Zeg, ken je het lied van den gierenden wind,
Die guivend en snerpende striemt,
Langs machtige stammen van 't oeroude woud,
En 't rotsengevaarte, door d' eeuwen gebouwd,
Doet sidd'ren in grondvest en bint?
Zeg, ken je den zang van die beiden nog niet?
En hebt ge 't nog nimmer verstaan?
Dan op! Naar de zee! Naar d' onmeetlijken vloed,
Dan kan je gevoelen de kracht en de gloed,
Die ligt in dát stormende lied.
Dan zal er een stroom door je aderen gaan,
Die opwekt tot edelen strijd.
Dán zal je een man zijn en zing je wel meê
Het lied van de groote onmeet'lijke zee,
Dán zal je een zeeheld verstaan.
P.S. In de Mei-afl. der ‘Lelie’ geeft U een mooi versje, ‘De doodsengel’ van Mevr. van Rees-v. N.L., dat ook mij zeer treft. Ik hoop van harte dat ze weer spoedig geheel hersteld zal mogen zijn.
G.H.
Antwoord redactrice.
Het bovenstaande is eigenlijk speciaal bestemd voor mevrouw van Rees-van Nauta Lemke, over wier hoofdartikel, betreffende mevrouw Blavatsky en de theosophie, de schrijver niet was voldaan indertijd. Mevrouw van Rees-zelve heeft hem op zijne gedachtenw: dienaangaande geantwoord, en deze zaak is thans, gelijk uit het bovenstaande blijkt, geheel uit de wereld op aangename wijze.
Het zij mij echter vergund den schrijver, - die zijn gedachtenw. richt tot mij - op twee punten daarin opmerkzaam te maken. Ten eerste op zijn eigen woorden, dat hij voelt niet ‘aangelegd’ te zijn om mevrouw Blavatsky; mrs Tingley, enz., te helpen in hun edelen strijd. Kan dit zelfde niet even goed het geval zijn met de door hem bedoelde schrijvers en schrijfsters, met mevrouw Marie Corelli met name? Deze laatste is, geloof ik, voor heel velen een groote steun juist dóór hare romans - die den heer Haak zoo mishagen. Zoo zijn wij allen dus verschillend. De een voelt zich aangetrokken en geholpen, door diezelfde dingen, die den ander afstooten en belachelijk voorkomen (denk b.v. aan het spiritisme). En wat het tweede punt betreft waarop ik den heer Haak wil wijzen, gelooft deze werkelijk, dat het lied der zee, en de zilvren-maanlicht-nachten - hoe wonderbaarheerlijk ook - voldoende troost en blijdschap kunnen opleveren om ons te maken tot levenskrachtige menschen in blijvenden zin? Kan zulk natuurgenot de troosteloosheid van leven en levensverdriet afdoende vergoeden? Neen ímmers. Leed, en Smart, en Raadsel van ons bestaan kunnen alleen worden vergoed door een of ander vast geloof (zooals b.v. dat van mrs Blavatsky, enz.). En, juist omdat al die menschen, die de heer Haak veroordeelt, dat vaste geloof missen, als tegenwicht voor de troosteloosheid van ons korte aardsche bestaan, juist daarom zijn zij bijna zonder uitzondering pessimisten. Immers, om bij bovenstaand voorbeeld van de zee te blijven, is er iets troosteloozers denkbaar dan te weten, dat gij al die heerlijkheid van natuurschoon slechts enkele korte jaren zult genieten, om dan te moeten verdwijnen onder den grond, weggestopt in de donkere aarde.? Juist als ik-persoonlijk het hevigst word gepakt door natuurschoon, dan overvalt mij tegelijk onmiddellijk die gedachte aan straks, als ik dat genot zal moeten missen voor altijd. Het vergankelijke, in een
woord, het vergankelijke van alle aardsche blijheid, ontneemt aan die blijheid de grootste waarde, en daarom zijn zij eigenlijk alleen gelukkig te noemen, die, als mevr. Blavatsky en anderen, een geloof hebben in onze onvergankelijkheid. Anders vervalt men m.i. in onware phrasenmakerij.
Redactrice.