| |
| |
| |
Overzicht van de Week.
I.
Eigen schuld.
Voor eenige dagen deed een berichtje de rondte in verschillende couranten over een ‘valschen’ hond, die een kind, dat hem zou hebben geliefkoosd, heeft gebeten. Naar aanleiding van dit berichtje schrijft A.C.K.K. het onderstaande zeer ware woord in de Telegraaf:
| |
‘Een valsche hond?’
Met bovenstaand opschrift werd in het ochtendblad van heden vermeld, dat een vierjarig kind, aan de honden van een koopman te Oud-Beierland een stukje brood willende geven, door een der honden geweldig werd gebeten. Dat vriendelijke ventje werd dupe van zijn goedhartigheid en in de allereerste plaats is van ganscher harte te betreuren, dat zijn lieve kinderlijke daad zóó werd beloond, maar.... een valsche hond? Dit is weer één geval uit duizenden, hoe, door aanhoudende slechte behandeling, een trekhond wordt bedorven! Van nature zijn alle honden aanhankelijk en goedaardig, maar door wreedheid en sarren zien de dieren ten slotte in elk mensch, hetzij groot of klein, een vijand. Wie weet hoe vaak bedoelde hond is geplaagd geworden door andere kinderen, en hij uit angst en zelfverdediging nu dit kind heeft gebeten.
Deze opmerking is volkomen juist. Door hem te mishandelen en te plagen maakt de mensch-zelf het dier ‘valsch’, en het spreekt vanzelf dat dan ten slotte de onschuldigen moeten meelijden met de schuldigen. Mijn eigen Benjamin, die de zachtste en ongevaarlijkste hond is welke er bestaat, heeft, - door de van de kleine straatbengels, uit wier beulshanden ik hem redde, ondervonden mishandeling - van elken haveloozen straatjongen van dien leeftijd nog stééds een instinctmatigen afkeer, en begint te blaffen, en te pogen op zulk een kind aan te vallen, zoodra hij het ontwaart. Toen ik hem had verlost van zijn kwelgeesten, in Menton, was hij in den beginne zóó volkomen ongewoon aan een goede behandeling, dat hij elke daad, die hem niet beviel, als b.v. hem wasschen, beantwoordde door, zoo klein als hij was, bijten en krabben naar mij. Eerst van lieverlede, toen hij leerde vertrouwen, verloor hij deze gewoonte, en werd de volmaakt-zachtzinnige, zeldzaam-lieftallige hond die hij nu is, maar zijn angst voor de havelooze straatjongens, die hem mishandelden in zijn vroege jeugd, zit er zóó in, dat hij nu nog steeds naar hen blaft als hij hen ziet, en eerst dan vriendelijk en toeschietelijk wordt als zij hem aanhalen.
Overigens is bij dit verhaal óók nog de vraag gewettigd, of het bedoelde kind werkelijk heeft geliefkoosd, dan wel in stilte geplaagd. Ik-zelve namelijk heb zoo'n quasilief kind gekend, dat, herhaaldelijk, onder het beweren den hond te willen streelen, hem in stilte kneep. De hond beet dan zijnerzijds, en de moeder noemde hem, den hond, ‘valsch’, terwijl in waarheid haar eigen spruit valsch was.
In elk geval echter heeft A.C.K.K. gelijk, dat het de schuld is van den mensch-zelf, wanneer het door hem misbruikte dier ‘valsch’ wordt ten slotte.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Een goed ding.
Mij werd toegezonden een te Scheveningen verschijnend blaadje ‘Eenheid’, waarin een uitnemend artikel voorkomt: ‘Voor kinderen’ over honden. Ik haal uit plaatsgebrek alleen de slotwoorden aan, omdat zij de strekking en den inhoud van het stuk teekenen:
‘'t Was maar een hond?
't Was een heerlijk schepsel Gods!’
Juist zoo! Zoo is het. En het is een goed ding, een zeer goed ding, dat op het in het opzicht dierenmishandeling nog zoo laagstaande Scheveningen zulk een blad verschijnt, en dat het, bij de aldaar gehuldigde steile orthodoxie, wijst op de onomstootelijke waarheid dat óók de dieren zijn schepselen Gods. Niet alleen ‘voor kinderen’ maar óók voor volwassenen is dit artikel de lezing overwaard! Indien ‘Eenheid’ in dien geest blijft werken, dan is het een groote aanwinst voor Scheveningen!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Verantwoordelijkheidsbesef?
De duitsche kroonprins is geen kind meer; hij is een dertig jaar; hij behoort zich dus ten volle bewust te zijn van de ontzettende verantwoordelijkheid die op hem rust, als toekomstige heerscher over een machtig rijk, van welks invloed ten goede of ten kwade een duurzamen vrede dan wel een Europeeschen oorlog, met al zijn ontzettende gevolgen, kan afhangen.
Waar hij zich dus niet ontziet zich aan
| |
| |
een onder den heerschenden toestand van spanning tusschen Frankrijk en Duitschland dubbel gevaarlijk ophitsen tot den oorlog schuldig te maken, op de meest roekelooze wijze, daar kan men slechts twee mogelijkheden aannemen, namelijk, of hij is een minderwaardige, een gedegenereerde, die zich niet is bewust zijn hooge roeping, of hij is een laffe egoïst, wien eigen eer en eigen roem gaat boven het lijden en sterven en ongelukkig worden van honderden en duizenden menschen, in zijn eigen land en daarbuiten.
En, in beide gevallen is daarom de vraag gewettigd, is ten slotte een volk, dat zijn eigen republikeinsche regeering kiest, niet in veiliger handen dan een dat aldus is overgeleverd aan het blinde toeval van geboorte, waardoor op den troon geraakt hetzij een minderwaardige, hetzij een egoïst, maar in elk geval een die, wat hij ook zij, beschikt over oorlog en vrede dóór zijne positie.
Luister maar eens welke schandelijke theorieën deze duitsche kroonprins - het erkende hoofd van de oorlogspartij in Duitschland - ten beste geeft, in een pas-verschenen boek over oorlog en vloot, waarvan hij de voorrede schreef:
Het duitsche Rijk heeft meer dan een ander rijk de heilige plicht om ons leger en vloot de grootst-mogelijke kracht tot handelen te geven. Want alleen op die wijze, gesteund op ons zwaard, kunnen wij ons handhaven op de plaats in de zon die ons toekomt, en die men ons niet vrijwillig afstaat.
.... De oude idealen, ja zelfs de eer en de achting voor ons zélven, loopen gevaar, want, om in alle rust geld te kunnen verdienen, heeft men den vrede noodig, en den vrede tot elken prijs. En nochtans leert de studie der historie ons dat alle staten, waarin de handelsbelangen in het beslissende moment zegevierden, ellendig zijn te gronde gegaan.
.... Wij beschouwen de weelde en de gemakken, die wij genieten als kinderen van een tijd rijk in technischen vooruitgang en in praktische uitvindingen, als een aangename aanvulling van ons bestaan, maar laat ons die ook beschouwen als iets overbodigs, waarvan wij ons lachend willen ontdoen op den dag waarop de keizer ons zal oproepen, en waarop wij de handen vrij moeten hebben om ons zwaard te voeren.
Indien het duitsche volk in zijn geheel zich bereid toont om goedsmoeds goed en leven te offeren, dan moge de wereld vol duivelen zijn, die zich gewapend tegen ons keeren, wij zullen nochtans overwinnen, hoe groot ook het gevaar zij.....
Ik vraag U, welk een misselijke bluf, welk een misselijke phrasenmakerij! - Of zijn het geen malle phrasen, wanneer de duitsche kroonprins durft schimpen op weelde en comfort als op overbodige dingen, die hij in den dag van den krijg gaarne wil opofferen om de handen vrij te hebben voor het zwaard! De duitsche kroonprins, en al de vorsten en prinsen en voorname lui die den oorlog maken, zullen - hoe die oorlog ook uitvalle - er geen dag minder lekker om eten, geen paleis minder om bezitten, zich geen reis noch genoegen, hoe kostbaar-ook, er voor behoeven te ontzeggen, ook niet al verliest Duitschland den oorlog op de smadelijkste wijze. Zij, die werkelijk goed en bloed veil moeten hebben, dat is de massa, dat is het volk, dat is de gemeene man, die zijn het die, - hoe ook de oorlog uitvalle, en ook al overwint Duitschland op de schitterendste wijze, - nochtans hun gezondheid, hun leven, hun fortuin, hun maatschappelijke positie moeten inboeten.
Daarom herhaal ik met allen nadruk dat dergelijke phrasen, als de hierboven afgedrukte, niet anders zijn te qualificeeren dan als laffen bluf en misselijke onoprechtheid. - Maar, niet tevreden met door bovenstaande perfide drogredenen de zoogenaamd-‘vaderlandschlievende’ menschen zand in de oogen te strooien, en op te hitsen tot den krijg, gaat de kroonprins voort, aan het slot van zijn voorrede, den krijg openlijk te verheerlijken als het mooiste wat er bestaat:
Voor hem, die deelgenomen heeft aan een manoeuvre van het keizerlijke garde-regiment, bestaat er ter wereld niets schooners.
Intusschen, voor den echten ‘cavalier’ bestaat er iets dat nog mooier is. Wanneer, aan het eind van een snellen rit, de vijand bij onze nadering standhoudt, en de aanval begint, de aanval op leven en dood, met het oog waarop wij zijn afgericht en opgevoed van jongsaf, hoe dikwijls dan heb ik van de lippen van een kameraad neven mij de ongeduldige verzuchting opgevangen:
Wat duivel! Ware dat alles slechts ernst, inplaats van enkel een manoeuvre in vredestijd!
Ziedaar de ware geest van den ‘Cavalier’.
Herinnert ge U 't nog, lezers, wat ik U onlangs vertaalde van de hand van dézen zelfden kroonprins, uit een ander boek van hem over de ‘heerlijkheden’ van jacht-wreedheden en jacht-moordpartijen! - Zoo
| |
| |
gaat het! Van iemand die dáárin, in het noodeloos moorden van weerlooze dieren, zijn ‘vermaak’ zoekt, kan men het verwachten en begrijpen dat hij het ‘het schoonste op de wereld vindt’ zijn evenmenschen te dooden, te zien neerliggen, afzichtelijk verminkt op slachtvelden, honger- en dorst-lijdend, met verbrijzelde en afgeschoten ledenmaten, niet alleen zijn zoogenaamde ‘vijanden’, maar, let wel, zijn ‘geliefde’ onderdanen, zijn eigen aan hem toebetrouwd duitsch volk evengoed!
Neen, op zichzelf beschouwd is het geen wonder dat deze onmensch, die zich nimmer zoo nabij zijn God voelt dan wanneer hij dieren in doodsangst opjaagt en aanschiet en verwondt (zie Lelie van 10 Juli 1912) zich óók vermeit in gedachten, als aan het schoonste schouwspel wat er bestaat, aan een toekomstkrijg van bloed en menschen-doods-angst en menschen-moord. -
Maar het vreeselijke van het geval is dat aan een dergelijk onverantwoordelijk iemand de toekomst is toebetrouwd van een groot rijk, dat over vrede en oorlog kan beslissen. Het vreeselijke is dat een voorbeeld als het zijne honderden en duizenden jonge ondoordenkende, domme, eerzuchtige jongelui, militairen vooraan, meesleept en ‘bezielt’. Het moest verboden wezen dat dergelijke menschen regeeren straks. Helaas, in den toekomstigen troonopvolger van den vredelievenden ouden keizer van Oostenrijk heeft men een dergelijk gevaar te duchten als in den duitschen kroonprins. Hij-ook is in zijn land, evenals deze in Duitschland, het hoofd van de oorlogspartij.
En toch gaan de volken als onnoozele schapen achter zulke regeerders aan! Toch laten zij zich door zulke onverantwoordelijken als domme slachtoffers ter slachtbank voeren!
Toch kiezen zij ‘christelijke’ afgevaardigden, die dergelijke regeerders huldigen als door een ‘goddelijk’ recht daartoe aangewezenen, en die, de alle waarachtige christelijkheid in het aangezicht slaande oorlogen aanmoedigen en toejuichen als zoogenaamde ‘vaderlandsverdediging’.
Heb ik dan geen gelijk als ik zeg dat het volk, dat de massa - en let wel dat ik daaronder alle mogelijke standen, hoog en laag beide versta - dom is, oliedom, dat het zich láát gebruiken, op de simpelste, onnoozelste wijze, door de minderheid der gewetenloozen, eerzuchtigen, geldgierigen, slimmen....!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Schandelijke Overdaad.
Een abonné zendt mij ‘het Volk’, waarin, onder den titel ‘Krankzinnige Weelde’, een stukje voorkomt over de onverantwoordelijke wijze waarop de bezittende klasse haar geld (volgens het Volk dat der arbeiders, maar dat ben ik niet met dat blad eens) verspilt. Uit dat stukje citeer ik:
Ook een onlangs te Londen gehouden hondententoonstelling gaf bewijzen te over van tergende weelde. Men zag er hondenreishokken uit gebeeldhouwd hout met kunstig metaalbeslag, hondenhokken uit fijn leder, met vensters die door luiken gesloten konden worden, hondenstallen die met zijde gewatteerd waren, zijden hondenkussens, hondenstallen met een slaapvertrek erin, hondenbedden met matrassen, kussens, lakens, dekens en een sprei, hondenbedgordijnen van kant en atlaszijde, bonten beddekleedjes, hondenhalsbanden uit zijde of fluweel, zilveren en gouden, met edelsteenen bezette halsbanden met het portret van den hond erop, reukwaterspuiten, toiletgereedschap, ontbijtmandjes, alles voor honden.
Inderdaad is het meer dan treurig dat rijke menschen zoo heel dikwijls hun geld niet besteden voor misdeelden, maar voor een even onverantwoordelijke als smakelooze en weerzinwekkende egoïste weelde. De overleden geldkoning Pierpont Morgan bezat in New-York in zijn paleis - dat men kan bezichtigen - een slaapkamer, waarvan de wanden geheel en al waren bekleed met schildpad, en een vriend vertelde mij dat hij nimmer iets leelijkers en wansmakelijkers zag dan dezen geldbluf. Nog oneindig weerzinwekkender echter is het diner à 3000 francs per persoon, waarvan ik onlangs een beschrijving aantrof in ‘Je sais tout,’ en dat dezen afgeloopen winter in Parijs is gegeven. Indien men het menu leest, dan vindt men noch buitensporige spijzen, noch eene buitensporige lengte; inderdaad, gelijk de schrijver van het artikel met trots meedeelt, bestaat de hooge prijs dan ook niet daarin, maar wèl in de verre afstanden die de verschillende lekkernijen moesten afleggen, en de daaraan geëvenredigde dure vervoermiddelen. Zoo was er visch die bepaaldelijk uit Nice moest worden aangevoerd, levend, dus met een daartoe expresselijk ingerichten waggon, voorzien van frisch water. (onnoodig te zeggen dat deze visch ook nog levend werd gekookt!) Zoo herinner ik mij dat iets anders, een vleesch-soort meen ik, per auto werd overgebracht uit Rusland,
| |
| |
enz., enz. Heel nauwkeurig werd in het bewruste artikel voorgerekend hoe, op die wijze, de prijs van 3000 francs per hoofd volstrekt niet overdreven kon worden genoemd.
Is het niet treurig dat een tijdschrift, dat prijs stelt op haren goeden naam en hare degelijkheid, gelijk ‘Je sais tout’ het doet, zonder eenig commentaar, als iets dat vanzelf spreekt, zulke schanddaden (het artikel hemelde dit diner grootelijks op) beschrijft!
En, is het niet nog véél treuriger dat zij, die tot de bezitters behooren, hun geld op zulk een walgelijke wijze verkwisten en verbrallen, in plaats van het te gebruiken om hunne medemenschen en medeschepselen te helpen en levensvreugde te geven!
Ik ben overtuigd dat geen dier aanzittenden aan dat diner van 3000 francs per persoon zich ook maar een seconde waarlijk heeft geamuseerd. Daarvoor moeten zulke menschen veel te blasé, veel te van alles overvoerd zijn! Welk een genot, een ongekend genot echter, zou het hun hebben geschonken, indien zij de armen op de straten van Parijs, de arme kinderen bovenal, dien avond eens blij en gelukkig hadden gemaakt met een ruim maal eten, indien ieder hunner de voor zijn hoofd berekende 3000 francs dien avond had besteed om elken hongerlijder dien hij ontmoette - onverschillig of hij 't ‘verdiende’ of niet - te tracteeren op vleesch en brood en een glas landwijn!
Neen, ik geloof niet in de mogelijkheid van gelijkheid van bezit, van uitroeiing van het kapitaal, maar wèl geloof ik dat zij die het kapitaal bezitten, groote en kleine kapitalisten beide, een ontzettende verantwoording hebben aan de niet-bezittenden, wel geloof ik dat ieder onzer, die ook maar iets heeft te missen, de dure plicht heeft van dat iets mede te geven aan hem of haar, mensch en dier beide, die niets heeft - en óók geloof ik dat de gierigaards, de egoisten, de liefdeloozen, al degenen in één woord die niet geven, en die krampachtig de hand op den zak houden, en alleen voor zichzelf geld over hebben, niet weten, niet vermoeden in de verste verte, welk een genot zij missen dóór hunne zelfzucht, en hoeveel mooier en blijer en rijker hun leven zou zijn, indien zij meer dachten aan den broeder, de zuster, het kind, het dier rondom hen, die gebrek lijdt, honger heeft, wordt mishandeld, zoekt naar een thuis, smacht in één woord naar hulp in nood. - -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Min!
Een abonné zendt mij het volgend uitknipsel:
De laatste treurige dwaasheid van de suffragettes vermeldt de Standaard:
‘Een dame, wier herhaaldelijk bekroonde hond dezer dagen plotseling onder verschijnselen van vergiftiging was gestorven, ontving volgens dit blad een briefkaart van den volgenden inhoud: ‘Mevrouw! Het spijt ons, dat uw mooie hond moest worden opgeofferd, onze wil moet echter doorgedreven worden en wij zijn vastbesloten ons nu door niets meer te laten weerhouden. Iedere kostbare prijswinner zal, als wij er kans toe zien, verminkt of gedood worden, totdat ons, vrouwen, kiesrecht zal zijn verleend. Gij en andere eigenaars en eigenaressen van kostbare dieren zult alleen zeker zijn van uw bezit, als gij ons helpt om het kiesrecht te verkrijgen’.
N. Ct., 8 Mei 1913.
Hij maakt daarbij de opmerking, hoe hij, het bericht lezende, dacht ironisch aan Schiller's woorden:
Ehret die Frauen; sie flechten und weben
Himmlische Rosen ins irdische Leben. -
Ja, die tijden zijn lang voorbij, die van Schiller, en van het door hem bezongene jonge meisje. Het hedendaagsche kent alleen hare ‘rechten’, en haar ‘aanspraken op het uitleven harer eigen persoonlijkheid’ enz., enz. -
Enfin, andere tijden, andere zeden! Echter, een ruwheid van ziel als waarvan 't bovenstaand bericht getuigt, heeft niet te maken met vrije-vrouwen-ideeën, noch met kiesrechteischen, zij is enkel de uiting van een verruwd en gevoelloos gemoed. Niets is laffer, laagstaander, verachtelijker, minner, dan zich te wreken aan weerloozen en onschuldigen, waar het werkelijk of vermeend onrecht geldt. Er ontbreekt nu nog maar aan dat deze misselijke wijven de kinderen en zuigelingen van hunne tegenstanders gaan vergiftigen, en met vitriool begieten. Waarom niet.? Dit laatste is geen zier minder erg dan het sluipmoorden van een absoluut onschuldig, aan de willekeur van den mensch overgeleverd dier. Indien het wijf Pankhurst deze heldendaad heeft geïnspireerd, dan hoop ik van harte dat ik 't nog beleef haar den een of anderen gruwelijken dood te zien sterven, door 't gerecht of door toeval, maar in elk geval hoe pijnlijker hoe beter.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
| |
| |
VI.
Verkiezings-huichelarij.
Een abonnée zendt mij het onderstaande couranten-uitknipsel, dat ik gáárne plaats (zie mijn Overzicht v/d Week in de Lelie van 7 Mei 1913 over het ontheiligen van Gods naam in den verkiezings-speech van Abraham Kuyper):
Geachte Redactie,
Gaarne zag ik het volgende stukje in uw hlad geplaatst.
Als ik boven regeeringsstukken lees: ‘Koningin bij de gratie Gods’, doet mij dat weldadig aan, maar toen ik het verslag van de politieke rede van Dr. G. Wisse las, deed mij dit pijnlijk aan. Dr. Wisse durft den naam van Jezus in den politieken strijd te gebruiken. Ik zou hem, en zijn applaudisseerend gehoor, wel eens willen vragen, of zij zich niet schuldig maken aan overtreding van 't 3de gebod. Of kunnen zij aantoonen, dat Jezus zich ooit met de politiek bemoeid heeft? Want, als het ooit noodig was, dan was het in die dagen, toen de Israëlieten in angst verkeerden, dat hun land en volk door de Romeinen zou worden weggenomen.
Zeker, ik schaar mij ook onder het kruis, en stel mij tegen de zoogenaamde vrijheid, maar ik durf dat kruis niet in den politieken strijd te mengen, en ik geloof, dat Dr. Wisse en allen die het met hem eens zijn, dezelfde vergissing maken als de ondernemers van de kruistochten in het verleden.
Wat zou het voor ons, Christenen, een angstig gevoel zijn, te moeten denken dat, als straks het Christelijk ministerie vallen mocht, God dan niet meer ons land zou regeeren. Neen, ik ben blij, dat ik geloof, niet dat de Christenen met hun verschillende drijfveeren, of ook de anti-Christenen het land regeeren, maar dat boven alles God regeert.
Met dank voor de plaatsing:
A. WAGENVOORT,
Sophiastr. 16.
Bijzonder sympathiek doet bij dit stukje aan de moed van den onderteekenaar van zijn naam te noemen. In ons vaderland namelijk schijnt er nu eenmaal bijzonder veel moed toe te behooren om, zelfs bij het grootste gewauwel, en de meest-onpersoonlijke ingez. stukjes, den eigen naam te noemen. - Woord voor woord slaat overigens deze wezerlijk-godsdienstige meneer den spijker op den kop, en daarom behoort hij tot diegenen die weer goedmaken wat de verkiezings-huichelaars, en de quasi-christenen van het Haagsche high-life, misdrijven aan de leer van den Bijbel - - dien zij dagelijks in het aangezicht slaan door hun geknoei en gelieg in zake oorlog en verkiezingen, enz., enz. - -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|