noch geplaatst, noch doorgezonden. De naam van den schrijver wordt desverlangd niet publiek gemaakt, en kan strikt redactie-geheim blijven; hij moet echter der redactie bekend zijn. Uw brief is dus vernietigd.
Betsy. - Ik heb Uw brief van 20 dezer ontvangen, en ik zou zoo graag eens heel ernstig met U willen praten over den inhoud ervan. Want, neen ‘slecht’ vind ik U geenszins. Wat is ten slotte ‘slecht’ en wat ‘goed’? Dat is alles zoo heel betrekkelijk. Maar ik vind U zwak voor U-zelve. Willoos. En daarom ben ik overtuigd dat gij te gronde zult gaan eer gij 't zelve weet. Daarvoor wil ik U met allen ernst waarschuwen. Want, zoo iets als gij thans doet is alleen dan mooi (en verschoonbaar) wanneer het geschiedt uit waarachtige liefde Vanaf het oogenblik echter waarop die dood is, zooals in Uw geval, wordt Uw handelwijze een van gewoonte, van gebrek aan zelfbeheersching, van laakbare onverschilligheid, en daarenboven zal die handelwijze zich zonder eenigen twijfel ten slotte tegen U-zelve keeren en U heel noodlottig worden en Uw toekomst vernietigen. Het helpt niet te zeggen: ik wou graag dood zijn, of: ik haat hem, enz. enz. Het eenige wat helpt is U-zelf te dwingen met het verleden te breken, absoluut te breken, en een nieuw stuk leven te beginnen. Daarvoor zijt gij nog jong genoeg. Wat gebeurd is, is gebeurd. Gij deedt toen dat zonder leelijke bijbedoelingen. En gij hebt hard geboet voor de gevolgen. Nu echter zijn Uw oogen geopend voor de rauwe werkelijkheid. Nu zijt gij niet meer blind, maar volkomen ziende. Indien gij dus nu nochtans voortgaat op den ingeslagen weg, dan bevuilt gij daardoor het beste en mooiste wat er is in een vrouwenziel, en bovendien zult gij U te laat beklagen dat gij daardoor in elk opzicht zijt ten ondergegaan. Neem thans een doortastend besluit. Zeg tot U-zelve: ik wil niet. Toon hem Uw haat, waarover gij mij zoo telkens schrijft. Gij zult zien dat gij eerst dan zoowel over dat verleden als over de toekomst, die nog voor U ligt, weer rustig kunt denken. Wat toen niet slecht was, dat zou wel slecht
worden, indien gij er onder deze omstandigheden mede blijft vóórtgaan. Zult gij daarover nu eens heel ernstig nadenken? En U-zelve eens heel-ernstig rekenschap geven wat er van U zal worden indien gij niet bijtijds den ernstigen wil bezit U-zelf te wezen, in plaats van den speelbal van een die U misleidt en bedriegt, en van wien gij niet meer houdt. Hartelijk dank voor Uw vertrouwen in mij. Maar, geloof nu ook dat ik U een goeden welgemeenden raad geef, en wees sterk in het overwinnen van het eenmaal-gebeurde. Die man is, volgens Uw eigen getuigenis, slecht, en heeft van zijn invloed op U op een gemeene wijze misbruik gemaakt. Daarom is het Uw plicht aan U-zelve met hem te breken.
Leo. - Ik ben nog niet thuis. Kan U het bewuste stukje nog niet zenden dus. - Ik geloof, naar aanleiding van Uw vraag, dat het onder alle omstandigheden prettiger is een man te zijn dan een vrouw omdat een man beslist veel meer voorrechten heeft door zijn natuur en zijn lichaam dan wij-vrouwen. Geef een vrouw alle maatschappelijke rechten, haar lichaam van vrouw kunt gij immers nimmer veranderen daardoor. En door dat lichaam lijdt zij op allerlei manieren. Een waarachtige vrouw voelt m.i. ook heel anders, veel dieper en intenser, dan een man; het leed draagt zij heldhaftiger misschien dan hij, maar, juist dáárom, des te zwaarder voor zichzelve. Natuurlijk heb ik hier alleen mannen en vrouwen in den echten besten zin op het oog. 't Gewone zoodje van beide geslachten is aan elkaar gewaagd, want heeft noch gevoel, noch nadenken. Echter, ook dan is en blijft het veel gemakkelijker in de wereld man te zijn dan vrouw. M.i. verlangt dan ook geen enkele man met een vrouw te ruilen. Wel omgekeerd.
L.N. - Ik antwoord niet particulier, en veronderstel uit Uw schrijven dat gij geen abonnée misschien ook geen lezeres zijt? In dat laatste geval is het Uw eigen schuld indien mijn antwoord niet onder Uw oogen komt. Wat den inhoud aangaat van het door U aangeboden gedicht, dat gij mij ter inzage wilt zenden, daartegen zou ik niet het minste bezwaar hebben, want de Holl. Lelie maakt er hare specialiteit van, sinds ik haar redigeer, artikelen, enz., op te nemen van verschillende richting en verschillende denkwijze. Mijn eigen gevoelens en opvattingen spreek ik onomwonden en beslist uit; en daarneven geef ik mijne medewerkers alle vrijheid ook de hunne uit te spreken op de meestbesliste wijze, al zou die nog zoo tegen de mijne indruischen (iets wat menigmaal het geval is). Ik verzoek U echter nochtans beleefd mij Uw gedicht niet ter inzage te zenden, wijl ik meer dan genoeg copie heb, en dus geen plaats kan beloven aan een zoo lang vers, terwijl ik bovendien sterk betwijfel of het door U gekozen onderwerp zich leent tot een poëtische behandeling. De weigering, die U zijdens andere redacties ten deel viel zonder lezing van Uw vers, zal, naar ik vooronderstel, veel meer zijn toe te schrijven aan deze zelfde redenen, die ook mij ongelezen, doen afwijzen Uw aanbod, dan wel aan den door U vooronderstelden tegenzin en afkeer van het onderwerp als zoodanig. Dat onderwerp is heusch voor den man niet alleen niets nieuws meer, maar ook niet een dat hij vréést. Er bestaat immers reeds lang een mannenbond voor Vrouwenkiesrecht. Het wil mij voorkomen dat gij in deze zaak de mannen zeer ten onrechte beschuldigt; zij, de vrijzinnigen althans, steunen de vrouw reeds lang in deze opzichten van kiesrecht.
Mej. M.W. - Ik begrijp Uw briefkaart niet heel goed. Wat verstaat gij onder de uitdrukking. ‘Ondergeteekende is lid van de leeskring: Holl. Lelie.’ Bestaat er wellicht in Uw woonplaats een leesgezelschap of leesclub onder dien naam? Of bedoelt gij dat gij abonnée zijt van het door mij geredigeerde tijdschrift de Holl. Lelie? - In elk geval moet ik Uw schetsje éérst inzien en lezen alvorens ik kan beoordeelen of het ter plaatsing geschikt is. Zendt het tot dat doel onder mijn adres aan den uitgever van de Holl. Lelie, die het - daar ik van huis ben - voor U zal doorzenden.
Oude heer met jong hart. - Gij zult hoop ik mijn briefkaart aan U reeds hebben ontvangen?