De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.I.
| |
[pagina 822]
| |
nu nog slecht openen, en ook haar arm wil nog niet goed buigen in het schoudergewricht. Bovendien is haar linkerbovenkaak zeer beschadigd: alle tanden en kiezen zijn eruit gerukt. Schreit het niet ten hemel, een jonge, tot voor haar brood-werken gedoemde vrouw aldus levenslang ongelukkig en misvormd te zien gemaakt door de onervarenheid en roekeloosheid van een onbekwamen autobestuurder als de heer Carl Corveij blijkt te zijn! Immers, - gij ziet, volgens zijn eigen getuigenis voor de rechtbank, dat ik niets te veel beweer - bovengemelde heer Carl Corveij was niet volkomen bekend met de eigenaardigheden der constructie van zijn auto. Als verontschuldiging voert hij-zelf dat feit aan, omdat het moet verklaren de zwenking van den auto naar het trottoir. Des te erger echter is het dan dat hij, diens ondanks, op een der drukste punten van Amsterdam zóó snel reed, dat hij, in een onverhoedsche moeilijkheid gerakende, niet in staat was onmiddellijk te remmen, en zijn toevlucht moest nemen tot de onverantwoordelijke richting naar het voor voetgangers bestemde trottoir. Met buitengewone instemming en sympathie las ik dan ook het gestrenge requisitoir, door het openbaar ministerie genomen, bij monde van Mr. Luyken-Glashorst, en dat ik hieronder laat volgen, woordelijk, voor zoover het betrekking heeft op de handelwijze van den beklaagden auto-bezitter en zelf-chauffeur Carl Corvey: Het drukke kruispunt bij de museumbrug, zooals dat toen, door de halveering der brug, etc. bestond, maakte groote voorzichtigheid geboden. Het oprijden van het trottoir achtte spreker de handeling van een dwaas, en niet van een verstandig automobilist. Deze handelwijze was alleen geoorloofd bij een snelheid van 5 K.M. per uur, volgens de politieverordening. Bij dit oprijden zelfs is geen signaal gegeven. Deze beklaagde had zeker den inrit kunnen volgen; doch bekl. liet zijn eigen belangen predomineeren. Hij had tegen den muur kunnen oprijden, doch hij dacht blijkbaar alleen aan eigen veiligheid, zonder zich aan de verkeerseischen te storen. Bovendien heeft bekl. niet gestopt. Dit zat in de eigenaardige remconstructie. Maar, wanneer men de vrijheid neemt te chauffeeren, dan moet men overtuigd zijn dit veilig te kunnen doen. Wanneer men onbekwaam is daarvoor, moet men de gevolgen maar dragen. Beklaagde had de handrem moeten gebruiken toen de voetrem niet werkte. De fout der constructie had hij moeten kennen. Kende hij ze niet, dan was dit mede een schuldelement, een schuldige onwetendheid. In verband met de ernstige gevolgen, die het feit heeft gehad, en de houding van bekl., die meent volkomen in zijn recht te zijn, en meent dat hem geen blaam treft, is een ernstige correctie noodig. Het is noodig als repressie en ook als preventie, dat hier een zware straf wordt toegepast. Juist zóó is het, als in deze slotwoorden wordt gezegd: ‘ernstige correctie is noodig als repressie en ook als preventie.’ Want, en daarop vooral wil ik hier nog eens den nadruk leggen, het gaat hier geenszins om de daad, of om de straf, van den heer Carl-Corveij-persoonlijk. Ik ken hem niet, en ik wil graag aannemen dat het waar is wat hij beweert in zijn verdediging, namelijk dat het hem nu achterna bitter spijt zulk een ramp over een jonge vrouw te hebben gebracht. Indien het hem trouwens niet spijt, dan moet hij ook wel de grootste onmensch ter wereld zijn, dunkt mij. Waarom het hier echter wèl gaat, dat is om de zaak als zoodanig, de zaak van het opzettelijk en roekeloos zoo hard mogelijk rijden, op de meest-drukke verkeerspunten zelfs, zonder zich in 't minst te storen aan het vreeselijk gevaar dat hierdoor niet alleen ouden van dagen, zwakken en zieken, kinderen en dieren, maar ook gezonde, jonge, vlugge menschen onophoudelijk loopen, elk oogenblik van den dag. Van dat vreeselijk gevaar levert het proces van den heer Carl Corveij een bewijs, dat niet genoeg in schel licht kan worden gesteld. Immers, uit het getuigenverhoor is gebleken, uit den mond der getuigen à décharge nog wel, hoe het niet-bekend-zijn met de constructie van een auto heel dikwijls voorkomt bij hen die nochtans zelf-chauffeeren; en tevens hoe de meeste dier getuigen het uitwijken op het trottoir volstrekt niet veroordeelen, maar integendeel aanbevelenswaardig durven achten. Dus, publiek van de straat, daaraan zijt gij dagelijks, elke seconde van den dag, blootgesteld, daaraan dat U een auto achteropstuift waarvan de chauffeur-bezitter niet voldoende is bekend met de constructie, tengevolge van welke onwetendheid hij U en de Uwen overrijdt, tot zelfs op de alleen voor voetgangers bestemde wegen, en trottoirs. Niet zonder opzet sprak ik van den chauffeur-bezitter. Immers, het is een feit dat huur-auto's zich gemeenlijk niet schuldig maken aan dergelijke roekeloosheden van overmatig snel rijden, hetzij dan dat de inzittenden-zelf dat eischen. Zij echter, die het gevaar opleveren in dezen, dat zijn de rijke eigenaars, die, eenerzijds slechts gedeeltelijk bekwaam ertoe, nochtans de pretensie maken van zelf te willen besturen, en die anderzijds worden beheerscht inwendig door een kinderachtigen bluf om zoo snel als het maar | |
[pagina 823]
| |
eenigszins mogelijk is te rijden, ten einde vrienden of bekenden de loef af te steken. Iedereen, die het genoegen heeft onder zijn kennissen auto-bezitters te tellen, kan gedurig dit flauwe, laffe praatje ‘dat het zoo animeerend is, om zoo hard als het eenigszins kan te rijden’ van hen, (en van die hen slaafs nabauwen uit modezucht) hooren. - Dit nu is onverantwoordelijke grootspraak en leuterkouserij tevens. Auto'en is verrukkelijk, is, - om een echt dameswoord te gebruiken, - zalig. Maar niemand maakt mij wijs, dat hij of zij het in werkelijkheid prettig vindt zóó razend-snel langs straten en wegen te vliegen, dat hij zich tegen het stof en den wind moet inpakken als een noordpool-onderzoeker, zoodat hij van hetgeen natuur of stad rondom hem biedt aan schoons en merkwaardigs niets meer kan opmerken, en tengevolge waarvan hij daardoor weet zijn evenmensch en de aan dezen toebehoorende kinderen en dieren in onophoudelijk levensgevaar te brengen. Hoe weinig hoog ik het menschdom ook stel, toch geloof ik dat de overgroote meerderheid nog niet zóó laag staat, of zij zal het, evenals thans de heer Carl Corveij, bitter betreuren door eigen lichtzinnigheid en roekeloosheid een ander levenslang te hebben ongelukkig gemaakt. Echter, ook hier is het weder, - evenals in zake het coupeeren van paardenstaarten, enz., - (zie het Overzicht v/d Week, vorig nommer) de mode die de menschen elkander doet nadoen en elkander doet napraten. Het behóórt er nu eenmaal bij, wil men een modern en sport-ontwikkeld mensch lijken, zich aan te stellen als een aanbidder van het zoo snel mogelijk auto-en. Dat staat chic, up-to-date, manlijk! Heeft niet zelfs de advocaat-verdediger van meneer Carl Corveij zich in dit opzicht zóó-onnoozel-laf-belachelijk gedragen, van te durven verklaren dat alleen een oude-juffrouw misschien zóó dwaas zal zijn van voor elk gevaar te stoppen, maar dat men zoo iets niet kan verwachten van een auto-bezitter in het algemeen. M. a.w. dus, het is een bewijs van oude-juffrouw-achtigheid, wanneer men vóór en boven alles rekening houdt met de mogelijkheid anderen in levensgevaar te brengen door eigen schuld, en aan die mogelijkheid opoffert eigen eerzucht van te snel rijden. Voorwaar, er is in een fransch blad - ‘Le Palais’, meen ik - een rubriek, getiteld: Zotheden uit de Gerechtszaal, welke rubriek de verschillende sottises wereldkundig maakt, door rechters en advokaten op hooggeleerden toon gedebiteerd. Mij dunkt, deze bovengemelde sottise van den verdediger van meneer Carl Corveij komt eene eereplaats toe. Helaas echter, zulke ondoordachte woorden zijn erger dan eene sottise, zij zijn mede een bewijs van de verregaande gedachtenloosheid, en van het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel den meesten menschen ingeschapen. Waarlijk immers, indien het heden ten dage zoover gekomen zou zijn dat alleen oude juffrouwen nog rekening houden met het leven en de gezondheid harer naasten in zake auto-en, dan kan men zeggen dat die menschen-soort van oude-juffrouwen hemelhoog zou uitsteken boven alle overige mannen en vrouwen, en dat zij, inplaats van spot, slechts hulde zou verdienen. Echter - het flinke requisitoir van mr. Luyken-Glashorst is daar om in deze zelfde treurige zaak te bewijzen, hoe verstandige, onafhankelijk-denkende mannen er in dezen evenzoo over denken als oude-juffrouwen. Moge daarom zijn waardig protest, uitgesproken als vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, in naam der Gerechtigheid, ingang vinden bij die zeer velen, die, uit valsche schaamte, niet durven breken met de sport-krankzinnigheid van het te snel auto-en. Moge het hierboven afgedrukte relaas (uit de akte van beschuldiging) van het vreeselijk lot aan mejuffrouw Nolting overkomen, allen auto-bezitters, die nog een greintje gevoel over hebben, ter waarschuwing zijn, waartoe het kan leiden indien men zichzelven roekelooze, onverantwoordelijke en zinnelooze genoegens (?) veroorlooft, in den geest van het zoo ‘animeerende’ heel-snel-auto-ën.Ga naar voetnoot*) ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.
| |
[pagina 824]
| |
Er zijn zooveel menschen, die, als ze mij persoonlijk leeren kennen, zich voortdurend verbazen, dat ik zoo heel anders ben dan zij zich hadden voorgesteld, zoo vroolijk, zoo opgewekt, zoo vol leven en blijheid. Wel, dat ik zoo ben, dat komt juist omdat ik niets geef om ‘men’. M. a.w. omdat ik ben een iemand. - - - O de vele, vele niemanden in de wereld.! Wat zijn zij, ondanks hun geld, hun huwelijksgeluk, hun vele voorrechten op dit gebied of op dat, meestal weinig benijdbaar.! Let eens op hoe zij zich bekommeren om allerlei ideeën van: dit kan niet, en dat durf ik niet, en wat zal deze ervan zeggen, en hoe zal gene dat wel vinden. - Meneer en Mevrouw deze b.v. hebben geen geld om duur te wonen, maar zij durven niet anders huren dan in deze of die straat, die finantieel boven hun bereik gaat ‘om de menschen’... Een ‘jour’ vinden ze een verschrikkelijke gebondenheid.! Maar ‘de menschen’ hebben allen een ‘jour’ tegenwoordig.! Dus, zij durven niet anders dan er ook een houden. - Reizen! Eigenlijk bleven ze veel liever thuis! Meneer mist zijn comfort. Mevrouw vat voortdurend koude. Maar, iedereen reist tegenwoordig! Wat zouden ‘de menschen’ wel zeggen als ze thuis bleven.! Het zou precies lijken alsof ze niet wisten mee te doen... Er wordt een nieuwe winkel geopend; een nieuwe afternoon-tea-gelegenheid verschijnt ten tooneele. Meneer en mevrouw zouden eigenlijk veel liever hunne eigene bezigheden verrichten, hij zijn eigen gang gaan, zij haar huishouding naloopen! Maar, ‘de menschen!’ Die praten straks op de verschillende jours over dat laatste nieuws. Verbeeldt je, wat die dus wel zouden zeggen als je niet mee kon praten! 't Zelfde geldt voor de tentoonstellingen van schilderijen, voor concerten en comedies en litteratuur. Voor al deze kunst-uitingen hebben meneer noch mevrouw eenig bijzonder gevoel of aanleg. Maar, ‘de menschen!’ Die zouden denken dat je niet ontwikkeld was, als je niet waart geweest op 't laatste Kurhausconcert, of niet waart geabonneerd op de Mengelberg-concerten, of als je niet wist op te dienen op visites de bekende geijkte recensies over een en ander. - - - En de football-matchen! En de theosophie! En de Christian-sciènce! En de aviatiek! En de hygiëne! Lieve hemel, er is zooveel, zoo ontzettend véél, in onze dagen van allerlei fratsen en kunsten en liefhebberijen, waaraan je moet offeren en moet meedoen, wil je ‘up to date’ zijn. - - Zulke niemanden hebben dientengevolge geen tijd zichzelf te wezen, hebben - bij hun volkomen niets-doen-rentenier-leven - nochtans geen minuut waarin ze zichzelf be hooren. Want ze zijn de slaven van het nadoen. Ik heb een enkel voorbeeld genomen uit velen. Van nadoen leeft de groote meerderheid van 't menschdom. Van nadoen en nog eens nadoen. En, gij kunt mij gelooven dat niets onbevredigender en vervelender is dan zulk een nadoen-bestaan! Daarvan komt het - veronderstel ik - dat maar zoo heel weinig menschen een tevreden, opgewekten, gelukkigen, zonnigen indruk maken als men hen leert kennen. Er is maar een heel enkele hier en daar die durft te leven, zooals ik het durf namelijk, precies zooals hij 't zelf verkiest, zonder zich te storen aan iets anders dan aan zijn geweten. - - Ik woon b.v. heel bescheiden, want ik heb geen geld, en, wat ik kan overhouden, dat gebruik ik veel liever om te reizen dan voor dure meubels en salons. En als iemand mij niet ‘deftig’ genoeg gehuisvest vindt naar zijn smaak, dan moet hij maar bij mij wegblijven. En ik ga om met wien ik wil, zonder te vragen naar standsveroordeelen. En als het een ander niet bevalt dat ik dat doe, dan moet hij maar niet met mij omgaan. En ik houd honden, omdat ik hen liefheb. En als iemand om die reden niet bij mij wil komen, dan moet hij wegblijven. En ik houd die honden aan de lijn omdat ik niet wil dat ze gevaar loopen te worden overreden, en ook niet wil dat ze anderen overlast veroorzaken. En als iemand dat gek vindt, of oudejuffrouwachtig, of onfatsoenlijk (omdat ik moet wachten natuurlijk als mijn hond zijn natuurlijke behoeften verricht), dan zal hij die ergernis moeten dragen. Ik zal het er niet om laten. Zoo zijn er duizende en duizende dingen in het dagelijksche leven! Zeker, ik weet wel dat niet iedereen in een zoo onafhankelijke positie is geplaatst als ik, en dat er voor velen allerlei redenen zijn, die hen dwingen met dit of dat rekening te houden, uit eigenbelang. Maar, daarover heb ik het niet. Ik heb het over die innerlijke vrijheid, die niets te maken heeft met het naar het uiterlijke meer of minder gebonden zijn aan conventies, die het leven opvat en inricht naar eigen smaak en behoeften en inzichten, en die zich niet stoort aan het ‘men zegt’. - - Die innerlijke vrijheid - die de eerste, de grootste voorwaarde is tot waarachtig zich gelukkig voelen, omdat zij ons maakt tot onafhankelijk-denkende menschen - die mist de overgroote meerderheid van het menschdom ten eenenmale. Waarom? Omdat zij bestaat - en altijd bestaan zal - uit niemanden in plaats van iemanden. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
[pagina 825]
| |
III.
| |
[pagina 826]
| |
nog, te bezwijken op de slachtvelden-zelf in een van iedereen ongeweten, onnoembaar lijden. Hoe lang nog zullen de jonge mannen-zelf er in toestemmen aldus de beste jaren huns levens te zien gebruiken, om te worden afgericht tot zulk een onwaardigen dood, te eeniger tijd! - - Hoe lang nog zullen de volken zoo dwaas zijn hun met moeite en nood opgebrachte belastingen te laten verkwisten aan staande legers en kinderachtige uniform veranderingen, en allerlei ander militair vertoon, dat schatten kost. - - Hoe lang nog - -? Zóó lang, totdat eindelijk ieder onzer is opgevoed tot zulk een vrij-onafhankelijk-denkend mensch als waartoe Ibsens ‘Volksfeind’, dr. Stockman, zijn zonen wilde vormen. - - Want, als de wereld bestaat uit vrije, onafhankelijk ‘vornehm’ denkende mannen en vrouwen, dan zal er geen oorlog meer kunnen zijn. - - Maar helaas, dat zal nooit gebeuren. - - De slavenzielen zullen de meerderheid behouden - - altijd. - - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
IV.
|
|