van al het mooie om me heen! Ik wil zien de blauwe lucht, ik wil hooren de vogels, ik wil voelen de zonnewarmte, ik wil ademen de Lente!
Op dezen dag wil ik vergeten alles, alles, wat het leven zoo droevig, zoo ontzettend droevig maakt! Ik wil vergeten het leelijke, wat de menschen van het mooie leven gemaakt hebben, den wanhopigen strijd om het bestaan in de heerlijke Lentedagen, als alles roept om liefde!
Ik wil vergeten op den Hemelvaartsdag, hoe de menschen elkanders ziel en leven vermoorden door te voeden, altijd en altijd weer, den steeds voortwoekeren den en alles vernielenden levenskanker, de jaloerschheid! De onderlinge jaloerschheid, die al het vriendelijke, lieflijke verdrukt, al het mooie vertrapt, al het goede verstikt, wat er opkomt in de menschenziel!
Ik wil vergeten, wat er voor kleinzielige en kleingeestige begrippen zijn in de wereld; ik wil niet zien den bespottelijken, belachelijken strijd tusschen de menschelijke kerken torenuilen, alsof niet beide behooren tot dezelfde familie der uilen; niet zien hoe de suikerlord neerziet op de millioenen van den worstfabrikant, alsof de tijd niet zal komen, dat het een schande zal zijn als millionair te sterven!
Ik wil niet hooren de jammerkreten van oneindig levensleed, die regelmatig aangolven uit de machtige, geweldige menschenmassa!
Ik wil niet voelen de pijn der teleurstelling over vervlogen illusies en gestorven idealen!
Ik wil niet ademen den pestwalm, die in dezen tijd van vredespaleizen overwaait van het slagveld.
Ik wil vergeten, alles vergeten en genieten, bovenal genieten op dezen dag in de mooie natuur!
Ik wil weer zien met kinderoog al het mooie, gelooven weer met blijmoedig kinderhart al het goede; ik wil rondgaan door de mooie natuur aan de hand van ‘Windekind’!
En ik zie de blauwe lucht boven het teere, fijne jonge groen van boomen en heesters; de hei, reeds tintend met paarsche kleur, zich uitstrekken in het vroolijke, helle zonlicht; de sombere dennen, met recht-opgaande stammen, en spelend daartusschen de gouden zonnestralen, heerlijk belichtend den golvenden bodem!
Ik zie de omgeving van eenvoudige boerenhutjes, met wit gepleisterde gevels en rieten daken, herschapen in lustwaranden door de omheining van heerlijk jong groen en bloeiende vruchtboomen met knoestige, oude stammen!
Ik zie de boschjes van jonge berken met hun grillig gevormde zilveren stammen schitteren in het zonlicht; het groene weiland, ingesloten door bloeiende wallen en ik vind er het sterremuur met zijn witte bloemsterretjes, de roze koekoeksbloem, de veelkleurige viooltjes, hun vriendelijke kopjes opstekend in het koesterend zonlicht, de madeliefjes met hun gouden hartjes, den meidoorn, nog knoppend, maar straks gehuld in bruidstooi in den zilveren maannacht van Meimaand! Ik zie de tuinen met roode ribes, met paarsche seringen, met goudenregen en ik hoor daartusschen de vogels tjilpen en kweelen het eeuwig-oude lied der liefde in Meimaand! Ik voel de zonnestralen; ik voel, hoe ze mij streelen en koozen, hoe ze doordringen tot mijn hart, hoe ze het aanraken zacht, heel zacht, het koesteren, verwarmen en ik voel al het kille in mij verdwijnen en eene groote verteedering trekken door mijn geheele wezen! En met die groote verteedering voel ik langzaam, heel langzaam terug komen het machtige geloof in de liefde, het heerlijke vertrouwen in het goede! - En op dezen feestdag, op den Hemelvaartsdag, op den eersten van Meimaand heb ik ingeademd de geuren der lente, heb ik kunnen genieten in de vrije natuur en heeft ze mij met aloude trouw geschonken hare goddelijke gaven!
M.E.
Noot red:
Dit stukje kwam te laat voor het nommer van ll: Woensdag, vandaar dat het eerst na den Hemelvaartsdag verschijnt.