een triomftocht geleek; daarna ging hij naar Japan, waar hij een ontmoeting had met den meest ontoegankelijken vorst op de wereld, den keizer van Japan. In Engeland teruggekeerd, verleende de oudste Universiteit, die van Oxford, hem den eeretitel van Doctor in de Rechten. Daarna ging hij weder terug naar de Vereenigde Staten, en leidde daar een reeks vergaderingen. Op die reis had hij een gesprek met President Roosevelt. Vervolgens ging hij weder naar Europa, maakte een reis door Duitschland, Denemarken, Noorwegen en Zweden. In dat jaar werd hij door niet minder dan vier vorsten ontvangen.
Opzettelijk haalde ik deze twee bladzijden, de eene handelende over het begin van den loopbaan van generaal Booth, de andere over het einde daarvan, letterlijk aan. Zij leggen een schitterend getuigenis af van hetgeen een mensch, - zoo hij wil en zoo hij kan - vermag te volbrengen. Zeker, ik weet dat strenggeloovigen zullen spreken van een ‘werktuig in Gods hand,’ ik weet óók dat het inderdaad zonder twijfel een sterke bodem is, die waarop zij staan, die een geloof prediken met bezieling en met overtuiging, omdat niets zoozéér harten wint als godsdienst beleden met de daad. Maar, toegegeven dat alles, dan nog is het wèl der moeite waard, ook voor den absoluut-ongeloovige, te lezen van de enorme wilsen werkkracht waarover een William Booth beschikte, en die hem maakten tot een in zijn soort éénig-daarstaand man.
Het is hier niet de plaats over zijn al- of niet-baatzuchtigheid een oordeel te vellen. Ook generaal Booth is het verwijt niet gespaard gebleven, dat hij van zijn leger een ‘zaakje’ maakte. Met dat al echter is het, schijnt het, niet te loochenen, dat hij zijne kinderen hoogst eenvoudig opvoedde, en bestemde tot den dienst van de zaak waaraan hij zijn leven had gewijd. En, mij dunkt, die zaak als zoodanig is in elk geval een zeer edele, omdat het is die van de armen en de verdrukten, van de verstootenen der maatschappij, van de gevallenen en verworpelingen, van al diegenen in één woord welke andere kerkgenootschappen niet bereiken, noch trachten te bereiken; en van wien de stichter van den Christelijken godsdienst, Jezus Christus, nochtans gezegd heeft dat Hij in de wereld is gekomen om juist hen te zoeken en zalig te maken. - Dáárom, omdat zijn zich zoo precies houden aan de leer van den Bijbel, daarom is generaal Booth m.i. een nobele figuur, een Christen metterdaad geweest. Reeds als jonge man, nadat hij, door een bezoek in de Wesleyaansche kerk, was gekomen tot een levend persoonlijk geloof, trachtte hij bij voorkeur het evangelie te prediken niet aan de beschaafde klassen der maatschappij, maar juist aan diegenen die in ‘darkest London’ nimmer dachten aan God of Dies gebod, en die hem zijn moeite voor hen dankten door hem uit te schelden, en te beleedigen, en te steenigen bijna. Dat deze ongelukkigen, niet-gewoon aan een goede behandeling zijdens beschaafde menschen, aldus jegens hem handelden, men kan het den stumpers niet eenmaal euvel duiden. Maar wèl is het teekenend voor den ‘christelijken’ geest welke overal ter wereld heerscht onder dominees en kerkeraden, enz., dat juist zij, van wien men zou verwachten dat zij zulk een jongen man als Booth met ijver en blijdschap zouden steunen en aanmoedigen, de ouderlingen en voorgangers namelijk der Wesleyaansche gemeente niet in
gebreke bleven hem hunnerzijds te verguizen en te verloochenen, en het tenslotte zoover dreven, dat hij genoodzaakt was hun Kerkgenootschap, hem eens zoo dierbaar, vaarwel te zeggen. Onwillekeurig dacht ik bij de lezing dier episode aan de gedenkschriften van een geheel anderen ex-predikant, aan die namelijk van onzen Domela Neuwenhuis, die eveneens, juist omdat hij oprecht geloofde, en het volk wilde helpen, zich genoodzaakt zag zijn prettig en aangenaam predikants-baantje er aan te geven, om op eigen verantwoording te gaan werken. Alleen, bij dezen laatsten was van lieverlede een volslagen ongeloof het gevolg van zijn zich moeten losmaken van de geordende Kerk, bij generaal Booth daarentegen werd de overtuiging dat alleen in en door Jezus Christus het volk te helpen zal zijn van jaren tot jaren sterker en inniger. En, hier mag wèl worden bijgevoegd dat hij het misschien nooit zóó ver zou hebben gebracht, indien hem niet juist in die eerste zware tijden de zegen was gegeven van eene in alles en in alle opzichten zijn denkbeelden steunende echtgenoote, die even gewillig als hij het zekere opgaf, om het onzekere te beginnen, en die haar geheele leven en werken wijdde naast en met hem aan de zaak der armen en verlorenen. -
Hoe heeft nu ‘het Leger des Heils’ deze door velen stuitend geachte benaming, die aan oorlog en aan militarisme doet denken, gekregen? De schrijver van het hier door mij besproken boek geeft daarvan een uitlegging, die mij persoonlijk slechts gedeeltelijk voldoet.