De bedienden, mannen en vrouwen, jongens en meisjes verlieten de kantoren en winkels om naar huis te rennen. Bij zulk weer hadden ze geen tijd aan couranten te denken.
Ook zij liepen allen den knaap voorbij.
Eindelijk kwam een meisje van een twintigtal jaren aansnellen om eveneens naar huis te vliegen?
Neen, ze zag den jongen weenen.
‘Wat is er aan de hand, mijn lieveling?’ zei ze.
‘Den geheelen namiddag heb ik hier gestaan om couranten te verkoopen en ik heb niets verkocht,’ antwoordde de knaap schreiend en en met snikkende stem.
‘Kom maar met mij mee, hoor, jongen!
Bij ons thuis zult ge wat goeds eten en we zullen je eene courant afkoopen en bij buren zullen we trachten je andere couranten te verkoopen.’ En meteén ging de knaap aan de hand van de beschermster naar haar huis.
Ze was ook vermoeid. Den geheelen dag had zij als verkoopster in een bazaar gestaan. Hare voeten konden ook haar bijna niet meer dragen, zoo vermoeid was ze. Zij was eveneens arm. Zij moest hard werken voor een schamel stuksken brood. Bij haar thuis was ook geene weelde.
Zij was jodin, maar daarom niet minder lief en goed. Hare ouders waren uit Rusland verdreven en hadden have en goed moeten verlaten, toen zij nog zeer jong was.
Na vele jaren moeilijken arbeid in dit voor hen vrije land hebben zij het met hulp van hunne kinderen zoover gebracht, dat zij kunnen bestaan, weliswaar niet in weelde, maar toch kunnen ze nu rondkomen. Dat meisje had zelf veel leed gekend en wist dus beter dan iemand, hoe hulp noodig is, waar ellende heerscht.
Zij hielp den knaap en dien avond nog begeleidde zij, hoewel zelf erg moede van een te langen dag van werk, den jongen naar zijn huis en zelfs had zij niet vergeten de ouders van den jongen courantenverkooper met een goeden pot met eten te verblijden.
Het ging nu ook dezen armen menschen beter, want zij had zich in hun rampzalig lot geïnteresseerd.
Gedurende verscheidene avonden bracht zij hun iets goeds te eten.
De vader van den knaap gevoelde zich langzamerhand krachtiger worden en kon na korten tijd weer geregeld werk verrichten, waardoor het geheele huisgezin geholpen was.
Onze jongen behoefde niet meer op den hoek van eene van New-York's hoofdstraten te staan couranten te verkoopen.
Door toedoen van deze jodin was ervoor gezorgd, dat hij zijne couranten iederen avond geregeld aan hare familie en goede buren kon verkoopen. Hij kon nu overdag de school bezoeken en 's avonds in minder dan een uur tijds zijne couranten bij zijne geregelde afnemers bezorgen.
Later vernam ik, dat onze jodin, eenige jaren na dit geval, terwijl zij van haren arbeid naar huis terugkeerde, eene verkoudheid had opgedaan, die in eene longontsteking was overgegaan, waaraan zij overleden was.
Indien er een hemel bestaat en de god der christenen heeft daar voor haar geen plaats,
dan wil ik van dien god niets weten.
O.G. THODEN VAN VELZEN.
Noot Redactrice.
Tegelijk met mijn Overzicht v/d Week in dit nummer bracht de post mij dit stukje uit Suriname. Het past zoo geheel bij mijn opvatting dat ik het terstond opneem.
Mochten alle menschen eens nadenken over hunne arme naasten!
ANNA DE SAVORBIN LOHMAN.