De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.
| |
[pagina 14]
| |
II.(Ingezonden naar aanleiding van het Hoofdartikel: Liefde, door mevrouw van der Horst - van Doorn.)Ga naar voetnoot*) | |
Man of Vrouw?Een engel Gods sprak:
Man! Ziedaar een klank vol kracht en gloed, die vrouwenziel ontvlamt, die gezonken moed opheft tot daden van dapperheid. Man! woord vol rijken en schoonen inhoud: flinkheid, durf, daad, trouw, zelfstandigheid. Wie man is, is koning, heer, machthebber. Wie man is, denkt, durft, doet, schept. Wie man is, is iemand! Fierheid, als bewustheid van kunnen en willen, straalt van zijn indrukwekkend schoon gelaat, waarop God zijn stempel heeft gedrukt. Teeder medelijden gevoelend met het zwakke en gebrekkige, het lijden, de droefheid, de smart; een oneindige liefde koesterend voor de vrouw, geschapen om het hoogste genot, der voortbrenging, met hem te deelen, beschouwt en eert hij de mannin als zijn evenwaardige, als de noodzakelijke en natuurlijke aanvulling van zijn wezen, beschermt het kind, geeft den arme, lenigt de smart, verzacht het lijden, verzoet den zwaren arbeid, behoedt het leven en lot van het van hem afhankelijke dier, is onuitputtelijk in het uitdenken en toepassen van middelen om het leven van al 't geschapene te veredelen en te verheerlijken. Man te zijn: ziedaar de schoonste roeping!
* * *
Maar vrouw te zijn: den man te raden, te leiden, te helpen, te steunen, te troosten; vrouw te zijn: te gevoelen en te ervaren dat men den koning der schepping kan kneden als was; vrouw, door de natuur bestemd om al het edele, goede en schoone in den man tot ontwikkeling en uitbreiding te brengen, de ziel, de kern, de oorzaak, het doel te zijn van al 't geen hij denkt en doet, werkt en schept; vrouw: zoo zwak en teer en toch door het vrouwelijke zoo machtig en allesbeheerschend; vrouw: bestemd voor 't zalige moederschap; vrouw te zijn, dat is: door het gevoel in alle dingen het juiste weten te onderscheiden en te kiezen, de verrukkelijke kweekster van al 't schoone en heerlijke, geheel opoffering en zelfverzaking. - Ziedaar toch een voorrecht, dat het man-zijn evenaart!
En ik verheug mij engel te zijn, omdat ik niet zou weten welk van beiden ik 't liefst zou zijn. C. GROUSTRA. | |
III.
|
|