| |
Overzicht van de Week.
I.
Op veler verzoek.
Dezen winter bood ik aan in de Lelie, aan diegenen, die naar Nauheim gaan, het adres op te geven, particulier, van den arts, die mij verleden jaar heeft behandeld, - op eene wijze die mij ten slotte -, Gode zij dank, - de tijdige hulp deed inroepen van professor Schott alhier. -
Van dat aanbod is, gedurende den winter, een ruim gebruik gemaakt natuurlijk. Thans loop en geniet ik hier in Bad-Nauheim, op eene wijze als nóóit te voren gedurende de kuur. -
Vandaar dat velen mij met nadruk vragen de bijzonderheden van het geval van het vorig jaar nog eens nauwkeurig te willen
| |
| |
opgeven. Ik doe dit gaarne, in het belang van velen. -
Ik werd verleden jaar, 1 Aug., bedlegerig, door gewrichtsrhumatiek. (‘Gelenkrheumatismus’). Ik kreeg van mijn toenmaligen arts tegen de hevige pijnen morphine-inspuitingen, eerst éénmaal, toen twéémaal per dag. Hij gaf die eigenhandig. Bovendien stopte hij mij vol met allerlei medicijnen. (Afschriften van àlle deze recepten legde ik over aan den Berlijnschen professor, die de handen inéénsloeg over zulk een hoeveelheid!!). Ik kreeg hóóge koorts ± 40 graden, en levensgevaarlijke hartzwakten! De arts kwam èlken dag, en constateerde op zekeren dag een ‘inwendig gezwel.’ Niettegenstaande ik geen consult wilde, zette hij zijn wensch dóór, en riep, des avonds láát om half twaalf, ‘den’ chirurg hier ter stede, chef van het hospitaal, bij mij; deze, - een zeer bekwaam man, - zeide onmiddellijk, dat er géén gezwel hoegenaamd was. Intusschen werd het van 1 Augustus einde September, wanneer het seizoen sluit, en óók mijn toemalige dokter afreist. Tot onze groote verbazing zeide hij eerst toen: ‘Es ist kein Fall für mich’ (nadat hij dus een rekening, dagelijks, had gemaakt van 1 Aug. - einde Sept.), en stelde mij voor, per ziekenauto, naar het een halfuur van hier gelegen Universiteits-stadje Giessen te gaan. Wij antwoordden hem, dat wij dan liever met eene pleegzuster naar Leiden, bij professor Nolen, wilden vertrekken, waarop hij beslist verklaarde, dat ik uit zwakte de reis naar Holland niet meer kon doen! - Toen riepen wij professor Schott, te Bad-Nauheim, en droegen hèm de behandeling over; in véértien dagen bracht deze mij weer op de been, schafte àlle morphine af, en nam de massa medicijnen insgelijks weg. Ik ben toen nog, ten overvloede, naar den beroemden professor K... in
Berlijn gereisd, die, insgelijks, na verschillende inwendige onderzoekingen, constateerde hoe géén gezwel aanwezig was hoègenaamd, hoe ik eene ongelooflijk gróóte hoeveelheid inwendige medicijnen èn morphine had binnengekregen, en die over een en ander de handen in elkaar sloeg!!!
Ziedaar de náákte feiten, waarvan de recepten, - als zoovele bewijzen, - bij den apotheker hier zijn, terwijl ik de namen van den dokter, den chirurg, en den professor, alsmede alle nadere bijzonderheden, gáárne particulier mededeel.
Ik voeg hier nog bij, dat ik hier nù rondwandel als eene ware reclame voor professor Schott.
| |
Naschrift.
In de ll. Lelie van 28 Mei ll. vertelde ik, in de Corr., van den arts in Nauheim, die - 's nachts steeds in Frankfurt zijnde, - nochtans als spreekuur aangeeft 7-9 des ochtends niettegenstaande hij eerst om kwartier vóór tien uur terugkeert uit Frankfurt. Ik verwijs naar deze uitvoerige corr., waarin ik o.a. vertelde hoe verontwaardigd die patiënten zijn, die dit feit van terzijde moeten vernemen; en waarin ik tevens wees op het onbehoorlijke en knoeierige van zulk een bedrog op de openlijke Kurlijst.
- Welnu, een en ander heeft geholpen! Nog op de Kurlijst van 17 Mei jl. staat bedoelde dokter als hebbend zijn spreekuur van 6½-8½ des ochtends (terwijl hij eerst om kwartier vóór tien uur uit Frankfurt terugkeert). Ook in den Nauheimer Führer van 1913, welke gratis aan iederen Kurtaxbetaler wordt verstrekt, staat hij als hebbend zijn spreekuur van 7-9 des ochtends.
- Thans, - na mijn correspondentie van 28 Mei ll., en, nadat ik niet in gebreke ben gebleven steeds iedereen tegen dit bedrog te waarschuwen - is plotseling, op de Kurlijst van 31 Mei jl., het spreekuur van bedoelden arts veranderd, en opgegeven als zijnde van half tien tot elf uur (dus, na zijn terugkomst uit Frankfurt).
Commentaar overbodig!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Onfatsoenlijke Handelwijze.
In de Holl. Lelie van 29 Jan. j.l. heb ik woordelijk het volgende geschreven in het Overzicht v/d Week II:
Een correspondent zendt mij: De 's-Gravenhaagsche Kerkbode van Zaterdag 18 Jan: ll:, waarin hij aanstreepte de onderstaande correspondentie, van de hand van J.C. Schuller; (volgens het bijschrift van mijn correspondent is deze: predikant):
Aan den uitgever van de 's Gravenhaagsche Kerkbode werd dit geschreven: De stichtelijke overdenking van de hand van J.C. Schuller in de Haagsche Kerkbode van 4 Jan. 1913, vond ik ook in No. 50 van 9 Sept. 1911. Hebben de predikanten het zoo druk, dat een vorig stukje nog moet worden herdrukt?
Ja, getrouwe lezer, (aldus antwoordt de diepgekwetste J.C. Schuller hierop), ik ben verschrikkelijk lui. Ik voer niets uit, en ben zelfs te lui om een nieuw stukje te schrijven... Ik heb in de week van 22-29 Dec. 6 maal gepreekt, en bij 8 Kerstboomen een toespraak gehouden, behalve veel ander werk, en toen kon ik niet meer.
| |
| |
Daarenboven ging ik Maandag 30 Dec. met mijn gezin op reis, en had geen tijd meer om te schrijven. 't Is wel jammer dat ik zoo spoedig moe ben, na zoo'n beetje werk, maar heusch, ik was moe. Heb in 't vervolg een beetje medelijden met ons, zeer getrouwe en belangstellende lezer, ik heb het grootelijks met u.
(J.C. Schuller).
Is het niet vermakelijk van dommen hoogmoed!? Want, dom is 't óók nog, die naïeve bekentenis, dat de man, die ‘niet meer kon’, desniettegenstaande 30 Dec. heel prettig met zijn gezin op reis toog, en dus daarom ‘geen tijd meer had tot schrijven’. Journalisten, theateren muziek-verslaggevers, en nog vele andere soorten van arbeiders voor het dagelijksch brood, wordt het heusch niet gevraagd of zij ‘moe’ zijn in zulke extra-veel van hen vergende dagen. Die moeten hun werk afleveren, geen herdrukjes zooals dominee Schuller, maar nieuw en oorspronkelijk werk. Anders worden zij ontslagen. Dominee Schuller echter eet smakelijk van de staatsruif, en kan het zich daarom veroorloven, als hij van het werken genoeg heeft, zijn lezers af te schepen met een ouden herdruk, op hoop dat het door hen wel niet gemerkt zal worden. Doch ziet, als dan een hunner, die daarmee nog wel blijk geeft van bijzondere aandacht voor het geleuter, 't bedrog ontdekt, en zich heel bescheidenlijk veroorlooft op de ‘vergissing’ te wijzen, dan krijgt hij van den ‘broeder in Christus’ op zijn kop dat het een aard heeft! Wat verbeeldt hij zich wel? Heeft dominee niet 6 maal gepreekt en bij 8 Kerstboomen gezanikt? (vraag: hoeveel herhalingen zullen daarin zijn voorgekomen?!) Dat dominee dan toch ten slotte betaald wordt voor die preeken, en dat
Kerstboomen-getoespraak, dat valt dezen ‘Evangeliedienaar’ niet in - schijnt het. Hij vindt integendeel dezen zijnen arbeid in den wijngaard des Heeren zóó veel-omvattend, dat hij daarna niet alleen de rust wèl-verdiend acht, en met zijn gezin op reis gaat, maar ook nog bovendien zich het recht toekent den Kerkbode-lezers, die wel wat anders zouden willen lezen dan oude herdruk-kost, eens flink den mantel uit te vegen, en met eenige ‘broederlijke’ vinnigheden op hun plaats terug te zetten.
Enfin, misschien kan dominee 't ook maar half helpen, en heeft hij, al Kerstboom-toespraak-houdende, zooveel glazen wijn en zooveel gebakjes verorberd, dat zijn digestie er wat van in de war raakte? Dat werkt op het humeur, en daardoor óók op de werkkracht. En dan heb ik ‘grootelijks medelijden met hem’.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Waarom ik dit hoogst-onbeduidende gevalletje hier in zijn geheel herhaal? Omdat ik eronder wil afdrukken op welk een minne, onfatsoenlijke, en beslist-leugenachtige wijze een zoogenaamd ‘vroom’ man, - die in een door hem uitgegeven blaadje zoogenaamde ‘uittreksels’ geeft van de verschillende bladen en couranten en tijdschriften die ten onzent verschijnen, - dat artikel van mijn hand heeft verleugend:
Gerard van Eckeren namelijk, met zijn waren naam Esser, behoorende tot het steilorthodoxe geslacht der Hovy's en Esser's, schrijver van meer dan één ‘vromen’ roman, en die redacteur is van het Blaadje: Den Gulden Winckel, welk Blaadje zoogenaamd het publiek voorlicht op ‘onpartijdige’ wijze over den inhoud van de verschillende tijdschriften, enz., durft in het 15 Mei-nommer van zijn Gulden Winckel van dit geheele lange artikel het onderstaande beslist-leugenachtige korte uittreksel geven:
Een Haagsch predikant, die zich verstout heeft, na een drukke Kerstweek, met ‘oud en nieuw’ op reis te gaan, wordt uitgescholden voor kwebbelaar, die, bij zijn vele kerstboomen, zeker wel een glaasje te veel zal hebben gedronken, enz.’
Dat is alles, absoluut alles wat deze ‘vrome’ redacteur-voorlichter maakt van het door mij hierboven in zijn geheel afgedrukte artikel. Elke lezer ervan - hoe slecht of verkeerd hij het artikel, op zichzelf beschouwd ook moge vinden - zal moeten toestemmen dat het erin allerminst gaat om 't op oud- en nieuwjaar op reis gaan van dien predikant, noch om de ironische slotopmerking dat misschien zijn digestie wat in de war raakte bij al die Kerstboomen. Maar het is Gerard van Eckeren (Esser) ook geenszins te doen om een eerlijk uittreksel te geven van mijn artikel, maar wèl om mij te belasteren, aangezien hij in hetzelfde stukje, op precies dezelfde eerlijke (?) wijze, een samengetrokken verslag geeft van eenige andere mijner artikelen, over oranjeliefde, dierenmishandeling, vroomheid, enz., om dan ten slotte zichzelf te verraden waarom het hem eigenlijk te doen is, namelijk om den door mindere grootheden van zijn slag speciaal gevreesden L. van Deyssel in den zak te kruipen. Ik heb namelijk, in een correspondentie aan mevrouw G.G.C.v.d.H. flink en ronduit mijne meening gezegd over de door van Deyssel-zelf thans maar liefstgenegeerde prul-jeugd-romans van hem; en Gerard van Eckeren (Esser) bekent naar aanleiding daarvan: ‘Aanleiding tot schrijven over de Holl: Lelie geven mij ditmaal de volgende regels over van Deyssel (volgt een stuk
| |
| |
mijner spot-correspondentie over dezen, en een flikflooierij van Gerard van Eckeren (Esser) om dien, door letterkundigen van zijn slag speciaal gevreesden ‘letterkundige-criticus’ van Deyssel in den zak te kruipen.
Om die reden dus wordt, volgens de bekentenis van Gerard van Eckeren (Esser)-zelf, en passant een geheel verdraaid en verleugend uittreksel gegeven van den overigen inhoud van de Holl. Lelie!
Let-wel, lezer, dat dit niet de eerste maal is dat Gerard van Eckeren (Esser) zich aan zulke besliste onwaarheid ten mijnen opzichte schuldig maakte. Hij heeft namelijk, toen ‘Om de Eere Gods’ verscheen, het, - eveneens in zijn Gulden Winckel - doen voorkomen alsof de daarin beschreven ‘Leider’, en de minister Eduma de Witt, de vader van ‘Geert Stinia,’ een en dezelfde persoon waren in mijn boek, en, op die leugenachtige voorstelling voortgaand, heeft hij toen een zoogenaamde ‘critiek’ gebouwd. Ik heb hem openlijk in de Holl: Lelie gesommeerd deze onwaarheid terug te nemen, en hij heeft dat ook gedaan openlijk in zijn Gulden Winckel. Ik verklaar intusschen bij dezen, dat hij thans door deze nieuwe verdraaiing der waarheid voor mij op het peil is gedaald waarop ik diegenen stel wier praatjes over mij, en wier eventueele herroepingen ervan, mij beide even weinig deren. Indien ik zijn minne handelwijze hier daarom nochtans openlijk bespreek, dan is het slechts om ten eerste, voor de zooveelste maal, het publiek te waarschuwen tegen de zoogenaamde onpartijdige tijdschriften-uittreksels van blaadjes als deze Gulden Winckel, en om de tweede plaats het te laten zien hoe fraai sommige vromen in practijk brengen het gebod: ‘Gij zult geen valsche getuigenis spreken tegen Uwen naaste.’
Immers, een aangename tegenhanger van deze oneerlijke geniepige streek van den orthodoxen redacteur Gerard van Eckeren (Esser) leverde eenigen tijd geleden een protestantsch Blaadje van vrijzinnige richting, dat mij werd toegezonden, en waarin het bovenbedoelde stukje van mijn hand insgelijks werd afgetakeld, maar, eerlijk-geciteerd.
Het is echter - de eerlijke (?) samensteller van zoogenaamd onpartijdige boeken- en tijdschriften-uitknipsels in zijn blaadje de Gulden Winckel deelt dit zelf mede - hem niet te doen geweest om mij over dat stukje, hierboven afgedrukt, als zoodanig aan te vallen, maar wel om van Deyssel, - dien ik, gelijk bekend, een schetteraar zonder talent vind, en openlijk zoo durf noemen - in den zak te kruipen door op mij af te geven. Tot dit edele doel is hem elke opzettelijke verdraaiing van den inhoud van de Holl. Lelie, en van mijn boeken, goed genoeg. Geldt het ‘Om de Eere Gods’, dan wordt van twee verschillende personen, die daarin voorkomen, openlijk één gemaakt om aldus op die verdraaing een geheel onware critiek te kunnen opbouwen. Eisch ik dan openlijke herroeping van zulk een grove onwaarheid, dan wordt die herroeping, noodgedrongen, gegeven, maar een volgende maal moeten oranjeliefde, vroomheid, en een artikel over de zonderlinge correspondentie in de Haagsche Kerkbode van een dominee, dienen om te worden aaneengereid tot een, - gelijk men uit de bovenstaande letterlijke aanhaling zien kan, - absoluut onware voorstelling van den inhoud van wat ik in werkelijkheid in al die artikelen schreef.
Ik herhaal, ik verlang deze tweede maal geenszins opnieuw herroeping van zijn onware voorstelling, door Gerard van Eckeren (Esser). Het is mij totaal overschillig, na deze tweede opzettelijke onwaarheid zijnerzijds, wat hij al of niet schrijft over mij. Doel van dit artikeltje is alleen om lezers van bladen-, couranten- en tijdschriften-uittreksels voor de zooveelste maal te waarschuwen, dat deze uittreksels in de meeste gevallen geheel partijdig en kwaadwillig zijn samengesteld met allerlei minne bijbedoelingen achter de schermen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Juist had ik bovenstaand artikeltje geschreven, toen de post mij een brief bracht met het onderstaande citaat, door een abonné voor mij overgeschreven, naar aanleiding van mijne correspondentie aan mevr. G.C.v.d.H. - D. Deze correspondentie nu is juist diegene over van Deyssel, - 't would-be genie, - en over nog heel veel ‘critiek’ meer van dienzelfden betrouwbaren aard, die aan Gerard van Eckeren (Esser) zijn perfide verdraaiing van mijn artikeltje over dominee Schuller in de pen gaf - als aanleiding om van Deyssel op te hemelen. Ik herhaal daarom het citaat hier, in verband met de eerlijke (?) uittreksels uit boeken, tijdschriften, enz., waarvan Gerard van Eckeren (Esser) zijn werk maakt in zijn Gulden Winckel, en waarvan ik hierboven een paar doorslaande bewijzen gaf hoe eerlijk(?) zij zijn:
Ach die ganze Literatur und Poeterei! Jeder kleinste Zeitungsschreiber wird zum überlegenen
| |
| |
Richter! Ich muss in der Erinnerung lachen wenn ich an die Anfänge meiner Schriftstellerlaufbahn zurückdenke. Wie unantastbar war mir damals das Zeitungswort. Denn die, die zu Gerichte saszen, so bildete ich mir ein, mussten Männer von tiefster Bildung, feinster künstlerischem Geschmack, und unerschütterlicher Gerechtigkeit sein. Es liegt mir fern bitter zu werden. Man hat kein Recht ihnen zu zürnen. Es sind arme Teufel die man nicht schelten darf. Galeerensklaven, die Frondienst thun; schiffbrüchige Existenzen zumeist, die an dem Leben hart genug zu knabbern haben.
(Holländer.)
Zoo is het!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Kruiperij.
Een abonné zendt mij ‘Het Volk’ met een aangestreept artikel, dat ik woordelijk overneem, omdat het zoo volkomen wáár is:
Op de teentjes getrapt.
Gisteren bracht de koningin een bezoek aan de tentoonstelling ‘De Vrouw 1813-1913’. Zij kwam er twee keer: 's morgens en 's middags. telkens ongeveer een uur. Meer dan een oppervlakkige wandeling over het terrein en door de gebouwen kan dat niet zijn geweest. De ‘groote’ kranten gaven er gisteravond opmerkelijk kort en koel verslag van. Dat wil zeggen: betrekkelijk kort en koel. Er werd toch nog ongeveer 1 ½ kolom van gegeven en het wemelde, als steeds, van hoofdletters. Maar toch was het te merken, dat er iets niet in orde was. Want gewoonlijk worden van dergelijke bezoeken minstens vier, vijf kolommen verslag gegeven, en elke voetstap van H.M. en Hoogstderzelver Gevolg breedvoerig en met geestdrift beschreven.
Wat zou er gebeurd zijn? ‘De Telegraaf’ bracht het antwoord op die vraag in het volgend stukje:
Hedenmiddag werd op de tentoonstelling ‘De Vrouw’ bij het bezoek van H.M. de Koningin, de pers de toegang geweigerd tot de hal waar Hare Majesteit door het tentoonstellingsbestuur ontvangen werd. De politie had, naar zij onze verslaggeefster mededeelde, uitdrukkelijk bevel ontvangen niemand van de pers binnen te laten.
Bij het bezoek van Hare Majesteit aan ‘Terrein 1813’ een zelfde weigering.
Wanneer Hare Majesteit er niet op gesteld is dat van dergelijke bezoeken, als dit van heden, in de pers nota wordt genomen, zullen wij de eersten zijn die een dergelijk besluit eerbiedigen. Verslaggeven van koninklijke bezoeken behoort niet tot het aantrekkelijkst deel van de taak des journalisten. Slechts dit eene zouden wij willen verzoeken: dat het ons intijds werd medegedeeld. Als vertegenwoordiger van het Nederlandsche publiek, wenschen wij niet als een kruier, voor wien men geen boodschap heeft, teruggestuurd te worden.
(Telegraaf).
Het is volstrekt niet de eerste keer, dat hier ter stede de vertegenwoordigers der pers door de autoriteiten bij dergelijke gelegenheden worden behandeld als een soort minderwaardige nieuwsgierigen. Toch gaan zij voort met diezelfde autoriteiten op te hemelen als waren het halfgoden.
De dames en heeren moeten zelf maar weten in hoeverre zij dat met hun waardigheid weten overeen te brengen. Wij zouden dan ook van het geval wellicht geen melding hebben gemaakt, indien één zinnetje in het stukje van ‘De Telegraaf’ ons niet interesseerde. Het is dat, waarin medegedeeld wordt, dat verslaggeven van koninklijke bezoeken niet behoort tot het aantrekkelijkst deel van de taak des journalisten. Wij hebben daar in de desbetreffende verslagen nooit iets van gemerkt, die druipen altijd van geestdrift en bewondering.
Hoe zit dat dan? Schrijven die journalisten in zulke gevallen wel eens anders dan hun gevoelen is?
Als de kok met de keukenmeid kijft...
(Het Volk).
Inderdaad, reeds herhaaldelijk is óók door mij daarop gewezen hoe juist ‘De Telegraaf’, die zich bovendien de airs geeft van een democratisch blad te zijn, uitmunt door de lafste vleitaal waar het geldt Vorsten- en Vorstinnenbezoeken, enz. Gaf b.v. 't ‘Vaderland’ indertijd slechts een kort uittrekseltje van het lik-artikel over prinses Juliana indertijd in het ‘Handelsblad’ geschreven door Catharina van Rennes, de ‘Telegraaf’ moest natuurlijk dat product terstond in zijn geheel de lezers verkondigen. Is de Koningin in Amsterdam, dan smelt de ‘Telegraaf’ steeds weg van bewondering voor alles wat zij doet of zegt, of ook niet doet of niet zegt. Bezichtigt prins Hendrik een tentoonstelling, dan seint de Telegraaf-correspondent elk woord, hoe onbeduidend ook, dat hij zegt, uit Londen naar Amsterdam.
Enz. Enz.
Maar het toppunt is bereikt in de Telegraaf dezer dagen door den Berlijnschen correspondent G. Simons. Deze meneer namelijk heeft de voor een burgerman als hij zeldzame pret genoten van - als pers-berichtgever - het ‘hooge gezelschap’ te hebben
| |
| |
zien eten. En het is de moeite waard te lezen welk een indruk dat op hem maakte! Als een heel nieuwtje vertelt hij zijn lezers dat vorsten heusch net zoo eten en drinken als een ander. En dat ze gewoon tot elkaar spreken. En dat ze zoo en zooveel juweelen en parelen dragen. En dat de kroonprins slank is als een berk, en de kroonprinses het toppunt van bevalligheid, en de keizerin weer wat anders moois, en de koningin van Engeland ook al iets prachtigs, enz. enz. Indien men het kalm-nuchtere ‘Vaderland’-bericht daarneven legt, dan kan men 't best zien hoe vermakelijk het heerschap Simons is in de war geraakt van zóóveel voornaamheid! Is b.v. in het ‘Vaderland’ de bruid, prinses Victoria Louise, ‘erg erg bleekjes’, in de ‘Telegraaf’ is zij in de oogen van G. Simons ‘een tenger, lief, teer wezen’, bezwijkend onder het wicht van hare prachtjapon. Vindt de ‘Vaderland’-berichtgever - met alle recht - den fakkeldans erg eentonig, G. Simons is er natuurlijk verrukt van, kan niet begrijpen dat men er niet van onder den indruk geraakt, enz., enz. Wilt gij, in een woord, het toppunt lezen van burgermanverbazing en kruiperij ten opzichte van adellijke personen, verlustig U dan aan de buitelingen tot in het stof die G. Simons maakt in ‘de Telegraaf’ voor de japonnen, sieraden, en uniformen van het dezer dagen in Berlijn verzameld-geweest-zijnde ‘hooge gezelschap.’
En, als ge al die ellenlange likkerij gelezen hebt, lees dan nog eens over die onnoozele betuiging, hierboven afgedrukt, dat: ‘Verslaggeven van koninklijke bezoeken niet behoort tot het aantrekkelijkst deel van de taak van een journalist.’
Gelijk ‘het Volk’ terecht opmerkt, in ‘de Telegraaf’ kan men daar weinig van merken. Integendeel, men kan in dat blad zien hoe de journalisten-burgerjongens integendeel smullen van pret omdat ze koningen en vorsten mogen zien eten.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Nog een likbericht uit de Telegraaf.
Het trof ons hoe de Koning (George van Engeland), die gekleed was in een fantasie-costuum met grijze overjas en zwarte Garibaldihoed, tegen iedereen even vriendelijk groette, speciaal tegen een troep infanteristen uit Vlissingen, die hem het militair saluut brachten.
‘Het verslag-geven van koninklijke bezoeken behoort niet tot het aantrekkelijkste deel van de taak van een journalist’ - volgens diezelfde Telegraaf. 't Geen niet wegneemt dat de grijze overjas en de zwarte Garibaldihoed van den koning volgens dat Blad eveneens waard zijn aan de vergetelheid ontrukt te worden als zijn tegen iedereen vriendlijk groeten.
God, o God, wat een slavenzielen!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VI.
Een goed doel.
In den Haag wordt vanwege het Blauwe Kruis een Tentoonstelling gehouden, waarvan de opbrengst het doel heeft verlaten en mishandelde kinderen te beschermen. Maison Pfaff, Plaats 24, den Haag, laat zich aan dit goede doel niet onbetuigd, en zendt in twee zeer aardige poppen, voorstellend prins Willem II en Zijn bruid. Deze poppen zijn geheel en al op de ateliers der firma gekleed, absoluut historisch; zelfs de verlovings-ringen, van goud, zijn expresselijk vervaardigd.
De prins is in lichtblauwe zijde met goudkleurige
baret, getooid met witte veer, een degen met goud gevest aan zijn zij; terwijl zijn Engelsch bruidje in goudbrocaat werd gekleed, rijk met parelen versierd.
De reden dat ik deze inzending van
| |
| |
mevrouw Pfaff hier zoo afzonderlijk vermeld is, om in de allereerste plaats hulde te brengen aan haar onbaatzuchtigheid, wijl zij zoo vriendelijk is deze met zooveel zorg en studie door haar gekleede historische poppen kosteloos af te staan voor de verloting. Den gelukkigen winner wensch ik reeds vooraf geluk. Dat ik niet te veel zeg bewijst de hierbij gevoegde afbeelding.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|