De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.I.
| |
[pagina 630]
| |
het onvermijdelijke. Heerschzucht daarentegen laat rechten gelden, en offert het geluk van den man op aan eigen trots en beleedigde gevoelens. Door deze en dergelijke zonder twijfel heel dikwijls voorkomende intieme misstanden in het huwelijk rijst daarom de vraag: hebben zij niet eenigszins gelijk, die in een wettelijke verbintenis ten slotte een onzedelijke verbintenis zien welke tien tegen een moet leiden tot zulke heillooze gevolgen als bedrog en verleugening zijdens den gewoonlijk het langst-jong-blijvenden echtgenoot?! - - Men versta mij wel, ik spreek hier enkel van een wettelijke en niet van een godsdienstige verbintenis. Want, het spreekt m.i. van-zelf dat in dit láátste geval -, voor hen dus die het echtverbond beschouwen als een door God gelegd en knoop, - geheel àndere overwegingen en verplichtingen gelden. Deze laatste categorie heeft zich te houden aan de door den bijbel omtrent het huwelijk gegeven voorschriften, en moet zich, in verband daarmede, weten te dwingen tot het gehoorzamen van die bijbelsche voorschriften, ook al kost dit nog zooveel moeite of zelfverloochening. Voor die groote meerderheid echter, die 't huwelijk enkel als een maatschappelijke instelling beschouwt, rijst de vraag steeds meer en meer, of de aldus op het stadhuis, per contract, gesloten band niet in menig geval veel meer aanleiding geeft tot heimelijke onzedelijkheid, en daaruit voortvloeiende ongelukkige verhoudingen, ja zelfs misdaden, dan het geval zou zijn, ware ieder der betrokken partijen vrij den eigen weg te gaan. - In elk geval, hoe dit zij, het is wèl der moeite waard juist in dit Blad, waarin zoo menige vrouw reeds zich beklaagde over den ontrouw van haren echtgenoot, er ook eens de aandacht op te vestigen in hoeverre die ontrouw niet soms alle reden heeft tot verontschuldiging, en bovenal de vraag op te werpen, of het niet hooger staat, en getuigt van meer wezenlijke liefde, nu en dan een oog dicht te doen, en te laten botvieren wat nu eenmaal vráágt naar bevrediging, dan den ‘wettig’-aangehuwden man te vervolgen dag in dag uit met jaloezie-scènes, verwijten, en aanspraken op het exclusief bezit van zijn persoon - terwijl men intusschen niet meer in staat, of niet geneigd is, de eischen van diens lichaam te bevredigen.Ga naar voetnoot*) ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.
| |
[pagina 631]
| |
agent worden geringeloord dan het hierboven door mij bedoelde ‘beschaafde’(?) genre. Laten zulke haveloozen maar eens in een troepje samenscholen voor een Sinterklaas of een speelgoed-winkel, al heel gauw komt er dan een agent, die hen, boos, aanmaant tot ‘voortloopen.’ Daarentegen mogen goedgekleede volwassenen tot in het oneindige toe dezelfde straat verstoppen door met elkaar te blijven staan leuteren en kletsen, in dat laatste geval zal het geen politie-agent invallen hen, wegens stremming van het verkeer, uiteen te doen gaan. En zoo is het ook met de rolschaatsenrijdende, tollende, en hoepelende ‘jonge-dames’ en ‘jonge-heeren.’ Die mogen zich veroorloven - omdat papa en mama te gierig zijn om voor hen een kindermeid te huren of een speelkamer in te richten - om op de straat ongestraft diezelfde, voor andere menschen gevaarlijke genoegens na te jagen, welke men den armen kinderen terstond verbiedt. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III.
| |
IV.
| |
Hoe maakt de koningin het? Of: wat is die krant toch interessant!- Hoe maakt de koningin het toch in den Taunus? Ziedaar de gewichtige vraag waarmede een aantal persridders in de laatse weken, vooral, nu ‘Zij’ met ‘Hem’ in den Taunus vertoeft, zich bezighouden. Een vraag, wèl de moeite waard om zich het hoofd over te breken, als men persridder is! Wat drommel! Harer Majesteits onderdanen moeten toch wàt van ‘Haar’ hooren, als het dan niet kan zijn van haar koninklijke daden, dan maar over ‘Haar’ koninklijke gezondheid en die van ‘Haar’ Gemaal. Hoeveel kopjes thee heeft het H.M. of Z.K.H. behaagd bij het ontbijt te gebruiken? De pennelikkers zouden het ons gaarne berichten, liefst telegrafisch, als zij maar kans zagen er achter te komen; of zouden zij het wél weten, maar het niet mogen verklappen? Is het wellicht een Staatsgeheim? Hoe het zij, van de thee vernamen wij tot nog toe niets; maar men seinde aan de N.R.Ct. ander schokkend nieuws uit den Taunus. Eenige persridders van dat blad zijn er n.l. op uit geweest om dit nieuws te verzamelen. Zij zijn naar het sanatorium gegaan, waar Heinrich de Zwijnendooder herstel zoekt voor zijn ‘neuralgiën’, en hebben daar voor het hek een kwartier staan hunkeren om toch iets van de koninklijke familie te zien. En ziet! hun onderdanig geduld werd zoowaar beloond. Ze zagen n.l. de koningin, die haar man kwam bezoeken, uit de auto stappen, en ze zagen ‘het blonde meiske’ (kranten-lakeien-naam voor prinses Juliana) voor het venster! En toen ze eerbiedig hun hoeden zwaaiden kwam er 'n duitsche diender, en die beval hun | |
[pagina 632]
| |
gauw te maken dat ze wegkwamen, omdat ze de rust verstoord hadden door hoedengezwaai... Wat niet wegnam dat onze persridders tevreden en verheugd, ‘in het bewustzijn dat ons koninklijk huis goed bewaakt wordt,’ naar het telegraaf-bureau ijlden, om aan hun blad het belangrijke nieuws te seinen, dat zij de koningin uit haar auto hadden zien stappen, en dat ze prinses Juliana voor het venster hadden gezien, spelende met 'n bal! Maar den volgenden dag zat de krant wéér om vorstelijk nieuws verlegen; of de pennelikkers toen de koningin of den Zwijnendooder, die aan neuralgiën lijdende is, zèlf hebben uitgehoord, òf dat zij 'n mede-lakei hebben geïnterviewd - we weten het niet, maar in de krant kon men o.m. lezen: ‘De koningin doet alléén de dringendste regeeringsaangelegenheden af...’ ‘De koninklijke familie voelt zich op de Hohe Mark buitengewoon goed; alleen heeft zij te kampen met het koude, gure weer...’. enz. Wij kunnen ons levendig voorstellen hoe een koningin, die zoo te kampen heeft met de koude, geen gelegenheid heeft haar volle aandacht te wijden aan de regeeringszaken, ofschoon zij daarvoor uit de zakken harer onderdanen betaald wordt, en dat zij evenmin, om dezelfde reden, eenige belangstelling kan toonen in het lijden van eenige duizenden harer onderdanen, die midden in den winter door de sigaren fabrikantenvereeniging op straat zijn gezet, omdat zij zich verstout hebben een beetje hooger hongerloon te eischen. Och, als men koningin is, dan heeft men het al zoo volhandig met reizen en trekken, dat eenige kennis van den toestand des volks nauwelijks nog geëischt kan worden. Een koningin behoeft immers haar volk niet anders te kennen, dan als een juichende, met oranje getooide massa, aan weerszijden van den weg geschaard, die men in vliegende vaart, geëskorteerd door militairen, passeert! Is het noodig dat zij eenige notitie neemt van den kamp harer onderdanen met koude en honger, met uitzuigende fabrikanten en ranselende politieploerten? Wel neen, dat is immers allemaal heel erg onbelangrijk in vergelijking met de ‘neuralgiën’ van den Zwijnendooder, en den ‘kamp’ met koude, waaronder zij zoo gebukt gaat! De pers neemt er ternauwernood eenige notitie van, terwijl zij aan den gezondheidstoestand der koninklijke familie al haar aandacht schenkt. ‘De koningin kampt met de koude’ - ziedaar het nieuws van den dag. Ik vraag U, Oranje-lievende Nederlanders, die U aan zulke taal ergert, - of ook U, die er een gevaar inziet voor eigen-ik, in het ondermijnen, door zulke artikelen, van het ‘wettig gezag’, - ik vraag U, aan wien de schuld? Aan wien anders dan aan de kinderachtige pennelikkers, die zulken weeïgen nonsens seinen aan hunne bladen, en aan de redacties van die bladen, die dien weeïgen nonsens opnemen? Mij-ook heeft, zoodra ik 't las, dat kinderachtig-onnoozel-lakei-woordje ‘'t blonde meiske’ getroffen, als het zooveelste bewijs van de kruiperigheid van zeker soort pers-ridders. Ik-ook heb hen in gedachten uitgelachen, om hun er nog mee vereerd zijn geweest, dat een duitsche agent hen smadelijk wegjoeg, en ik-ook heb mij afgevraagd, toen ik die slaafsche jammerklacht las over de ‘met de koude kampende’ koningin, of de redactie van zoo'n blad, dat zulke laffe praat opneemt, dan geen seconde stilstaat bij het schreeuwend contrast tusschen de werkelijke beteekenis van 't feit ‘met de koude kampen’ en den toestand van rijkdom en welverzorgdheid, waarin een vorst verkeert, ook bij 't guurste weder! En daarom verwondert het mij heusch niet, dat een anarchistisch orgaan als De Vrije Socialist zich gretig meester maakt van zulke laffe uitdrukkingen, om een smaad-artikel samen te stellen als het hierboven afgedrukte. Heusch, het zijn de menschen van het slag Catharina van Rennes, en van het slag van die pers, die hare stukken en die van haar soort gretig opneemt, die de eigenlijke oorzaak zijn van een richting welke zij om het hardst verafschuwen en vreezen. Zij, de persridders van het slag, dat de Koningin beschrijft, sjouwend met een ‘tasch met staatspapieren’, dat jubelend afdrukt, hoe de Prins tot een duitschen jongen zei: Je hebt je muts verkeerd op, enz., enz., zij zijn het, die de Vrije Socialist de meeste en dankbaarste stof leveren. Dan is mij een bericht als dat hetwelk ik in het Overzicht hierboven afdruk uit het Vaderland althans oneindig sympathieker; - al is de titel ervan dan ook kruiperig-gekozen, het bericht als zoodanig heeft een inhoud, een zeer opvoedenden, van een verstandig oordeel en warm-voelend hart getuigenden inhoud. Indien de ‘welgezinde’ pers er zich op toelegde alleen zulke wezenlijk der vermelding wáárd zijnde dingen mee te deelen van vorsten en vorstenleven, dan zou zij méér eerbied afdwingen voor hen, dan door zich te vernederen tot | |
[pagina 633]
| |
rechtmatig bespottelijk gemaakte lakei-berichtjes over eene ‘met de koude kampende’ Koningin en een ‘blond-meiske.’ Enz. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
V.
| |
VI.
| |
[pagina 634]
| |
zuurdeesem dat de wereld van zijn smaak doortrekt, maar omgekeerd een wereldsch geworden zuurdeesem - en dat alles onder de leus: ‘Wij calvinisten’! Bij wijze van tusschenbedrijf heeft men relaties met personen als mej. Westmeijer, als de Heer consul-generaal van Griekenland, - en poseert als partij van den levenden God, en roept ons toe: Wie voor Koning Jezus is, wie Hèm wil doen heerschen op elk gebied, moet zich scharen aan ònze zijde! Lieve lezer, in zulke ‘christelijke’ kringen werd ik opgevoed! Ik heb onder mijne naaste familieleden verwoede Bronsveldianen en verwoede Kuyperianen en verwoede afgescheidenen en verwoede doleerenden en verwoede ditten en datten van allerlei soort gekend. En ik heb gezien dat zij, al den Heere dienende, vóór alles aanbaden het gouden Kalf in den vorm van macht en aanzien en luxe en eerebaantjes - en, om den wille daarvan, elkaar uitscholden dat het een lust was. Om dan weer, als het belang dat zoo meebracht, gezamenlijk op te trekken tegen de liberalen en Belial, vóór Christus! Maar niet gezien heb ik, dat zij Diens Bijbelwoord, Diens prediking, Diens gebod behartigden: ‘Hieraan zullen zij allen bekennen dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander’. (Ev. Joh. 3, 34). Daarom vind ik zulke ‘christenen’ huichelaars! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|