de Assistent-resident en de Regent haar wel weten uiteen te doen spatten, daar zij de veiligheid en openbare rust bedreigt.
De in deze streken woonachtige Christenen hebben een bond gevormd tegen de S.I. en zijn op alle eventualiteiten voorbereid.
Men gelooft, dat de S.I. met goede bedoelingen werd opgericht, doch hare leden hebben reeds heel wat kwaad gesticht, daar velen hunner meenen dat de vereeniging revolutie bedoelt en omverwerping van ons gezag.
Het is onder deze omstandigheden duidelijk dat eene vereeniging, welker naam gemengd is in alle opstootjes die onlangs in Indië plaats hadden, geen rechtspersoonlijkheid kan verleend worden, die dan ook terecht door den Gouverneur-Generaal geweigerd werd, waarop de leider der ‘Sarekat Islam’. Radhen Omar Saïd Tjokro Atmodja, naar Buitenzorg toog om die te bepleiten. De ‘Javasche Courant’ geeft een uitvoerig verslag van hetgeen ter audiëntie van den 29en Maart 1913 door den G.G. is gesproken tot de leden van het Centraal-Comité van ‘Sarikat Islam’.
Volgens het ‘Nieuws v.d. Dag van 3 April j.l. zeide de Landvoogd dat hij wenschte dat het bestuur van ‘S.I.’ met de Regeering zou samenwerken en dat geen ondermijning van het gezag zou gedoogd worden. Ook sprak hij zijn ontevredenheid uit over de relletjes die hadden plaats gehad, wenschte dat vooreerst geen nieuwe leden zouden aangenomen worden en dat het finantiëele beheer der vereeniging onder contrôle van een accountant zou worden gesteld. Verder zeide de Landvoogd dat de gevraagde rechtspersoonlijkheid slechts zal kunnen en mogen verleend worden, wanneer er op vertrouwd kan worden dat het Hoofd- en de Afdeelingsbesturen zich in staat zullen toonen om dergelijke buitensporigheden als te Soerabaya en te Semarang hebben plaats gehad met kracht te keer te gaan.
Wat de Landvoogd het Centraal-Comité van ‘S.I.’ zeide, is hoogstens te beschouwen als een vaderlijke vermaning, maar au fond larie. In de eerste plaats toch kan het niet belet worden dat nieuwe leden worden aangeworven, en evenmin dat er nieuwe afdeelingen opgericht en zelfs vergaderingen worden gehouden; wij vragen ons af door wien moet dat belet worden.
De ‘mooie’ Indische politie is daar onmachtig toe, trouwens tal van inlandsche politiedienaren zijn zelfs lid van de ‘S.I.’
De wensch van den Landvoogd dat het finantiëel beheer van de Vereeniging onder contrôle van een accountant zou komen, is in de praktijk onmogelijk. Wil men zulk een contrôle uitoefenen dan zou niet slechts de administratie van het Hoofdbestuur moeten gecontroleerd worden, maar natuurlijk ook van elke afdeeling van ‘S.I.’ en als wij nu nagaan dat thans reeds op elke groote en op zeer veel kleine plaatsen een afdeeling is opgericht, dan zouden wij wel eens willen weten hoeveel accountants er wel noodig zullen zijn. Al de fondsen van de Vereeniging zouden niet toereikend zijn om die accountantshonoraria te voldoen. Het doel van die contrôle is duidelijk: men wil weten voor welk doel de gelden der Vereeniging gebruikt worden, daarom zou ook elke afdeeling op zichzelf onder contrôle moeten staan, zoodat geen gelden worden uitgegeven bijvoorbeeld tot aankoop.... van wapenen!
Het komt ons voor dat de toelating ter audiëntie van het Hoofd-Comité van ‘S.I.’ een politieke fout is: de Landvoogd behoort niet het bestuur van een Vereeniging te ontvangen, waarvan de leden zich hebben schuldig gemaakt aan het veroorzaken van ernstige relletjes; natuurlijk moet zulk een Comité worden terecht gewezen maar niet door den Gouverneur-Generaal; het zou oneindig meer indruk hebben gemaakt als Z.E. de audiëntie geweigerd en het Hoofd-Comité van ‘S.I.’ verwezen had naar een hooggeplaatst rechtelijk ambtenaar, b.v. den Procureur-Generaal.
Het ‘Nieuws van den Dag’ zegt hiervan het volgende:
Het mag getuigd worden, dat Z. Excellentie de Gouverneur-Generaal wel zéér welwillend en vaderlijk heeft gesproken tegen de bestuurders van eene vereeniging, welker naam in den laatsten tijd gemengd is in zoo goed als àlle rustverstoringen die in Indië plaats hebben.
Men zou zelfs van meening kunnen zijn, dat een beetje meer kracht, dat een forscher toon stellig aanbeveling had verdiend, vooràl omdat welwillendheid en toegevendheid zoo heel spoedig door den Oosterling worden aangezien voor uitingen van onmacht en vrees...
en dit is zeer juist, welwillendheid en zooals in dit geval verregaande toegevendheid wordt door elken Oosterling beschouwd als onmacht en vrees. Met deze eigenschap van Oosterlingen schijnt de heer Idenburg onbekend te zijn.
(Slot volgt).