| |
| |
| |
Overzicht van de Week.
I.
De moeder van den President.
- - Eene o zoo eenvoudig uitziende oudedame stierf dezer dagen. De pers zou van haar overlijden geen de minste notitie hebben genomen, ware het niet dat zij was de moeder van Frankrijks vóór eenige weken gekozen nieuwen President.
Want immers, wat hare eigen persoonlijkheid aangaat heeft deze vrouw niets beteekend naar de wereld, dat haar recht zou geven op die brullende herdenkingen gewijd aan hedendaagsche ‘vrouwen van beteekenis’. Zij was noch eene kunstenaresse, noch eene voorzitster van liefdadige vereenigingen, noch eene vergaderingen-bezoekster, noch eene organiseerster van vrouwen-tentoonstellingen; integendeel, de fransche Bladen, die zich, natuurlijk, - om den President op te vleien - uitputten in lofuitingen over haar, weten, diens ondanks, met den besten wil ter wereld, geen enkel ‘talent’ van haar op te sommen, geen enkele daad aan te geven van ‘maatschappelijk werk’, die zij heeft verricht.
Maar, weet gij wat zij wèl weten mee te deelen? Dit, dat deze vrouw haar geheele leven wijdde aan de opvoeding van hare twee zonen, waarvan de een thans is, op nog betrekkelijk zeer jeugdigen leeftijd, President van Frankrijk, na een zéér eervolle carrière als advocaat en als staatsman, en de andere evenzeer het heeft gebracht tot een hooge betrekking in den lande. Deze vrouw heeft hare levenstaak gezocht in het vervullen van hare naaste plicht als echtgenoote en moeder. Zij stond des ochtends reeds om 6 uur op, om over de studiën harer jongens te waken, zij bood hun en haar man een thuis, een veilige wijkplaats, waar zij rust, gezelligheid, ontspanning vonden, na de woelingen en de zorgen van hun leven buitenshuis. Geen wonder dat zij, bij een zoo wezenlijk echtvrouwelijk bestaan, noch tijd, noch lust had hare krachten te versnipperen aan het ‘algemeen welzijn’, aan de ‘sociale nooden’, noch de wetenschap of de kunst wenschte te dienen.
Terecht begreep zij, dat zij méér en grooter werk volbracht door hare zonen tot verstandige en ruimdenkende mannen te vormen, dan door te beunhazen in allerlei zoogenaamde plichtjes ver-af, en daarvoor hare eigenlijke, die van moeder, te verwaarloozen.
En het resultaat is geweest dat zij bleef eene aan de wereld-onbekende, eenvoudige oude dame, maar dat haar zoon zich heeft ontwikkeld tot een der bekwaamste, verstandigste, en eerlijkste staatslieden, waarin het hedendaagsche Frankrijk zich mag verheugen. Deed zij dus niet op die wijze veel, oneindig veel meer voor ‘de maatschappij’, dan de zoogenaamd ‘nuttige’ dames van den tegenwoordigen tijd?!
Háár loon is dan ook dat haar twee zonen haar oprecht natreuren, dat de oudere, de tegenwoordige President, op den dag zijner verkiezing, vóór alles bij háár aanreed, om háár, de vrouw die hem had gemaakt tot wat hij is, het groote nieuws te brengen!
Van hoevele hedendaagsche uithuizige moeders is dit de eervolle kroon van den ouden dag?
En nu zegge niemand mijner ongetrouwde lezeressen: Ja maar, wij kunnen niet allen moeders zijn. Want, dit stukje is ook niet voor haar, de ongetrouwden, bestemd. Reeds vele malen heb ik erop gewezen hoe veel verontschuldiging, en dikwijls ook noodzaak, er bestaat voor de ongehuwde vrouw om zich in den stroom van het openbare leven te werpen. Zij, de ongehuwde, moet zich haar levensdoel zoeken, het zichzelve scheppen, hetzij uit verveling, hetzij om het harde moeten voor het dagelijksch brood. Voor de gehuwde vrouw echter is hare taak aangewezen, ligt die voor haar deur. En het is daarom niets dan ijdelheid, zelfvergoding, en zelfverblinding, wanneer zij hare krachten buitenshuis versnippert inplaats van die binnenshuis aan te wenden tot zegen van man en kinderen, en daardoor voor de maatschappij.
De overledene, eerbiedwekkende figuur der moeder van President Raymond Poincaré is een bewijs van het onmetelijk-vele, óók voor de maatschappij, dat de vrouw, die aldus hare echtgenoote- en moeder-plichten opvat, vermag tot stand te brengen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Een goed en een slecht voorbeeld.
De menschen in het algemeen, de brute massa, het slaafsche volk, (en let wel dat ik hier met de benaming volk geenszins bedoel de lagere standen, maar evenzeer de hoogere,) doen gedachtenloos na, in hun slaafsche kruiperigheid, wat hun wordt voorgedaan door de grooten dezer aarde! Een eigen onafhankelijk oordeel heeft slechts de heel kleine
| |
| |
minderheid van 't menschdom. De rest bezit slavenzielen.
Juist daarom rust op die grooten dezer aarde, op die toonaangevers, zulk een ontzettende verantwoordelijkheid. Juist daarom is het zoo jammerlijk-weerzinwekkend dat de meesten hunner den tijd zoekbrengen met kinderachtigheden, van sport, van skiën en luges, van, zooals koning Alfonso van Spanje, dameshoeden-wedstrijden organiseeren, enz., enz.
En, op het punt van de lafhartige jacht, geven zij zonder uitzondering een slecht voorbeeld!
Totdat.... onlangs President Poincaré in Frankrijk den dikken franschen wijnhandelaar Fallières verving. Deze laatste ook kon men, in navolging van alle vorsten van Europa, steeds zien afgebeeld, met zijn dikke, logge lijf geperst in een jagersbuis en met een mal jagershoedje op zijn ouen kop, de verschillende Europeesche vorsten, die bij hem op bezoek waren, onthalend op jachtpartijen, waarbij hij-zelf een hoofdrol vervulde.
Zijn opvolger, Raymond Poincaré, wiens sympathieke woorden over de intelligentie van het dier ik onlangs aanhaalde in de Lelie van 2 April ll:, denkt er anders, nobeler, over. Hij wil niet jagen, uit afkeer van de laffe moordzucht, die dat vermaak inhoudt.
‘De zaak staat vast’ - aldus schrijft het fransche dagblad Excelsior - De President der Republiek zal niet daadwerkelijk deelnemen aan de jachten te Rambouillet. M. Poincaré, die de dieren liefheeft, vindt het weerzinwekkend hen te dooden. Fazanten, patrijzen, konijnen, zijn in zijn oogen even sympathiek als zijn eigen lievelings-kat het hem is.
Bravo! Bravo! - Stel tegenover dit uitnemende, dit den meest onbepaalden eerbied afdwingende, onafhankelijke durven breken met een eenmaal aangenomen gewoonte, het misselijk geschrijf van den duitschen kroonprins, in zijn boek over zijn jacht-avonturen, waaruit ik citeer:
Nooit heb ik mij dichter bij mijn God gevoeld dan in de eenzaamheid der bergen, het geweer in de hand....
Waarlijk, men moet wèl sterk lijden aan die bekende vorsten-ondeugden: ijdelheid en zelfverblinding, om den naam van God te durven verbinden aan nutteloos en wreedaardig dooden van door Hem geschapen schepselen. ‘Mijn God’! Reeds in dit ‘mijn’ ligt een wereld van bekrompenheid! Neen, kroonprins Wilhelm, ondanks al Uw gebazel over Hem, toont gij Hem minder te eerbiedigen dan de onkerkelijke President van Frankrijk het Hem doet. En gij toont tevens, door dit kinderachtige gezwets over Uw jachtavonturen, (welke van een vorst, voor wien alles wordt pasklaar gemaakt, in 't geheel niets beteekenen), hoe gij Uw hooge roeping al heel weinig hoog opvat. Lees liever eens hoe Uw groote voorvader, Frederik de Groote, dacht over datzelfde jachtvermaak, dat hij verachtte, als volgens hem een vorst onwaardig! - -
Zulke boeken, als dat van den duitschen kroonprins, doen der domme brute massa een onberekenbaar kwaad, waar integendeel het voorbeeld van den franschen President op diezelfde massa een onwaardeerbaren invloed ten goede zal uitoefenen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Republieken.
De beide nieuw-gekozen Presidenten, die van Frankrijk en die van Amerika, dragen er wèl toe bij eerbied af te dwingen voor het democratisch stelsel dat zij vertegenwoordigen. Beide mannen zijn mannen van werkelijke beteekenis, van wilskracht en van kunde, beide gedragen zich tot hiertoe als verstandige menschen, die zich hun groote verantwoordelijkheid ten volle bewust zijn, en die verantwoordelijkheid wenschen te gebruiken ten nutte van anderen, en niet in de eerste plaats om zichzelf op een kinderachtig eereplaatsje te verheffen. Hierboven vertelde ik van de flinke wijze waarop Raymond Poincaré, de fransche President, heeft durven breken met de traditie, die gebiedt dat fransche staatslieden en hooggeplaatsten het ‘vorstelijk’ jachtvermaak nadoen en huldigen. Thans komt de bekende fransche journalist Stephane Lauzanne ons vertellen welk een eerbied-afdwingende hervorming de Amerikaansche President Woodrow Wilson zal invoeren in Het Witte Huis. Geen lakeien meer voortaan, die hem, nederig, als ware hij een vorst, zijn hoed en jas afnemen! ‘Ik ben tot hiertoe gewoon geweest mij-zelf te bedienen, en ik zal dat blijven doen,’ - zegt deze democraat metterdaad, en niet met woorden alleen. Geen aanbidding meer van het gouden kalf, in den vorm van de onbepaalde hoofdrol tot hiertoe gespeeld door de ‘four-hundred’ der varkens- en mijnen- en spoorwegen-koningen! ‘Mij’ - zegt President Woodrow Wilson - ‘is het aangenamer van het Witte Huis een middelpunt te maken
| |
| |
voor hen die geest en kennis, dan voor hen die geld bezitten’. En, last not least, geen tractementsverhooging van gezanten, die, op kosten van den Staat, uitgaan, en diners geven voor het geld der belasting-betalers, en zich daarvoor paleizen bouwen, enz. ‘Laten zij voortaan wat minder zich amuseeren en wat méér werken’ - is de leuze van President Woodrow Wilson.
- Voorwaar, indien men de gedragslijn, gekozen door deze twee nieuwe Presidenten van twee zoo machtige landen, als Frankrijk en Amerika, toetst aan die van de vorsten en koningen van Europa, dan valt de vergelijking niet uit in het voordeel der laatsten.
Ginds zijn het mannen, die zelf weten wat ze willen, en die, persoonlijk eenvoudig levende, zelf hard werken. Daar echter ziet men regeerders in naam, die zich laten ‘voorlichten’ door hunne verantwoordelijke, hen laf-opvleiende ministers, en ondertusschen hun tijd dooden met photographietjes, met luges-gespeel, met bouwwoede, met tennis-partijtjes, met hoeden-wedstrijden, met wildezwijnen-moorden, enz., enz.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Een waar woord.
Uit een brief van J. Veltman, uit Chicago gedateerd, en voorkomend in de Vrije Socialist van 12 April j.l. citeer ik het volgende:
Deze week hebben wij de eer Emma Goldman, de onvermoeide propagandiste voor Vrijheid en Recht, in ons midden te hebben, zij treedt in 14 vergaderingen op met verschillende onderwerpen, en tracht de anarchistische ideeën uit te breiden, om dan weer verder te gaan op haar eindeloozen propaganda-tocht.
Een verslaggever had de brutaliteit Emma Goldman's meening te vragen omtrent den moordaanslag op den koning van Griekenland.
Ziehier haar antwoord:
‘Ik weet niets van Aleco Schinas, den genoemden moordenaar van koning George, ook niets van zijn school in Volo.
Sinds mijn verblijf in Chicago heb ik het te druk gehad, en geen tijd voor zoo'n kleinigheid als het dooden van een koning. Koningen zijn van weinig belang voor mij en ik begrijp niet de drukte die gij er over maakt, vooral hier in een zoogenaamde republiek.
Gij maakt een groote drukte over het dooden van één koning; is dat van meer belang dan het vermoorden van duizende menschen - zij, die vermoord worden in fabriek, mijn en spoorweg? Daar wordt niet aan gedacht - maar bij het dooden van één koning wordt gij allen wild; het is belachelijk.’
Het komt mij voor dat Emma Goldman in dezen al héél raak den spijker op den kop sloeg. Niets is opgeschroefder, gewilder, en onoprechter dan het gehuil dat de ‘groote’ pers aanheft zoodra een vorst valt door een moordenaarshand. Niet namelijk die vorst interesseert hun, maar enkel de angst, het eigenbelang, spreekt. Maar dat wordt natuurlijk dan overwaasd door een vleierig, slaafsch opgehemel van de deugden van den afgestorvene, en door een weerzinwekkend gejeremieer over het ‘onmetelijk verlies’, door zijn dood geleden. Alsof niet juist vorsten bij uitstek goed gemist kunnen worden, - omdat hun opvolger altijd klaar staat, en bovendien, omdat degenen, die in werkelijkheid regeeren, immers niet zij zijn, maar hunne ministers. Als men de tegenwoordige bladen en couranten leest, vooral de Engelsche, - die er een speciaal belang bij hebben de Koningin-weduwe Alexandra, de zuster van den vermoorden Koning George, en hun eigen koning, van wien de afgestorvene dus een oom was, op te vleien, - dan wordt men wee van de walgelijke jammerkreten, geslaakt om het heengaan van dien zoo goeden, grooten, edelen, braven, heldhaftigen, enz., enz., Koning George van Griekenland! In waarheid weet iedereen, dat de vrij onbeduidende man nergens liever was dan in Aix les Bains, in Parijs, in Londen, in Kopenhagen, als gewoon-levend, zich stiekem amuseerend, nietsdoener-rijkaard, dat hij in Griekenland-zelf zoo weinig werd bemind dat zijn aftreden, een paar jaar geleden, beslist noodzakelijk scheen, en dat zijn dood dus niets verandert, noch aan den toestand in Griekenland, noch aan dien van het wereldtooneel, omdat zijn zoon en opvolger, evenals hij-zelf, wordt geleid en wordt beheerscht door den eigenlijken machthebber in Griekenland, den eersten minister.
Wat mij betreft, Emma Goldman vindt het vermoorden van de duizende menschen in fabrieken, mijnen, spoorwegen, belangrijker dan dat van één Koning. Ik-ook vind dat. Maar, niet alleen aan dezen, die zichzelf althans weren kunnen, denk ik, maar in de eerste plaats aan de in den oorlog, dóór Koning George en zijn bondgenooten, vermoorde slachtoffers, de Grieken, Serviërs, Bulgaren en Montenegrijnen evengoed als de Turken; vermoord door kogels en door ziekten. En ik denk óók aan al de armoede die ten hemel schreit, aan al de arme kinderen in de eerste plaats, en aan al den ongeweten nood en al den ongestilden
| |
| |
honger op aarde. En heusch, vergeleken bij dat alles, komt mij-ook de dood van een of anderen Koning maar als een héél miniem gebeurtenisje voor.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Apen-gedoe.
(Voor Nel.)
Een correspondente schrijft mij het onderstaande, dat ik te dezer plaatse behandel, omdat het weerzin wekkend-kinderachtig padvinders-gedoe heusch niet genoeg aan de kaak kan worden gesteld:
De oorzaak van mijn schrijven is het volgende. Over straat loopende werd ik op eenmaal opgeschrikt door het geroffel van trommels. Onwillekeurig keek ik den kant uit vanwaar het geluid kwam, en verwachtte soldaten, of mariniers, in ieder geval groote menschen te zien. Doch, wat kwam daar aangastapt? Een troep kinderen, aangekleed, zooals U het terecht uitdrukt, als apen, loopende met groote mannenpassen (de kleinsten rekten hunne beentjes daartoe haast van elkaar) en met gezichten, die schenen uit te drukken: denk je dat wij kinderen zijn, neen hoor, wij zijn groote mannen, en hebben, zooals dat bij groote mannen behoort, al heel wat te vertellen in de maatschappij. Juist had ik een tafereeltje verlaten, waar twee kinderen, waarvan de oudste maar weinig jonger was dan de jongste van dien troep apen, met alle zorg en teederheid, die zulke kinderen nog noodig hebben, naar bed werden gebracht.
En ik dacht, hoe is 't in Gods naam mogelijk, dat er moeders zijn, die, inplaats van hun kinderen lekker onder de wol te stoppen, hen zóó op de straat laten gaan. Ik kreeg een gevoel, dat ik eerst de moeders eens flink door elkaar zou willen schudden, en hen in de ooren schreeuwen: ziet gij dan niet hoe gij Uw kinderen, tot ieders spot en ergernis, en tot hun eigen verderf laat loopen - -, en dan zou ik de jongen-zelf met een flink pak voor de broek naar bed willen jagen.
Een eeresaluut aan deze vrouw, die het gezond verstand heeft het onwijze padvinders-gedoe aldus aan de kaak te stellen Is niet elk harer hierboven geciteerde woorden wáárheid! Is het niet méér dan belachelijk dat kinderen worden opgekweekt tot laffe, ijdele dwazen in apenpakjes, door hen te drillen met militaire oefeningen, door hen voortdurend af te richten op reclame-zucht, en pralerij met eigen verméénde belangrijkheid! - Om van de slechte uitwerking die dit alles moet hebben op hun lichaam en geest, van de oververmoeienis, die natuurlijk terugwerkt op hun aandacht bij het onderwijs, niet eenmaal te spreken.
Er is méér. Mijne correspondente beziet de zaak, zeer terecht, uit het alleréérst in het oogvallende oogpunt der belachelijkheid, ongezondheid, en aap-achtigheid ervan, en steekt op welverdiende wijze den draak met het groote-menschen-gespeel dezer kwajongetjes, die zich inbeelden, och arme, dat ze, met tromgeroffel, en met groote passen, en met afzichtelijke pakjes aan, iets gemeen hebben met menschen, met menschen die wat kunnen! - Beschouwt men echter het geval uit een opvoedkundig oogpunt, dan ergert men zich óók nog bovendien aan het met geweld het militarisme erin pompen, dat een logisch gevolg is van dit uniform- en kampementen-gespeel, enz. Vanuit Engeland, waar zij ontstond, is deze beweging, uit zuivere naäperij-zucht, overgewaaid naar ons. Maar, in Engeland ontstond zij met de zeer bepaalde bedoeling zóógenaamde vaderlandsliefde aan te kweeken, in den vorm van de aankomende jongelui bekwaam te maken voor een eventueelen oorlog, door hen, al spelende, de liefde tot dit wreed en onchristelijk bedrijf van jongs af in te prenten. Door een Engelsch generaal werd het padvinders-gedoe op touw gezet, met die zeer bepaalde bedoeling. - En nu wordt zij ten onzent nagedaan, met de ons eigen onnoozele bewondering voor al wat komt uit Engeland en Frankrijk, en, al vredespaleizen bouwend, en vredes-bewegingen op touw zettend, beijveren wij ons ondertuschen het geheele opkomende geslacht opzettelijk af te richten op anti-vredelievende gevoelens.
Een staaltje, uit duizend anderen, van de inconsequentie van het meerendeel van opvoeders en opvoedkundigen! En óók van de zucht tot onberedeneerd nádoen hun ingeschapen - zonder den moed tot een eigen persoonlijke overtuiging.
Dat laatste geldt óók voor de moeders, van wien mijne correspondente zich zoo terecht afvraagt, hoe het Gods ter wereld mogelijk is, dat deze hare jongens, inplaats van voor hunne gezondheid te zorgen, als malle verkleede quasi-soldaatjes langs de straat willen laten loopen. - Moeders, - het is treurig maar waar - maken allerminst een uitzondering op den regel, dat de Durchschnitt-vrouw evenals de Durchschnitt-man, een lamzalig wezen is zonder eenig zelfstandig oordeel. Toen de padvinders-beweging pas ontstond - men weet hoe zij hier in
| |
| |
den Haag de ‘hooge protectie’ genoot der éérste kringen - heb ik meermalen moeders bijeen gezien, die, terwijl ze jammerden over de zwakke gezondheid of het gebrek aan leerlust bij hunne spruiten, gelijktijdig in een walgelijk enthousiasme geraakten over het padvinders-gedoe, en over het feit, dat het jonkheertje deze óók was toegetreden, en het graafje gene óók mocht meedoen, en de Baron zus en zoo waardeerend er over had gesproken. Ik herinner mij een tea, waarop drie mama's over niets anders en niets beters wisten te leuteren dan over de ontzettende gewichtigheid dezer padvindersinstelling, alles in 't bijzijn harer alles-behalve goed-oppassende, alles-behalve eenvoudig-optredende bengels van kinderen - die daarbij pedante gezichten trokken alsof zij minstens reeds de Ruyters en Trompen zich voelden. Een dier mama's - behoorend tot dat in den Haag zoo talrijk vertegenwoordigd gilde van menschen, die willen meedoen met het high-life, en niet kunnen, noch om hun naam, noch om hun fortuin, die, zooals mijn grootvader zich uitdrukte, graag op zeker lichaamsdeel naar de Groote Markt van zijn vaderstad zouden willen kruipen, konden zij daarvoor een kroontje deelachtig worden, en die dientengevolge liever niet eten de rest van de week, dan bedanken voor een diner waarop zij jonkheeren en freules ontmoeten, - deelde met verheffing van stem mede, hoe zij zich, niettegenstaande het haar eigenlijk te duur was, terstond op het Padvinders-orgaan had geabonneerd, hoe zij alle onkosten voor uniform enz., graag wilde bestrijden - ‘om het mooie doel’. Ik wist daarbij: het mooie doel is voor haar enkel en alleen het er zich door kunnen indringen bij zoo en zooveel kinderen en ouders van naam en stand, die door deze nieuwe vereeniging met haar ongetiteld zoontje in geforceerde aanraking van camaraderie komen. En ik kan mijne correspondente verzekeren, dat dit
‘mooie doel’ voor honderde moeders opweegt tegen de gezondheid harer jongens, tegen elke gedachte aan hun zedelijke opvoeding en den ondergang hunner eenvoud. Wat de voornamen beginnen, dat doen de lagere klassen blindelings na. De padvindersbeweging is uitgegaan van het Engelsche high-life, onder commando van Baden-Powell, den Transvaal-overwinnaar. En, dat was genoeg voor den Haag om die Engelsche voornaamheid te willen naäpen, onbekommerd om het feit dat reeds de naam Baden-Powell bij ons-Hollanders immer een antipathie behoorde te wekken, om wat hij aan Transvaal op zijn geweten heeft. Nauwelijks echter hadden in den Haag eenige grootheden het kinder achtigheidje op touw gezet, of, natuurlijk, de rest van de Nederlanders moest óók gaan padvinderen. Zelfs zij die het al te mal vonden, - van wege hunne principes, - hunne jongens den eed van trouw aan de Koningin en aan God te laten zweren, bedachten een uitweg door hunnerzijds een bond te bedenken met een soortgelijke ‘belofte’. -
Bij al die menschen spreekt misschien in het diepste van hun hart wel een béétje 't zelfde gezonde verstand mijner correspondente. Maar... zij durven niet. De een voor den ander, en om den ander, durft niet. Juist daarom is het zoo uitstekend dat er hier en daar stemmen opgaan die protesteeren, die openlijk verklaren hoe het te mal wordt met dit padvinders-gespeel. Onlangs zond mij een correspondent een in een in Groningen verschijnend dagblad opgenomen stuk, van een medewerker dier courant, die raak en verstandig de malligheid van de zaak aantoonde. Ik nam indertijd dat stuk met instemming over, gelijk ik thans het verstandig getuigenis mijner correspondente hier overneem. Hoe méér menschen de oogen opengaan, hoe meer dat is in het waarachtig belang van het kind, - welks eeuw het héét te zijn, maar dan in elk geval tot hiertoe alleen is in hoogst-ziekelijken zin.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VI.
Leest dit s.v.p.
Een in het lot der dieren belangstellend Lelielezer zendt mij het hieronder volgende uitknipsel uit: De Dierencriend. Aan het verzoek, waarmede het artikeltje eindigt, voldoe ik gaarne.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Trouwfeest Dierenkwelling.
Vreemde samenvoeging van woorden zal men zeggen en toch voor een goed opmerker verklaarbaar, als men het volgende bedenkt.
De opzetteugel ziet men door stalhouders slechts gebruiken bij trouwplechtigheden en begrafenissen, anders zijn deze marteltuigen niet in dienst.
Wordt door de lastgevers bevolen deze kwelling op te leggen? Immers neen, want een particulier is hiervan niet op de hoogte, maar de stalhouder heeft nu eenmaal het zonderling begrip dat bij groot toilet onmisbaar een opzetteugel behoort.
| |
| |
Hoe verderfelijk en schadelijk bovengenoemd gebruik is, kan men in tal van brochures lezen en is den gebruikers ook wel bekend, maar om met een ingeroeste gewoonte te breken behoort meer.
Van een officier is mij bekend, dat hij de trouwkoetsen naar stal zond om den opzet te doen afnemen en van een particulier, dat hij in Amsterdam bij een begrafenis weigerde in te stappen, voordat de verandering had plaats gehad.
Aan ieder dus, die wat voelt voor het lot der dieren en hun dienst niet noodeloos wil verzwaren, een beleefd verzoek. Volgt boven aangehaalde voorbeelden en verbiedt in uw dienst het gebruik van den opzetteugel, die op sommige plaatsen reeds bij wet of verordening verboden is.
Ook de oogkleppen raken gelukkig steeds meer en meer in onbruik o.a. in Rusland, Parijs, Berlijn, Hamburg, Dusseldorf, Koningsbergen, enz.
(Overname in andere bladen gaarne verzocht.)
|
|