II.
In Erankrijk heeft men weer eens druk soldaatje gespeeld naar aanleiding van den nationalen feestdag van 14 Juli. Nu, dat is hun zaak. Zoolang de menschen-zelf zoo dom willen zijn van te trillen van zóógenaamde vaderlandsliefde, enz., waar het geldt zichzelf te laten uitmoorden terwille van eerzucht en finantiëele speculaties, zoolang is het hun eigen schuld indien de politici en de pers speculeeren op die domheid door hen te vergasten op militaire revues, met aandoenlijke vaandel-uitreikingen, omhelzingen daarvan door den president, en andere nonsens-vertooningen meer, waarvan een verstandig mensch zich met walg en spot tegelijk afwendt.
Iets anders echter is het wanneer de dieren óók betrokken worden in dit afschuwelijk oorlog-voeren. En daarom kan men niet genoeg hulde brengen aan ‘Excelsior,’ het groote fransche dagblad, dat den moed heeft, in een hoofdartikeltje, het onderstaand protest dienaangaande te schrijven:
‘Paarden, Honden, Kameelen...’ de revue! De dieren doen mee aan de manifestaties der menschen.
Ik voor mij betwijfel of zij er eenige zelfvoldoening van ondervinden, en of deze soort belooning hen voldoende schadeloos stelt in hun eigen oogen voor het ongelijk dat wij hun aandoen.
De kameelen, bevorderd tot den rang van kanonnen-trekkers, weten het dat zij - indien het oorlogsvuur hen spaart - zullen eindigen straks, bezwijkend onder hun last, geranseld door knuppelslagen - - tot op den dag waarop zij, onnut geworden, neergezonken, zullen worden achtergelaten door de karavaan die achter de zand-duinen verdwijnt! De paarden, lustig paradeerend, op de revue, kunnen elken dag in onze straten hun toekomstig lot aanschouwen, met doorgezakte beenen, kaalgeworden, afgebeuld, een rijtuig of een sleepkar voorttrekkend, met hongerige maag, en met de zweep over den rug. De honden, die men gebruikt voor te zware lasten, nacht en dag in touw, zijn zij niet voorbestemd straks voor de vivisectie, voor den meest verfijnden doodsangst, de meest uitgezochte marteling?
Zij zijn voor ons van in het oog loopende nuttigheid, en hebben als zoodanig dubbel recht op een rechtvaardige behandeling.
Welnu, welk lot bereiden wij hen? In het bijzonder trof dit denkbeeld, toen de honden defileerden ingedeeld bij het corps van de gezondheidsafdeeling, zij die bestemd zijn om de gewonden op het slagveld op te zoeken, daardoor hoop te geven, en met nieuwen moed te bezielen, op dezelfde wijze als aan hun broeders van de bergen, de St. Bernards, de taak is toevertrouwd den verdwaalden reiziger uit de sneeuw op te sporen.
Zij zijn bereid - waar het noodig is - te sterven om den mensch te helpen - wij onzerzijds schamen ons niet hen op de onbeschaamdste wijze te misbruiken en te mishandelen.
Wie van beiden is méér waard?
Bravo Excelsior, dat aldus den moed heeft, - een moed, die ten onzent geen onzer groote bladen ook maar in de verste verte bezit - op te komen vóór de rechtvaardigheid tegen de dierenmishandeling. O, men moet ten onzent al heel blij zijn indien de een of andere hoofd-redacteur wel zoo goed wil zijn ergens, in een verscholen hoekje van zijn blad, een héél klein plaatsje af te staan aan den een of anderen abonné of medewerker, die, ‘vooral op gematigde wijze’ (zooals het onvergelijkelijke type uit Ibsens Volksfeind) een bescheiden goed woordje durft doen voor de zaak der dierenbescherming. Echter, zelf de pen opnemen voor die zaak, zelf met woord en schrift ijveren voor een betere wetsgeving, en vooral betere wetsuitvoering ten opzichte van de dieren, morgen brengen! Dat durft ten onzent niemand! ‘Om de abonnés, weet je!’ Er zijn er zoovelen die de couranten volstoppen met anonyme en ingezonden stukken over ‘onfatsoenlijke’ hondjes, en ‘vuile’ straten, en kraaiende hanen, enz., enz. Al die abonnés zouden immers van woede bedanken indien hun egoïst geleuter werd geweigerd, en vervangen door een verstandig woord in het belang van de dierenwereld. Laat hen dus liever onzedelijk zijn in nette, gesloten bordeelen, en met mooi-opgedirkte quasi-fatsoenlijke juffers, laat hen de straat bevuilen met hun smerig gespuw, en hun jenever-te-veel-in-zich, laat hen de buren wakker maken 's avonds laat, door half-dronken van de sociëteit thuis te komen, en door 's ochtends elkaar uit te schelden, wat komt dat er op aan, zij zijn menschen, als zoodanig hebben zij een ‘goddelijke ziel’, die hen tot dat alles volkomen recht geeft. De dieren echter lezen noch couranten, noch doen aan die beide ten onzent onuitputtelijke onderwerpen: politiek en godsdienst. Vandaar dat geen hoofd; redacteur hen, als mogelijke abonné, naar de oogen behoeft te
zien.
Zoo redeneert men ten onzent.
Excelsior echter, een zeer gematigd, zeer