De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedenkschriften van den Generaal Graaf de Ségur, Adjudant van Napoleon.
| |
[pagina 744]
| |
daar hij vanaf 1802 de betrekking bekleedde van maréchal des logis, en als zoodanig had te zorgen voor het onderkomen van den keizer en van diens staf, óók in dat belangrijke jaar 1812, van den veldtocht naar Rusland, die de ondergang zou worden van het grootsch geheel door Napoleons genie tot stand gebracht. Niet geheel kan ik mijnerzijds beamen de gloedvolle bewondering, die generaal Wüppermann aan den dag legt voor de volgens hem van hooge letterkundige waarde zijnde beschrijvingen van den veldslag bij de Borodino, van den brand van Moscou, enz. Waar hij echter, als een compliment aan die letterkundige waarde, den stijl van den graaf de Ségur in één adem noemt met dien van Tolstoï en van.... Rellstab, wil het mij voorkomen dat hij al een heel ongelijksoortigen maatstaf aanlegt. Immers, het gaat toch niet aan een zoo meesterlijk in elkaar gezet kunstwerk als Tolstoï's ‘La guerre et la paix’ te willen op een lijn stellen met den ouderwetschen bombast van den goeden Rellstab. - Mijn persoonlijke indruk is veeleer dat Philippe de Ségur noch met dezen, noch met Tolstoï, in zijn stijl iets gemeen heeft, maar zich integendeel kenmerkt door een soberen, zakelijken, volstrekt niet bijzonder pakkenden verhaaltrant, die meer rekening houdt met de naakte feiten dan met die te willen omkleeden door dichterlijkheid van voorstellingen of gedachten. Intusschen, deze naakte feiten op zichzelf beschouwd zijn hier reeds an und für sich gelijk aan het pakkendste drama. Juist daarom, geheel en al onafhankelijk van de vraag of men de schrijfwijze van den graaf de Ségur al of niet boeiend vindt, zijn zij in al hun verschrikkelijkheid zóó indrukwekkend, dat zij het wel waard zijn door een ooggetuige den lezer van den tegenwoordigen tijd voor oogen te worden gevoerd. En dat nog te meer juist nu, nu er weder een oorlog is gevoerd ginds in den Balkan, en wellicht straks een andere, algemeene, Europeesche krijg dreigt uit te breken. Zij, die daartoe ophitsen, op de meest roekelooze wijze, zoowel van fransche als van duitsche zijde, zouden goed doen zich eens in te denken wat een slagveld beteekent als dat van de Borodino, waar 90000 dooden en gewonden neerlagen na de behaalde overwinning. De keizer bezocht het slagveld; nog nimmer had een slagveld zulk een ontzettend schouwspel opgeleverd. - - Overal soldaten die tusschen de lijken ronddwaalden om in de ransels hunner gesneuvelde kameraden naar levensmiddelen te zoeken; afschuwelijke wonden, want de Russische kogels waren grooter dan de onze. - - - In het bijzonder trof men veel gewonden aan op den bodem der ravijnen, waar velen der onzen in neergestort waren, en waar anderen zich hadden heengesleept om tegen het vijandelijke vuur en het handgemeen beveiligd te zijn. Eenigen noemden den naam van hun vaderland, of gedachten hun moeder; dat waren de jonge soldaten. De anderen wachtten den dood af met een bitteren lach, zonder om hulp te vragen of zich te beklagen, ook waren er die smeekten hen onmiddellijk te dooden. Maar waartoe zal ik U al deze afschuwelijke bijzonderheden verder afschrijven? Ik heb mij-zelve geweld moeten aandoen ze te lezen, omdat ik het in het belang acht van de goede zaak de gruwelen van lichtvaardige oorlogen, uit veroveringszucht, om de veel te weinig geweten bijzonderheden van de ellende en de pijnigingen waaraan de gevallenen blootstaan na den slag, zoo wijd en zijd mogelijk te verbreiden. Men is er zoo op uit al die ten hemel schreienden nood en jammer, die geleden wordt door hen die in den slag bleven, te oververnissen met die schoone phrase, dat zij als ‘helden’ stierven. Maar heusch, ik ben overtuigd, dat de meesten dier ongelukkigen niet vooruit vermoeden of bedenken waaraan zij zich blootstellen, namelijk aan iets veel ergers dan den dood, aan een dagen lang lijden op een slagveld, onder de afzichtelijkste verminkingen, blootgesteld aan de meedoogenloosheid van 't klimaat, van een brandende zon, of van een ruwen hageljacht, en alleen, - alleen met andere stervenden en andere lijders en met lijken..... tallooze lijken. Toen Napoleon, na zijn terugtocht uit Moskou, opnieuw aan het terrein kwam van den ‘grooten veldslag’, aanschouwde hij een verschrikkelijk tooneel: Overal in het rond was de grond bezaaid met overblijfselen van helmen en kanonnen, vernielde trommen, stukken van wapens, uniformen aan flarden, en standaarden met bloed bevlekt. Op dezen verlaten grond lagen dertig duizend half vergane lijken uitgestrekt. - - - - Verder op den dag kwam men langs de groote abdij van Kolotskoi, die voor hospitaal was ingericht; deze bood een nog verschrikkelijker aanblik aan dan het slagveld. Te Borodino heerschte de dood, doch er was ook rust; dáár was tenminste de strijd geëindigd; te Kolotskoi duurde hij nog voort; de dood scheen er zijn | |
[pagina 745]
| |
slachtoffers, die bij het gevecht aan hem ontsnapt waren, verder te vervolgen. Hij maakte zich van hen meester op allerlei wijzen. Om hem zijn prooi te ontrukken ontbrak het er aan alles. - - De keizer gaf bevel, dat ieder voertuig, waarvoor het ook diende, een dezer ongelukkigen op moest nemen, en dat de zwaksten, evenals te Moskou, zouden komen onder bescherming van gewonde en gevangen genomen Russische officieren, die door onze zorgen hersteld waren. Hij bleef zich ophouden om die order te laten uitvoeren. - Kort daarop had een wreede handeling plaats. Aan verscheidene gewonden werd een plaats aangewezen op de voertuigen der cantine-houders. Deze ellendelingen, die te Moskou hun voertuigen overladen hadden met geroofde voorwerpen, pruttelden tegen, toen zij dien last bovendien te vervoeren kregen. - Doch nauwelijks werd de marsch weder voortgezet, of zij lieten de colonne voorbijtrekken, en van een oogenblik gebruik makend dat niemand op hen lette, wierpen zij de ongelukkigen, die aan hun zorgen waren toevertrouwd, in de sloot langs den weg. Een enkele overleefde het, en werd opgenomen op een der voertuigen die later volgden. Het was een generaal. Door hem vernam men die misdaad. En, laat niemand die deze afschuwelijke gruwelen leest, zich willen blinddoeken met den troostgrond dat er heden ten dage méér wordt gedaan, door het Roode Kruis, enz., voor de gewonden dan in de eeuw van Napoleon. Geen kundige artsen, geen hulpvaardige verplegers, vermogen de wonden te helen die juist de hedendaagsche zoo tot in het volmaakste moordende kogels slaan. Daarover is alle wetenschap het sinds lang eens, dat een Europeesche oorlog in onze dagen - zoo zij te eeniger tijd uitbreekt - tot niets anders kan leiden dan tot een der jammerlijkste en verfijndste wreedheden der historie, tot een even groot als afschuwelijk bloedbad! Waarlijk, geheel afgescheiden van de belangstelling die de veldtocht naar Rusland als zoodanig wekt, juist in dit jaar van vrijheids-feesten, geheel afgescheiden daarvan is dit boek, dit getuigenis uit het verleden, een actueel gebeuren, omdat het komt, als een waarschuwing, tot die zeer velen in onze dagen, die in een komenden krijg een soort oplossing zien voor sociale nooden, die op dien krijg aandringen, hetzij door chauvinisme, hetzij uit eigenbelangzuchtige redenen die zij niet kunnen noemen, en daarom verbergen achter schoonschijnende phrasen. | |
II.
| |
[pagina 746]
| |
is die misschien het meest de lichamelijke en geestelijke krachten van den mensch verlamt. Nietwaar, als men deze opteekeningen uit de pen van een ooggetuige leest, dan moet men terstond denken aan de tragische overeenkomst in dit opzicht tusschen het lot van dezen eersten Napoleon en dat van zijn nakomeling, van dien anderen Napoleon, van wien het insgelijks vast staat dat zijn lichaamslijden den veldtocht van '70 zoo noodlottig is geworden, en een groot deel zijner onzekerheid en weifelachtigheid toenmaals verklaart! Welk een droeve gelijkenis met den Napoleon van Sedan levert ons het beeld van den Napoleon van de Borodino, zooals hij hier, in een intiem licht, waarin slechts weinigen hem zagen, wordt afgeschilderd. .... Voor den derden keer meldde Belliard zich hij den keizer. Het lijden van Napoleon scheen te zijn toegenomen. Met moeite steeg hij te paard, en langzaam begaf hij zich naar de hoogten hij Semenowska..... Temidden van de oorlogsgeluiden en tegenover den nog niet gebluschten ijver van Ney en Murat bleef hij steeds hetzelfde; zijn stem klonk zwak en zijn gang was moeilijk. ........... Zij, die den geheelen dag in zijn nabijheid waren geweest, begrepen dat de overwinnaar van talrijke natiën thans zelf overwonnen was geworden door een hevige koorts, maar nog meer door een herhaling van de smartelijke kwaal, waarbij iedere eenigszins krachtige of langdurige beweging en elke sterke gemoedsaandoening pijn veroorzaakt. Indien ik dit gedeelte zoo uitvoerig afschrijf, dan is het om daarmede aan te toonen hoe zij, die zich nu, 100 jaren later, zoo vreeselijk prat doen op de door hun voorvaderen op Napoleon behaalde vrijheids-overwinningen, misschien veel te veel uit het oog verliezen, hoe het blinde toeval of ‘Gods wil’ (al naar dat men in deze dingen ongeloovig of geloovig denkt) tenslotte de hoofdrol speelde, veel meer dan de ‘moed’ door de verbondenen aan den dag gelegd, Zij, die verbondenen, hebben namelijk Napoleon, tot op het laatste toe, zoo walgelijk opgevleid, hebben hem zoo weerzinwekkend in den zak gekropen zoolang zij nog maar iets van hem te halen wisten, dat het mij nu, na honderd jaren, wel wat overdreven voorkomt hun beleid alleen de eer te geven van een ommekeer van zaken, die in den grond door een onbekende macht, door eene die Napoleons gezondheid ondermijnde, is tot stand gekomen. Dat ik in dit opzicht niet te veel beweer bewijst mijn zelfde bron, graaf de Ségur, waar hij schrijft in den aanvang van zijn verhaal: Den 4den Mei 1812 verliet Napoleon zijn paleis... Van Parijs tot Dresden was zijn reis een onafgebroken zegetocht. Hoewel overwonnen en onderworpen, zoo waren de Duitschers, hetzij uit eigenliefde, of uit overhelling tot het wonderbaarlijke, geneigd om in Napoleon een bovennatuurlijk wezen te zien. Zij plaatsten zich op de wegen, die de Keizer moest volgen. Vorsten verlieten hunne hoofdsteden, en hielden zich op in de plaatsen waar de beschikker van hun lot zich eenige oogenblikken zou ophouden. .... Men zag de nieuwsgierige menigte vol belangstelling zich verdringen in de straten, op de wegen, op publieke plaatsen; zij staarden dagen, gansche nachten, de oogen gevestigd op den ingang en de vensters van zijn paleis. Het was niet zijn troon, zijn rang, den luister van zijn hof wat zij kwamen aanschouwen; het betrof alleen hem, het was de herinnering aan zijn trekken, die zij zochten in zich op te nemen... In de theaters vernederden dichters zich hem te vergoden; geheele volken maakten zich zoodoende tot zijn vleiers. Dat alles geschiedde in 1812, in datzelfde jaar waarin een andere dan menschelijke macht aan Napoleons veroveringszucht paal en perk stelde, en hem een tot hiertoe en niet verder toeriep, door hem zijn gezondheid te ontnemen op het beslissende oogenblik. Maar, evenals na 1870 Pruisen zich tot in het overmoedigste toe heeft te goede gedaan op zijn door Bismarcks staatkunde behaalde overwinning op Frankrijk, zonder rekening te willen houden met het feit dat het Keizerrijk reeds vóór dien tijd was vermolmd, en dat de Keizer-zelf als een zieke een leger aanvoerde, dat hij daardoor niet wist te beheerschen, nemen thans na honderd jaar de nakomelingen van de verbondenen de houding aan, alsof alleen aan vrijzucht en vrijheidsdrang, betaald met de duurste offers van goed en bloed, den ondergang van het eerste Keizerrijk zou zijn te wijten, zonder te willen noch te durven erkennen hoe de éérste beslissende aanval op hem uitging niet van hen, maar van de kwaal waardoor de Keizer vóór den tijd is gesloopt. - En toch, zelfs ondanks die verlamming door ziekte, die hem maakte tot slechts een schaduw van wat hij eens was, hoe groot, hoe sterk, hoe eerbied-afdwingend in zijn alles-overzienden blik, staat Napoleon voor ons óók nog in die droeve dagen van 1812. Zie hem in den brand te Moskou, lees hoe hij op den terugtocht nimmer verzuimde | |
[pagina 747]
| |
menschlievende bevelen te geven voor de gewonden en verminkten; indien deze niet altijd zijn opgevolgd, de schuld lag niet aan hem; ook temidden zelfs van de grootste tegenspoeden heeft hij immer getracht aan het heil der gezonden op te offeren de redding dier ongelukkigen, die, door hen mede te nemen, wellicht nog behouden konden blijven. Ware het niet om zijn heimelijk verlaten van het leger na de overtocht van de Beresina, men zou hem om dat alles tot het einde toe moeten prijzen als een held, óók in de ure van den nederlaag. Maar, helaas, het is een niet uit te wisschen vlek op zijn eer, dat hij zich niet ontzag, ondanks den raad en de verwijten zijner trouwste en eerlijkste vrienden, Duroc en Berthier, zichzelf te onttrekken aan de gevolgen der groote verantwoordelijkheid, die hij op zich heeft geladen, door dezen onheilvollen veldtocht te beginnen. Men leze het laatste hoofdstuk van de Ségur's belangwekkend boek: ‘Het leger zonder Napoleon’, om zich een goed denkbeeld te vormen van het kolossale verschil dat des Keizers vertrek heeft gemaakt. Gold het tot hiertoe den geordenden wederkeer van een leger, van nu af aan werd het de onbeteugelde vlucht van een troep uitgehongerde verslagenen, voor wien geen andere wetten meer golden dan die van eigenbelang en eigen voordeel. De besten verloren de achting voor zichzelf. Niets vermocht hen meer in toom te houden; de blikken van anderen hielden hen niet meer terug; het leed werd gedragen zonder hoop op ondersteuning of zelfs van medelijden.... Sedert dat oogenblik geen verbroedering, geen eensgezindheid meer, geen enkele band die hen samenhield; de alles verslindende honger had die ongelukkigen teruggevoerd tot het ruwe instinct van het behoud. - Zooals onder de wilden de sterksten de zwakkeren berooven, wierpen zij zich op hun stervende metgezellen; meermalen wachtten zij niet eens hun laatsten snik af. Het hier door mij geciteerde is slechts het begin, het minst-afschuwelijke gedeelte van de beschrijving gewijd aan die vreeselijke vlucht van het leger zonder Napoleon. Alvorens ik eindig wil ik nog even overnemen wat de Ségur vertelt van het doortrekken van Königsberg, van die Pruisische stad, waar het groote Leger, sinds twintíg jaren overal zegevierend, thans voor het eerst zich moest vertoonen geslagen, ontwapend, verminkt. ‘Het volk’ - aldus schrijft de Graaf de Ségur - kwam zich op onzen doortocht plaatsen om onze wonden te tellen, om naar de mate van ons ongeluk te berekenen welke verwachtingen het kon koesteren. Wij moesten het aanzien hoe zij met gretige blikken zich verlustigden in onze ellenden, gevoelen hoe hun hoop werd aangewakkerd, en ons ongeluk voortsleepen temidden van hun leedvermaak. Het is niet om deze op zichzelf alleszins vergefelijke Schadenfreude te hekelen dat ik op deze meedoogenloosheid wijs. Men kan het, op zichzelf beschouwd, allerbest begrijpen dat de sinds jaren door een ‘parvenu’ als Napoleon getyranniseerde Pruisen hun hoop op eindelijke vrijheid, op eindelijke wraak voelden herleven bij dezen aanblik van plotselingen ommekeer in de tot hiertoe onoverwinnelijkheid van ‘het groote Leger.’ En temeer, wanneer men bedenkt hoe veel bloed en hoe veel tranen deze veroveringswoede van Napoleon aan al de volken, die hij aanviel, heeft gekost, is het hun te vergeven dat zij er zich in verlustigden eindelijk het einde te zien naderen van deze periode van oorlogen en oorlogen, van dood- en slagvelden zonder einde. - Maar, niet is het hun te vergeven, - en daarom juist heb ik hier het oog-getuigenis van Philippe de Ségur aangehaald, - dat ditzelfde volk, zoolang de Keizer nog in de periode van voorspoed verkeerde, hem heeft opgevleid en verafgood als een soort bovenaardsch wezen. Wanneer men leest hoe Napoleon, in datzelfde jaar 1812, Duitschland doortrok gehuldigd, gevierd, toegejuicht, bewonderd, om, zoodra de tegenspoed hem trof, door diezelfde menigte te worden veracht en gehoond, die hem op zijn uittocht bewierookte, om dan te worden verraden en beleedigd door diezelfde vorsten, die hem op dien uittocht nederig hun eerbiedige betuigenissen van gehechtheid en onderwerping kwamen aanbieden, dan krijgt men een walg, een o zoo gróóten walg, van de kleinheid en de laagstaandheid en het gebrek aan eerbied voor eigen-ik, aan het menschdom in het algemeen ingeschapen, en, als een logisch gevolg daarvan, dan komt men ertoe de verschijning van een reus onder al die dwergen, als Napoleon er een is geweest, te beschouwen niet alleen als een noodzakelijk kwaad nu en dan, maar ook als een, bij al zijn gebreken, fouten, en onverdedigbare handelingen, toch bewondering afdwingend karakter. Zoo althans gaat het mij. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|