vakkennis, hebben de school gevormd tot een leerinrichting meer dan tot een opvoedings-instituut. Het leerprogramma der lagere school omvat die kennis en vaardigheden, welke in het dagelijksch leven noodig, zoo niet onmisbaar, worden geacht en die worden onderwezen aan kinderen tot ongeveer twaalfjarigen leeftijd. Te wenschen ware het voor de volksontwikkeling, dat de leerplicht tot veertienjarigen ouderdom werd uitgebreid. Hoe ontwikkelder een volk is, des te gelukkiger en welvarender kan het zijn.
De Staat begrijpt dit en zorgt daarom voor 't onderwijs. In de Grondwet staat dan ook deze staatsplicht omschreven: ‘Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regeering.’ ‘De Staat zorgt dat van overheidswege voldoend lager onderwijs wordt gegeven’. Jammer is het, dat men bij deze zienswijze het onderwijs niet heeft gemaakt tot uitsluitend Rijkszaak, doch aan de Gemeenten - met inachtneming van de Wet op het Lager Onderwijs - het verstrekken van openbaar lager onderwijs heeft overgelaten. Men treft tengevolge van dit stelsel in sommige gemeenten uitstekende, in andere middelmatig goede, in enkele gebrekkig ingerichte scholen aan, terwijl de Grondwet ‘voldoend lager onderwijs’ waarborgt.
Hoewel verschillende onderwijzerscorporatiën dit devies: ‘Onderwijs Rijkszaak’, in haar vaandel hebben geschreven en ook Volksonderwijs en de Maatschappij 't Nut van 't Algemeen deze leuze gunstig gezind zijn, is het niet te verwachten dat de gekoesterde wensch in vervulling zal treden, nu een clericale Regeering aan het bewind is. Het streven der Regeering toch is vervat in dezen eisch: Bijzonder onderwijs regel, Openbaar onderwijs aanvulling. En op 't programma voor 't jaar 1913 of later staat dan ook deze uitspraak. In de Grondwet zal - indien deze regeering aanblijft - worden vastgesteld dat de Staat zorgt voor Lager onderwijs, daar waar 't particulier initiatief er niet of onvoldoende in voorziet.
Oogenschijnlijk is dit billijk en voldoende. Als er overal gelegenheid tot het ontvangen van Lager onderwijs gegeven wordt en dus, wie voor zijn kinderen geen bijzonder kerkelijk onderricht verlangt, een openbare school vindt, waar geen godsdienstonderwijs wordt gegeven, dan, zou men meenen, is 't even goed als thans. Indien dit zoo was, behoefde de Regeering echter de wijziging niet aan te brengen. In kleine dorpen, waar de meerderheid toevallig eens kerkelijk is, zal dan slechts een openbare school worden gesticht, als het aantal niet kerkelijk gezinde ouders zoo groot is, dat zulk een school b.v. ten minste vijf en twintig leerlingen zou tellen. Is 't aantal kleiner, dan zijn die ouders genoodzaakt hun kinderen naar de bijzondere kerkelijke school te laten gaan. Ons komt dit erger voor, dan wanneer het omgekeerde plaats heeft, n.l. dat ouders, die voor hun kinderen kerkelijk onderwijs wenschelijk achten, verplicht zijn, door 't ontbreken van een kerkelijke bijzondere school van hun richting, hun kroost te zenden naar de godsdienstloze openbare school. Immers kunnen zij in 't godsdienstonderwijs buiten de school voorzien. In de openbare school wordt niets geleerd of gedaan, 't welk strijdig is met de meening van andersdenkenden (Wettelijk Voorschrift).
Nog grooter gevaar dreigt, als de kerkelijke partij haar zin krijgt: het bijzonder onderwijs regel, het openbaar aanvulling. Wij zien er in: den eersten stap om het openbaar onderwijs minder goed te maken. De openbare school, vreezen wij, zal de minste worden, de geminachte, de verwaarloosde. Wie geld heeft, zal zelf zorgen voor onderwijs aan zijn kinderen; voor de openbare blijven alleen de leerlingen der armen en minder vermogenden, voorzoover zij niet kerkelijk gezind zijn. En de kleurlooze middenstof, de lieden zonder overtuiging, een groote massa, die blindelings volgt den grootsten hoop; de belang- en zelfzuchtigen, wier stoffelijk welzijn hun nader aan 't hart ligt dan waarheid en karakter, zij zullen allen vroom worden: hun kinderen zullen zij zenden naar de bijzondere school, gelijk zij tot nu toe hen meestal naar de openbare lieten gaan. Wij zullen leven in een clericaal land. En in welk clericaal land bestaat geloofsvrijheid? In welk clericaal land bestaat volksontwikkeling? Zegt niet de geschiedenis: waar de Kerk regeert, waar de Geestelijkheid het roer in handen heeft, heerscht onwetendheid, onkunde, bijgeloof, luiheid, ondeugd, armoede? Wat is er van Spanje geworden, het door de natuur zoo bevoorrechte land, 't welk onder de Mooren in rijkdom en overdaad bloeide? Wat heeft de bigotterie van dat heerlijk land gemaakt? De Kerkelijke Staat, het land van den Paus, was een toonbeeld van wanbeheer, ondeugd, luiheid, armoede en bigotterie. De wegen werden onveilig gemaakt door struikroovers.