zich heen. -
Heleen. Grete.
Avond - de kamer is zéér gezellig - met zware toegetrokken gordijnen en 't stille suizen van 't theewater. Heleen zit bij 't licht van een schemerlamp, heeft 'n opengeslagen boek in de hand, maar leest niet. -
Grete.
‘Mag 'k binnen komen, Heleen, even maar - 't is hier zoo gezellig bij je en dan - 'k moet je wat bekennen - -.’
Heleen
(dof).
‘Kom binnen, lieve - hier, ga zitten - en dan -’
Grete
(slaat 'n arm om Heleens hals en leunt het hoofd tegen haar schouder).
‘Heleen, ik - ik heb ja gezegd - 'k kon niet anders - Leni - hij heeft me zoo lief en z'n liefde is zóó mooi en goed, en dán, ik zal hem zoo véél kunnen geven - z'n leven zoo móói maken - Heleen. Heleen, - zeg je niets?’
Heleen
(neemt Grete''s gezicht in beide handen).
‘Alleen, dat 't leven je nooit, nooit teleur - mag stellen - lieve. - - -’ |
|