III.
Met de boot terug naar Holland
door Henri Borel.
In de ‘Telegraaf’ van 5 April las ik bovenstaande schets, die me pijnlijk aandeed.
Och, waarom toch moet Indië steeds zoo belachelijk worden gemaakt! Indertijd wist Bas Veth, die zoo lang in onze koloniën vertoefde en zijn brood daar verdiende, ook alleen de misère daarvan op te sommen; voor al 't goede in den Oost was geen plaats in zijn boek. Nu begint Henri Borel 't zelfde liedje; het is waar, hij heeft er veel onaangenaamheden gehad, maar is 't niet schandelijk onrechtvaardig, om voor al 't goede, dàt er te vinden is, de oogen te sluiten?
Hij schrijft o.a.: ‘In 't heerlijke vooruitzicht, in de blanke beschaving terug te zijn’, enz., maar hemel, is 't hier in Holland dan zooveel beschaafder dan in Indië? Men zou 't soms werkelijk niet zeggen.
Een paar goede dingen uit Indië echter mist men bij ons en dat is: de gulheid, de alom bekende gastvrijheid en de breede opvatting van het leven: daarentegen is Holland behebt met groote bekrompenheid van ziel en met kleingeestigheid. Dan heeft Henri Borel verbazend het land aan al die partijtjes, aan het hombren, waar hier in Holland óók druk aan gedaan wordt en vooral in de ‘Witte’ in den Haag. Maar dat ‘partijen maken’, is zeker een noodzakelijk kwaad in Indië; het bewaart de menschen voor ‘kwaadspreken’ en daarom vind ik het een heel goed tijdverdrijf.
Gesteld, men is geplaatst op een kleine post en men moet aldoor maar praten op de avonden die men met elkaar doorbrengt, wat zou er dan gauw kwaad gesproken worden, je raakt toch éénmaal uitgepraat?
Het doet me leed, altijd juist de schaduwzijden van Indië te moeten lezen, door menschen, die er zoo lang vertoefden en 't er goed hadden, waarom nu juist geschreven: ‘Al doe je nòg zoo je best, in Indië Hollandsch te blijven (recept géén kletstafel in de soos, géén vast partijtje, geen recepties, geen pait’, enz.?) waarom dit alles neêrgezet? Is er dan geen kletstafel in de ‘Witte’ in den Haag? Drinkt men daar net zoo goed geen pait of whisky-soda? Zijn er in Holland ook geen recepties, waar men naar toe moet? Misschien niet zoo veel, dat beaam ik. En 't is niet alleen de Witte, maar wordt er overal geen kletstafel gevonden in de café's, aan de straten waar de meeste passage is?
Och, het is zoo gemakkelijk om alles af te breken in Indië, maar men onthoudt niet al 't goede dat men er genoten heeft.
Elf jaren lang ben ik in de Tropen geweest, maar ik heb 't er goed gehad en ik verkies 't verre boven Holland met dat nare klimaat.
Op het punt van literatuur is men er haast nog beter bij dan in Holland dikwijls, nl. met een goeden leestrommel en men kan 't zoo gezellig maken, als men maar wil. Een keerzijde is het, dat de kinderen naar Europa moeten voor hun opvoeding, maar, naar ik hoor, zijn de scholen in Indië nu veel beter dan vroeger.
Laat de heer Borel nu zich ook eens bedenken het goede, dat hij in Indië ondervond; hij heeft 't ook over baboes in zijn stukje, maar vindt hij niet, dat goede baboes verre te prefereeren zijn boven Hollandsche kindermeisjes? Moet de heer Borel de èchte trouw van zoo'n baboe niet respecteeren?
Het boek van Bas Veth indertijd heeft menige Indische familie het bloed aan 't koken gebracht en nu weêr Borel's stuk?
Waarom is Borel niet in Holland gebleven, in plaats van voor de tweede maal naar Indië te gaan?
Holland, zooveel beter? Waarom is hij dan niet hier gebleven?
En last not least, men behoeft toch niet te ‘verindischen,’ als men niet wil?
De schrijver van het mij zoo sympathieke ‘Jongetje’ is mij in deze tegengevallen, ook wat zijn stijl aangaat. Misschien is deze door dienstzaken en over ‘dienst’ te moeten schrijven, niet meer geschikt voor schetsjes en stukken geworden. Late hij Couperus' ‘Stille kracht,’ nog eens overlezen en beoordeele hij dan diens liefde voor ons dierbaar tropen-land!
C. ARNTZENIUS.
10 April 1913.