haar zitten, met een luiden klap het portier dichttrekkend.
‘Zit je goed?....’
Mary knikte, vermeed te spreken.
‘Kom, vertel me nou eerst wat er gebeurd is.... Je gezichtje staat zoo ontdaan, dat je die vraag niet onbescheiden mag vinden’....
In Mary draalde de verzoeking Dolf alles te zeggen.... Ze voelde zich zoo veilig, zoo rustig na haar hevige gemoedsbeweging, dat ze tegen hem wel al haar leed had willen uitweenen.
Maar haar trots van vrouw kwam ertegen òp, en weer strijdend met haar geslotenheid kreeg die de overhand.
Dolf was een vriend van Henk,.... kon ze, tegen hem over Henk haar nood klagen?.... Zou Dolf haar misschien niet belachelijk vinden?....
Ze had zich al wat hersteld, poogde wat vastheid aan haar stem te geven.
‘Ik weet zelf niet wat me scheelt, Dolf.... ik had zoo'n verlangen naar den Haag....’
‘Is dat een reden om je zoo overstuur te maken...?’
Gek, banaal leek Mary haar houding tegenover Dolf.... En ineens, in een onbeheerscht oogenblik, zei ze het hem.
‘Ik.... heb Henk gezien.... met....
Arm kind.... is dat 't?....’
Die zachte intonatie in zijn stem, het medelijden, dat er in lag, deed Mary weer opnieuw in tranen uitbarsten.
‘Je hadt niet onvoorbereid naar den Haag moeten komen,’.... zei Dolf.
‘O, vind je, dat ik mijn man eerst in de gelegenheid moest stellen het terrein veilig te maken....?’
‘Ach, zoo bedoel ik het niet, ik zeg het natuurlijk om jou,.... je hadt je dan een groot verdriet bespaard, 't is noodeloos, dat je zoo iets ziet.’....
‘Ja, als ik dat had kunnen denken....’ Plots richtte Mary zich tot Dolf met een rechtstreeksche vraag: ‘Wist je dat van Henk?....’
Hij nam Mary's hand, die ze koud, klam over het kussen heen en weer bewoog.... ‘We weten 't allemaal van Henk.... Ik zou niet voor verklikker willen spelen.... maar nu je het zelf gezien hebt, hoef ik er geen doekjes om te winden.’
Dolf streek kalmeerend over het klamme, koude handje, dat hij voelde beven in de zijne en een zachte warmte doorstroomde zachtjes Mary's verkleumde leden.
‘Ik dacht niet, dat jij je dat zoo zou aantrekken,.... hou je dan nog van Henk?’... vroeg Dolf, haar ernstig aanziende.
Mary trok haar hand terug en leunde achterover tegen de kussens van het rijtuig, toen sloot ze moe haar oogen.
Dolf zag, dat ze bijna onmerkbaar haar hoofd schudde. Neen,.. van Henk houden deed ze niet meer... nu tenminste niet meer. Haar huwelijk was een desillusie geweest... dat méénde ze te zeggen... maar de woorden kwamen niet over haar lippen.
Ze waren aan het station....
Dolf betaalde de auto, sprong 't eerst er uit, hielp haar, en toen liep hij vast naar binnen en nam een plaatskaartje voor Mary, en voor hemzelf.
‘We hebben nog tijd genoeg, laten we maar in de wachtkamer gaan zitten’, stelde hij voor.
Het was er nog leeg, en Mary zette zich op de bank in een hoek.
‘Ik rijd met je mee, en breng je thuis... dat vind je immers goed?’.... vroeg Dolf zich tegenover haar zettend.
Een groote blijheid doorvoer Mary, en haar strakke gezichtje ontspande zich in een dankbaar lachje.
‘Ik vind 't heerlijk Dolf,.... maar is het je niet te lastig?....
‘Dat weet je wel beter, he?’....
Hij bleef haar even doordringend aanzien, en een verlangen het teere, broze wezentje in zijn armen te nemen, en tegen zich aan te drukken, doorhuiverde hem. Een kelner bracht een kop bouillon, die Dolf in het voorbijgaan besteld had, en hij. nu Mary verzocht op te drinken.... en terwijl overwoog hij wat hij voor haar zou kunnen doen.
De wachtkamer bleef niet lang verlaten. Met tusschenpoozen kwamen enkele reizigers binnen. Hun oogenblikje van alleenzijn was van korten duur.
Ze spraken nu over onverschillige onderwerpen, en Mary vertelde Dolf van haar lang ziek zijn in Amsterdam, van haar wandelingen in het Vondelpark. Ze zou zich nu niet langer tot thuiszitten laten veroordeelen. ‘Het kan zoo niet meer, Dolf, ik wil wat uitvoeren, me nuttig maken.... Nu ik hier ben geweest ga ik mijn leven anders inrichten. Naar Henk terug, wil ik nooit meer....’ voleindde ze, half in gedachten.
‘Misschien denk je later zachter over hem’, ....pleitte Dolf. ‘Henk is au fond een goeie kerel, wat zwak van karakter, hij kan niet aan