| |
Overzicht van de Week.
I.
‘Something Rotten’.
Meermalen heb ik 't gezegd reeds hoe er lage berekenende moorden begaan worden, afschuwelijke mishandelingen aan kinderen en dieren, welke schreeuwen om wraak door het oog om oog en tand om tand, moorden die iemand doen wenschen uit zijn heele verontwaardigde hart naar gerechtigheid, naar een marteling voor den schuldige, gelijkstaande met de martelingen die hij zijn slachtoffer aandeed. -
Maar - - maar - - -, wanneer van die gerechtigheid wordt gemaakt een weerzinwekkende vertooning, een afzichtelijk schouwspel, waarnaar laagstaande vrouwen en mannen
| |
| |
(o heel hoogstaand in rang naar de wereld, maar niet naar de ziel) komen kijken als naar een nieuw schok-middel voor hunne over-prikkelde zenuwen, en wanneer daartegenover staat een kalm en waardige, volkomen zelfbeheerschte, en zelfs het verzoek om gratie niet willen indienende houding, als die van den dezer dagen geguillotineerden ‘autobandiet’ Caillemin, zie, dan komt men er toe zich met walging en afkeer af te wenden van eene ‘geordende’ maatschappij, die zulke dingen toelaat, en van eene ‘weldenkende’ pers, die ze met animo beschrijft; en men vraagt zich af of aan dezen bandiet, die tot op het laatst toe zichzelf gelijk bleef in het denken aan en zorgen voor een ander, den onschuldig ter dood veroordeelden Dieudonné, die voor zichzelf fier de gratie-verzoeken afwees, maar zijn advocaat onvermoeid vervolgde met brieven in het belang van den onrechtvaardig-behandelden makker, die, in dien laatsten wreeden ochtend van zijn leven waarop hij naar de guillotine werd vervoerd ten aanschouwe van een op zulke afschuwelijkheden belust straatpubliek, zóó volkomen zeker was van zijn eigen-ik, dat hij zelfs het bedwelmende alcohol, waarmede men bij zulke gelegenheden den ter dood veroordeelde kracht geeft, kalm weigerde, aan zulk een karakter, zulk een persoonlijkheid, niet tenslotte veel meer is verloren gegaan dan zij waard zijn, die hem veroordeelden, en die hem op de terechtzittingen aangaapten, de schijn-braven en de schijn-eerlijken waaruit de maatschappij, im grossen und ganzen genomen, bestaat.
Deze auto-bandieten, - zij hebben het stuk voor stuk verklaard, - zijn tot hun bandietenleven gekomen door de grieven die zij tegen de maatschappij als zoodanig hadden. Natuurlijk verontschuldigt dat geenszins de moorden en uitroovingen die zij op hun geweten hebben geladen. Maar wèl doet hun stoïcijnsch einde, vergeleken bij het weerzinwekkend gedoe van het Parijsche high-life en van de rechters, die dat high-life toelieten in de zaal, de vraag rijzen: Is er inderdaad niet ‘something rotten’ in de maatschappij, waardoor deze tenslotte zelve de oorzaak is dat zulke bandieten gekweekt worden, groeien moeten uit oorspronkelijk misschien heel-flinke karakters.
Iedereen, zoowel in Frankrijk als elders, die dit proces met onpartijdigheid gevolgd heeft, erkent de bevooroordeeldheid, den angst, het willen-ter-dood-veroordeelen, waarvan de rechters (?) en de Jury hebben blijk gegeven. Er zijn absoluut-onbetrouwbare getuigen gehoord, die lijnrecht andersom getuigden dan zij 't voorheen deden; niettegenstaande alle protesten van de advocaten en de beschuldigden zijn hunne getuigenissen als wáár aangenomen, heeft men geweigerd naar hunne betrouwbaarheid onderzoek in te stellen. Er zijn zelfs getuigen omgekocht door belanghebbenden onder de als mede-aanklagers optredende agenten der politie. En, wat te zeggen van die grootste aller onrechtvaardigheden, van het Dieudonné ter dood veroordeelen op grond van het door hem als den moordenaar herkend zijn door zijn slachtoffer, den banklooper, wanneer men weet hoe deze, terstond hóógst-ernstig-gewonde man, die dus waarschijnlijk een heel vagen indruk kreeg van zijn aanvaller, daarenboven reeds meer dan éénmaal op precies dezelfde besliste en onvoorwaardelijke wijze zijn moordenaar heeft ‘herkend’, in met hem geconfronteerde personen, die nochtans tenslotte bleken volkomen onschuldig te zijn! Niettegenstaande een zoo besliste onbetrouwbaarheid in den hoofd-getuige, die daarenboven nog getoond heeft te zijn bezield door een misschien vergefelijke, maar in elk geval zijn getuigenis zeer verdachtmakende zucht naar wraak, heeft de jury, - uit louter angst, en zucht naar zelfbehoud, elken bezitter, elken kapitalist eigen - zich niet geschaamd Dieudonné als zijnde den moordenaar ter dood te veroordeelen. En alleen aan de herhaalde pogingen van zijn mede-‘bandiet’ Caillemin, aan den loffelijken ijver van zijn advocaat, en aan de aldus op den President uitgeoefenden moreelen dwang, is het te danken, dat deze straf werd veranderd in de in elk geval nog steeds onevenredig zware begenadiging (!) tot levenslange
deportatie naar die afschuwlijke fransche straf-kolonie in Fransch-Guyana, die ik - nog het beste gedeelte ervan - met eigen oogen heb gezien, in al haar troostelooze wanhopigheid en verschrikking, misschien erger nog dan de onmiddellijke dood!
Naast zulk eene in de hoogste mate onrechtvaardige en lafhartige houding van de justitie (?), de walgelijke, met geen woorden ooit genoeg te laken houding van het ‘tout-Paris’-publiek, waaruit bij processen van geruchtmakenden aard het aanwezige gehoor steeds meer en meer bestaat, als gold het eene première of eene football-match. Kunstenaars en kunstenaressen, - de vulgaire, onsympathische Réjane vooraan - dames en heeren uit het high-life, journalisten en
| |
| |
dichters, demi-mondaines van naam en beroemde vrouwen, alles wat in Parijs iets ‘beteekent’, op welke wijze dan ook, waren aanwezig om zich aan dat wreede schouwspel, de bange onzekerheid van dood of leven, van eenige machtelooze medemenschen te verlustigen. - En, vanwege de langdurigheid der verhooren, lunchten deze dames en heeren in de zaal zelve, met sandwiches en met champagne, en zij vochten om de beste plaatsen, en brachten hare poudre de riz mede en hare spiegeltjes, en vielen in zwijm als het te lang duurde, en werden door hare bewonderaars bijgebracht en aangegaapt, - terwijl de justitie(?) dit walgelijk tooneel toeliet! Er in mede zwelgde! In de reclame voor eigen-ik! ‘Ah comme c'est beau l'agonie d'un homme’, heeft Caillemin met bitteren hoon gezegd, toen hij de brute menschenhoop zag die hem bij de guillotine opwachtte. - En hij heeft gelijk in zijn fiere verachting van een menschdom, dat aldus toont lager, oneindig lager te staan dan het dier. Immers, óók het dier dat verscheurt, het roofdier, verlustigt zich althans niet aan de pijn van zijn slachtoffer. Het eet hem op, of slaat hem dood, en daarmee uit. Het is slechts den met een ‘goddelijk instinct’ toebedeelden mensch voorbehouden zich te wijden, als een suprême genot van Feinschmeckerei, aan den doodsangst en het lijden van zijn weerloos slachtoffer. De volkshoop, die geen toegang kan krijgen tot de gerechtszaal, doet dat in de uiterste ure aan den voet der guillotine, de oppersten, de beschaafden, de ontwikkelden, genieten nog veel intenser, uren en dagen lang, in een bedompte enge zaal, offeren daaraan, aan dat heerlijk-wreed schouwspel, van de martelingen der onzekerheid van medemenschen, hun tijd, hun flirt, hun maaltijden, hun nachtrust zelfs. En daar tusschen-in liggen 53 dagen van noodeloos, stelselmatig-meedoogenloos, deze ongelukkigen laten wachten op de voltrekking van hun doodvonnis, van hen elken ochtend, en
elken avond laten opstaan en naar bed gaan in de pijnigende onzekerheid: Zal het morgen zijn? Hoe lang nog? - Voorwaar, men moet tot de met een ‘ziel’ boven het ‘redelooze’ dier bevoorrechte menschheid behóóren, om bij zulke gruwelen rustig te kunnen verklaren dat wij leven in een eeuw van humaniteit, en van vooruitgang - - - in plaats van in eene van de meest in het oogloopende decadentie en verfijnde wreedheid.
Indien er een doodstraf moet zijn, dan in elk geval eene die onmiddellijk na het uitspreken van het vonnis wordt toegepast, zonder publiek, en zonder vertoon, van welken aard ook. Dat is óók in het belang dier zoo op eigen heil en eigen behoud bedachte geordende maatschappij, die de auto-bandieten zonder pardon wilde doen terechtstellen, uit angst voor eigen bezit en leven. Immers, door zóó te handelen met ‘misdadigers’ als zij het thans doet, maakt men dezen tot ware helden en zichzelve tot eene weerzinwekkende caricatuur der gerechtigheid.
Gelijk ik hierboven begon met te zeggen, in menig geval heb ik, bij het vernemen van niet te verdedigen laffe moorden en mishandelingen, gewenscht dat ook ten onzent de bedrijvers van zulke onverschoonbare misdrijven met den dood mochten gestraft worden. Echter, ik erken volmondig, een terechtstelling als die van de drie ongelukkigen in Parijs, Caillemin, Soudy en Monier-Simenhof is zóó in-weerzinwekkend in onmenschelijkheid, en de drie terdoodveroordeelden - die elkanders hoofd konden hóóren vallen - hebben zich tot het laatste toe zóó manlijk-onverschrokken gedragen, dat de sympathie uitgaat niet naar hunne rechters maar naar hen, bovenal naar dien ‘Raymond la Science,’ (Caillemin), die, zonder voor zichzelf excuses te zoeken, steeds zijn program getrouw bleef van voor de redding van Dieudonné willen werken tot in de uiterste ure, die den dood inging zonder behoefte aan alcohol, met een glimlach om de lippen van verachting voor hen die zich wijdden aan het genot(!) van een onthoofding, en die, toen hij zijn lotgenoot, Soudy, het eerst zag opgeroepen, hem vanuit den wagen, waarin hij en Monier-Simenhof hun beurt afwachten moesten, kalm nariep: ‘Adieu, mijn vriend’ - een laatste groet, waarop deze Soudy zijnerzijds even kalm-rustig antwoordde: ‘Adieu, au revoir!’
‘Au revoir!’ - Is er in dien laatsten afscheidsgroet, in dat bijna-reeds-bovenaardsche moment, in de ziel van dezen opstandeling tegen de wetten en verordeningen der aardsche maatschappij, iets geweest dat plotseling hem deed hopen en gelooven aan een wederzien in een wereld Hierboven, - waar God anders, rechtvaardiger, zal oordeelen dan de menschen het doen!?
Wie zal het zeggen.! Misschien was het slechts een werktuigelijk herhalen van de gewone afscheids-woorden. Misschien ook echter viel, in die uiterste ure, in deze van de
| |
| |
menschen verlatene ziel, een straal van een licht uit hoogere sferen, een straal die niet de brute massa om hem, maar hij-zelf wel aanschouwde. -
Hoe dit zij, een heldhaftige dood als van deze drie mannen vergt eerbied af, bewondering, - ondanks alles. Gedenkt het, gij laffe, onoprechte ‘welgeordende’ maatschappij, en ‘weldenkende’ pers, gedenkt het in uw eigen belang, eer het te laat is. Gij moordt op Uwen beurt, onder het mom van zóógenaamde rechtvaardigheid, maar.... gij doet daardoor geboren worden een drom van verontwaardigden, die U aanklagen, U veroordeelen, die, te zijner tijd, - met wettige en met onwettige middelen beide - zullen wreken aan U-zelve wat gij misdeedt aan de Caillemin's en de Dieudonné's.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Oorlog en... Vaderlandsliefde.
Voor naïeve menschen - vooral onder de vrouwen zijn er nog vele zoo - die werkelijk gelooven te goeder trouw, dat vaderlandsliefde ook maar iets te maken heeft met oorlog-voeren, is de Krupp-affaire een goede wakkerschudderij uit den dommel.
De Krupp-affaire, in het kort gezegd, komt namelijk daarop neer dat deze van kanonnen-fabriceeren levende firma, (waarvan de leden tot de intiemste vrienden des duitschen Keizers behooren) goed heeft gevonden te trachten door het verspreiden van valsche berichten in de fransche pers een oorlog op touw te zetten, - waarvan het natuurlijk gevolg zou zijn geweest voor háár zak een enorm voordeel. Het is namelijk afdoend gebleken, door de onthullingen dienaangaande in den Rijksdag van den afgevaardigde Liebknecht, dat aan de Figaro, het bekende fransche orgaan, onderstaand valsch bericht, afgezonden uit Duitschland, werd aangeboden door de firma Krupp:
Het Fransche legerbestuur heeft besloten met de nieuwe leger-uitrusting met machine-geweren haast te maken, en een tweemaal zoo groot aantal, dan eerst in zijn voornemen lag, te bestellen.
De bedoeling der verspreiding van dit valsche bericht was natuurlijk daardoor in Duitschland een zeer begrijpelijke agitatie tegen Frankrijk te wekken. Uitdrukkelijk schreef de Firma Krupp: Wij verzoeken U al het mogelijke te doen, om de opname van dit bericht te verkrijgen. En, ware deze hare toeleg gelukt, dan zou zonder twijfel daardoor in Duitschland een verbittering zijn ontstaan, die had kunnen leiden tot de meest ernstige gevolgen.
In 1870, - Bismarck's eigen bekentenis in zijn mémoires heeft het te boek gesteld - heeft een door hem vervalscht telegram uit Ems den toenmaligen oorlog veroorzaakt, die aan honderdduizenden menschen hunne gezondheid, hun fortuin, hun leven kostte, en waarvan het geheime doel is geweest, de verheffing tot Keizer van den pruisischen Koning. In 1913 zou, dank zij een dergelijke vervalsching, thans opnieuw een oorlog zijn ontstaan, - ware de Figaro op het Kruppvoorstel ingegaan, - waarvan het geheime doel zou zijn geweest den zak en de beurs te spekken dezer so wie so reeds tot de allerrijkste menschen van de wereld behoorende kanonnen-fabrikanten.
Daarvoor, voor zulke minne redenen, die niets met vaderlandsliefde hebben uit te staan, integendeel het te gronde richten ten eigen bate, lijden en sterven, o vrouwen, uw mannen, uw zonen, uw broeders, daarvoor, o volk, verliest gij Uw huiselijken haard, uw fortuin, uw geluk, uw rust, uw bestaan. Zult gij dan nooit wijs worden, domme, onnoozele massa, en, in plaats van U te laten gebruiken tot kanonnenvee, terwijl de intriguanten, die van U profiteeren, zelf rustig thuis zitten en zich vetmesten op Uw lijken, die kanonnen keeren tegen hen-zelf in het belang van waarachtige ‘vaderlandsliefde’.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
En, wilt ge weten, kanonnenvee, dat U met domme phrasen van vaderlandsliefde, met jenever en met opwindende liedjes laat bedwelmen, wilt gij weten hoe het in werkelijkheid toegaat in den oorlog? Lees dan niet de korte, zoetsappige ambulance-berichtjes van onze doctoren, lees de waarheid, zooals zij op dit oogenblik wordt meegedeeld door een ooggetuige, Lady Westmacott. Ik vertaal hare woorden letterlijk:
Ik kwam in November aan in Constantinopel, met het doel in de Turksche hospitalen te verplegen. - - - -
Op raad van madame Rockhill, de vrouw van den Amerikaanschen gezant, gingen wij naar San-Stefano. - - - -
Te San-Stefano, - evenals trouwens overal - was niets in orde gemaakt om zieken te ont-
| |
| |
vangen. - - - De meesten stierven zonder onderdak te zijn gebracht. - - - -
Dominee Frew maakte van de Grieksche school een hospitaal, voor de zieken die hij zelf van de straten opzamelde.
Er waren geen geneesheeren, en toen wij ons aanboden nam madame Rockhill dankbaar ons voorstel aan.
- - - - Naast ons was een afdeeling van het Engelsche roode-kruis, waar uitsluitend geopereerden werden verpleegd. Bij den aanvang van het regenseizoen drong de modder in de tenten dóór tot aan de enkels. Al de zieken hadden door koudvuur aangetaste voeten. De vocht en de koude hielden hunne genezing tegen.
- - - - Wij gingen de zieken opzoeken, met dominee Frew. Zij hadden geen bedden, en lagen op de planken, ongeveer 150 zieken, gekleed in veldtenue, uitgestrekt op matrassen. In hun kapotjassen gewikkeld, met hunne schoenen aan, met den fez op het hoofd, hadden zij lakens noch kussens. De zieken, die aan diarrhée lijdende waren, gingen in onze tegenwoordigheid op den bodem zitten om zich te verlichten, in de nauwe doorgangen tusschen de matrassen. Verscheidene deden hunne behoeften op de matrassen-zelf, waarop zij lagen; een kleine minderheid, de sterksten, verliet het lokaal om een kloset op te zoeken. In het hospitaal, waar onder deze 150 zieken verreweg de grootste helft lijdende was aan diarrhée, heb ik slechts vijf of zes kamerpotten gezien. Van tijd tot tijd verscheen een soldaat met een schop kalk, die hij wierp op den vloer en de bevuilde matrassen.
- - In verscheidene kamers zagen wij lijken onder de zieken liggen. De aanblik van sommigen was afschuwelijk. Verscheidene dezer diarrhée-lijders trokken, als hunne krachten verminderden, hun broek en onderbroek uit om niet telkens opnieuw daartoe genoodzaakt te zijn. Wanneer de patiënt in stervensbenauwdheid geraakte, wierp hij zijn kapotjas of zijn shawl van zich, en men zag zijn beenen en lichaam, naakt, vermagerd, met uitwerpselen bedekt.
Onder de tenten bleven de lijken drie vier dagen liggen. - Het was toen zeer warm nog. - En de levenden gebruikten de dooden tot hoofdkussen.
Ziedaar, ‘vaderlandslievende’ menschen eene waarachtige beschrijving, door eene ooggetuige, van het heerlijk lot dat U straks bereid wordt door beurs-speculanten en eerzucht-jagers, onder den schijn van vaderlands-liefde. Zij maken den oorlog, achter de schermen, zij zitten thuis, en plukken de vruchten. Gij en de Uwen offert bloed, en goed, en have, en huis, gaat tegemoet een afzichtelijken dood....
Waarom - -?
Niet, omdat Uw land wordt bedreigd, zooals men U wijsmaakt. Maar alleen, omdat de rijkaards genre Krupp nog rijker willen worden dan zij reeds zijn, en tot dat doel berichten vervalschen, of omdat de een of andere diplomaat, genre Bismarck, zichzelf wil groot en beroemd maken ten koste van duizenden en honderdduizenden menschenlevens. - -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Mevrouw van Rees-van Nauta Lemke.
Zooals mijne lezers in de Lelie zullen hebben gezien is onze door zoovelen hooggeschatte medewerkster, mevrouw van Rees-van Nauta Lemke, ernstig ongesteld geweest. Toevallig vond ik dezer dagen in het Toekomstig Leven een versje van haar hand, dat mij, onder die omstandigheden, zoo bijzonder trof, dat ik het ten behoeve van zeer velen die haar verzen liefhebben hier overneem:
De doodsengel.
De engel van den dood was aarzelend
Maar, o wij hadden vele dagen
Vol angst gehoord zijn vleugelslagen,
Nu... leefden wij als in een sprookje,
Een sprookje?... neen 't was meer;
De sluier was gelicht, heel even,
Van 't wondervolle menschenleven,
Nu... o zoo eind'loos stille, stille,
Trilt vrede en liefde alom!
Wij zonken neder op den drempel
Van onzer ziele eeuw'gen tempel,
| |
V.
Een naïef mensch.
In de Telegraaf vond ik het onderstaand ingez. stuk:
| |
1813-1913.
Het sympathieke stuk van den heer Sieverdink te Apeldoorn, in 't avondblad van ‘de Telegraaf’ van 18 dezer, trok mijn aandacht.
Er blijkt uit, dat voor de onafhankelijkheidsviering iets meer gewenscht wordt dan een reeks feestelijkheden, waarvan de herinnering spoedig verloren gaat.
| |
| |
Bestond er nu nog behoefte aan feestvieren, aan ontspanning, dan zou men met de wijze, waarop 1813-1913 herdacht zal worden, kunnen instemmen.
Onze tijd, die in het teeken van de bioscoop, in 't algemeen, van 't vermaak staat, eischt, naar mij dunkt, in elk geval een herdenking van meer blijvenden aard. Met vermakelijkheden smeedt men geen onafhankelijkheid.
Hoewel de opening van het Vredespaleis een belangrijke gebeurtenis zal zijn, is 't toch geen nationale zaak. 't Denkbeeld van een scheidsgerecht bij internationale geschillen ging uit van den keizer van Rusland en de bouw van het paleis is te danken aan de vrijgevigheid van een Amerikaanschen millionair, met welke opmerking allerminst een verkleining van edele gedachten en daden bedoeld wordt.
Ik laat de denkbeelden van de heer en Sieverdink, professor Van Vollenhoven, Groote Balderhaar - die in ‘de Telegraaf’ van 4 December 1912, avondblad, zich een voorstander toont van een groot gedenkteeken in den vorm van het ‘Niederwald-Denkmal’ - volkomen onaangetast.
Uit de ingezonden stukken spreekt de onvoldaanheid met een herdenking op kleine wijze. Persoonlijk zou ik als feest-inzet een vreedzame verovering kiezen, n.l. 't besluit der gedeeltelijke drooglegging der Zuiderzee; persoonlijk zou ik sympathiseeren met een eigen scheepsgelegenheid Nederland - Zuid-Afrika.
Zou uw blad, geachte heer hoofdredacteur, niet kort en zakelijk die gedeeltelijke drooglegging kunnen toelichten, de levensvatbaarheid eener rechtstreeksche stoomvaartverbinding Nederland - Zuid-Afrika willen doen nagaan?
Kosten noch moeite zijn gespaard om ons op de hoogte te brengen van de gebeurtenissen in den Balkan, ook de genoemde onderwerpen verdienen eenige belangstelling.
Wij hebben reeds veel kapitaal in vreemde fondsen - laat ik het noemen - versnoept, laat nu eens Nederlandsch kapitaal voor echt nationale ondernemingen - inpoldering en scheepvaart - beschikbaar zijn. Ik twijfel niet of de hooge regeering zal zoo noodig met raad en daad steunen.
Is er geen bond van persorganen, die een gemeenschappelijke actie over het geheele land zou kunnen voorbereiden?
Ik doe alvast een beroep op ‘de Telegraaf’ vertegenwoordigster van 't begrip snelheid, op ‘Het Handelsblad’, waarin 't voor en tegen economisch gewikt en gewogen wordt, op ‘De Standaard’, die stellig voor 1813-1913 een standaardwerk zal bepleiten, op ‘De Tijd’, die de eischen des tijds zal bespreken, op ‘De Heraut’ en ‘Het Volk’, die aan de ingezetenen zullen kond doen, dat er op eigen bodem werk is, op ‘Het Vaderland’ en ‘De Nederlander’, die op de bres zullen staan voor een grooter vaderland en een beteren Nederlander, op ‘De Amsterdammer’, ook genaamd ‘De Groene’, die aan groenende en bloeiende weiden de voorkeur zal geven boven een onafzienbare moddermassa, op 't ‘Nieuws van den Dag’, dat tot in de verste hoeken 't nieuws zal verkondigen, dat Nederland vroolijk en tevens waardig weet te herdenken.
Ik doe een beroep op de geheele Nederlandsche pers, opdat wij ons, in den een of anderen vorm, nog bijtijds ontworstelen aan een ontzenuwenden feestroes, opdat wij een hoogere, meer vaderlandslievende wijding geven aan het gedenkwaardige jaar 1813.
Aan de redactie bij voorbaat dank voor de plaatsing.
Uw getrouwe lezer,
FRANKEN.
Helder, 24 April 1913.
Ik heb alle achting en sympathie voor het denkbeeld anders feest te vieren dan door geldverspilling. Maar.... welk een naïef mensch moet men zijn om te gelooven dat de massa, de groote meerderheid, bij zoo'n gelegenheid aan ook maar iets anders denkt dan aan 't meestlaagstaande soort van egoïsme. Jenever voor 't volk, véél jenever, de kroegen tot 's avonds laat, neen tot in den nacht open, daarmede wordt Oranje- en vrijheids-liefde gevierd door den ‘minderen’ man.
En de anderen, de zóógenaamd beschaafden, och, die is het te doen om in feest-commissies zitting te hebben, en de Koningin te mogen ontvangen, en tot belooning een lintje, of een complimentje uit Hoogst-Derzelver mond, te ontvangen. Dáárvoor hebben ze geld over, en ook voor vermakelijkheden en tentoonstellingen waar ze kunnen pretmaken, en zichzelf verheerlijken! Indien echter meneer Franken uit den Helder heusch denkt dat hun geestdrift zoo ver gaat van dubbeltjes te zullen offeren en guldens voor een kalm waardig doel als door hem opgenoemd, maar waarbij het eigen egoïsme het toekijken heeft, och god wat is hij dan nog naïef! En naïef óók is hij, indien hij meent dat de verschillende door hem genoemde dagbladen iets zullen voelen voor zijn plan. Die moeten immers hunne abonnés naar den mond praten, en de redacties daarvan willen bovendien zichzelven-óók
| |
| |
amuseeren en bewierooken en bevoordeelen op bovengenoemde wijze! Geestdrift zonder jenever, en zonder feest-commissies, en zonder pretvertooningen, en zonder lintjes, o wat zou die luttel zijn, - - - wat zou Oranje, en de vreugde over Nederlands-onafhankelijkheid slecht varen bij zoo'n niet-kunstmatig gekwéékt éérlijk enthousiasme!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VI.
‘Onze God.’
Uit een verkiezings-speech van den ‘van God-gegeven Leider’ Abraham Kuyper:
Toch moet - aldus spr. - dit zitting hebbend Kabinet als een schelm worden weggejaagd. Maar dan zullen we u toonen, wat wij voor ons Kabinet over hebben.
Ons geld gaat er voor uit de beurs. Natuurlijk, als onze God ons de nederlaag beschikt, zullen we vastberaden en gewillig ons het juk weer op de schouders leggen. Maar nu we hier zoo heerlijk samen zijn en van hier het land weer intrekken met een lied Hammaäloth, nu zeggen we: Neen, dat kan immers niet! Ons spelt ook nu weer de uitkomst zegepraal. Aan één stem kan het hangen, denkt er om! Niet maar het zwaard gekruisd, óók de troffel gehanteerd. ‘De Meiboom in de kap’ - en het inroepen van Gods zegen niet verzaakt. En dan zij 't onze God, die ons in Juni het zegelied doe hooren.
(Vaderland.)
Ik zou graag willen vernemen van alle menschen die éérlijk gelooven in God - onverschillig van welke richting of nuance zij zijn, van beslist orthodox te beginnen tot beslist-vrijzinnig toe, of zij dergelijk gescherm met den naam van God niet in de hoogste mate stuitend, beleedigend, aanmatigend vinden. Ik voor mij noem het van een onbeschaamdheid, waarvoor je de groote Abraham Kuyper wezen moet, om op zulk een wijze te durven bijsleepen den volgens den Bijbel heiligen naam van het Opperwezen bij de meest-walgelijke verkiezingen-knoeierij en verleugening van Gods-Woord die er bestaat.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VII.
O sterveling gevoel Uw waarde!
Zoo luidt de aanvang van een onzer kerkgezangen. En waarlijk, wanneer je leest, telkens opnieuw, hoe nobel de mensch zich gedraagt jegens de weerloozen en de zwakken, dan voel je wèl diep de waarheid van die woorden, dan kan je er met recht trotsch op zijn een mensch te wezen en geen ‘redeloos’ dier. Luister maar:
In Beziers maakten twee jongelieden zich meester van een hond, een armen verlaten hond, die hen zonder twijfel volgde in de heimelijke hoop te zullen worden opgenomen. Zij lokten hem in een afgesloten ruimte, en trokken hem een zak over het hoofd, en, terwijl hij trachtte zich vrij te maken, angstig, schoten zij op hem, om de beurt! Ieder schot deed het ongelukkig slachtoffer opspringen. Dat amuseerde hen grootelijks, zij lachten tot tranen toe. Deze doodsangst van een hulpeloos dier was het amusantste wat zij in langen tijd hadden bijgewoond.
En, tegenover deze menschelijke wreedheid, de zelfopoffering van een ‘redeloozen’ hond.
Uit Beaumont gaat iemand met een hond en een kar hout hakken in het vijftien Kilometer daarvan verwijderde bosch van Chapaire. De arme hond is op het punt van te bevallen, en brengt hare drie jongen in het bosch-zelf ter wereld. De met een goddelijke ziel begiftigde menscheigenaar ‘vergeet’ die jongen, legt de hond - om zijn groote waarde - in de kar, en brengt haar huiswaarts. Zij ontsnapt des nachts, haalt stuk voor stuk de drie jongen naar den stal (dus telkens 15 K.M. heen en 15 K.M. terug; dat driemaal maakt 90 K.M.), en sterft dan van uitputting!
De lofwaardige dierenvriendin, madame X uit Excelsior, aan wier ‘Echo's’ ik beide feiten ontleen, maakt bij dit verhaal twee zeer ware opmerkingen: ten eerste dat de ellendige-eigenaar beter hadde gedaan de arme jongen te dooden dan ze te ‘vergeten’, ten tweede dat zij betwijfelt of er onder de hedendaagsche moderne nauwgerokte menschen-moeders velen zijn zullen tot zulk eene waarachtige moederliefde in staat!
Wat mij betreft, ik wil hier nog dit bijvoegen, dat ik zulke monsters, als deze gedrochten uit Beziers en uit Beaumont, met oneindig veel meer voldoening naar de guillotine zou zien brengen dan de auto-bandieten. Aan deze laatsten zijn in elk geval karakters, persoonlijkheden, te loor gegaan, die in de maatschappij iets goeds hadden kunnen worden inplaats van iets slechts. Maar zulke mispunten der mispunten als deze dierenkwellers en wreedaards zijn zonder twijfel van huis uit slecht en verdorven, en hoe eerder zij daarom worden opgeruimd, hoe beter het is voor iedereen; aan hun dood kan de maatschappij niet verliezen maar slechts winnen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
| |
| |
VIII.
Afschuw en Plicht.
Ik heb vreeselijke dingen in dit Overzicht v/d Week moeten beschrijven: de menschen-onteerende terechtstelling in Parijs, de afschuwelijkheden van den Balkan-oorlog, de ten hemel schreiende wreedheden weerlooze dieren aangedaan door beschaafde(?) menschen.
Er is een tijd geweest - toen ik niet schreef voor het publiek - waarin ik al deze en dergelijke afschuwelijkheden oversloeg, in het gevoel van: ik kan er niets aan doen, en daarom wil ik ze maar liever niet weten. Maar nu is dat anders. Nu kan ik wel doen. Door te getuigen met mijn woord en met mijn pen. Nu zou het daarom onverschoonbare weekheid zijn indien ik toegaf aan mijn ingeboren afkeer van al dergelijke afgrijslijkheden, en ze uit zelf-toegeven niet las. Daarom dwing ik mij tot datgene wat voor mij behoort tot het pijnlijkste en zwaarste gedeelte van mijn taak, namelijk tot het lezen en weergeven van al deze en dergelijke ongerechtigheden van afschuwelijken aard. Ik dwing er mij toe omdat het mijn plicht is te getuigen, de oogen te openen, de zwakken te sterken, de onnadenkenden wakker te schudden. Menigmaal reeds heb ik groot succes gehad, dat is mijn troost en steun, waardoor ik de kracht in mij voel tot voortgaan. Want, ik verzeker U, menigmaal moet ik mij met alle geweld dwingen tot het herhalen en vertalen van zulke gruwelen als de hierboven meegedeelde!
O God, indien ik zulke ellendelingen onder mijn bereik had! Hoe zou ik hen ranselen! Ranselen!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|