lijke afstand was tusschen het verleden en het nu, na dagen, toen ik als bedwelmd was geworden door de bekoring van die genezende lucht, van die wonderbare schepping, die goddelijke natuur van het Zuiden, op een avond waarop we in Monte Carlo aan het strand zaten, zoo dicht bij 't mondaine Casinogedoe, en toch zoo heel ver er vandaan, heb ik 't gezegd.
De zee zong zoo zachtjes, zoo klagenddroef, als zij alleen hier zingt, aan deze kusten, waar zij niet bruist en hamert en kookt en loeit en vertoornd is, zooals aan ons noorderstrand, maar waar ze vleit en zucht, en snikt bijna - - als van ingehouden tranen. - -
‘Nu moest niet jij hier naast me zitten’ - zei Dolly, ineens, - ‘niet jij - maar Tom.’ -
En zij lachte, zóó nerveus als zij alles doet, - terwijl ik haar verwonderd, bijna verschrikt aankeek, omdat zij zijn naam, dien van den man die haar heeft verleid en verlaten, zoo kalm-bedaard-luchtig kon uitspreken. - -
‘Zeg het maar - - zeg het maar ronduit’ - vervolgde ze - - ‘dat je het niet begrijpen kunt, dat ik nòg naar hem verlang, dat ik niet boos ben op hem, dat ik gewoon over hem spreek, als iets dat voorbij is, voor altijd voorbij.’ - -
‘Dat je naar hem verlangt, - en dat je hem zelfs vergeeft, - - ja dat begrijp ik. - - Maar dat andere niet, dat je zijn naam kunt noemen, lachend, onverschillig - - als iets dat voorbij is.’ - - -
Zij antwoordde niet dadelijk, keek zwijgend naar haar hooggehakt fransch-geschoeid voetje, dat uitkeek uit haar wit-serge rok -
- Toen, ineens, kwam ze heel zacht, bijna fluisterend, aan mijn oor:
‘Kate, ik geloof dat ik er zoo rustig over kan spreken, omdat het voorbij is, omdat - - het niet meer is aan hem dat ik denk, maar aan dat andere, aan dat wat ik door hem leerde kennen, dat wat je tot vrouw maakt.’ -
..... En, toen ik nòg zweeg, misschien in een onbewust vooruitvoelen wat ze zou gaan zeggen als ik haar antwoordde, sprak ze dóór, heel schielijk:
‘Zie je Kate - - ik heb je het immers geschreven al toen hij nog bij me was, - - hoe ik wist erin te zullen kunnen berusten later als hij weer weg zou zijn gegaan, - omdat ik dóór hem ‘dat’ heb leeren kennen. Dáárom ben ik nu tóch zoo gelukkig, ondanks mijn verlatenheid. Ik voel dat ik het leven als een openbaring heb leeren kennen - - door hem. - -
‘Maar je wéét nu toch dat hij je nooit zóó heeft liefgehad als jij hem, - dat hij je bedroog in den laatsten tijd met anderen, - met een hôtelmeisje zelfs, en, - - zie je Dolly, dat vind ik 't vreeselijkste van alles, het laagste in hem, - dat hij je in den steek liet tenslotte om 't geld van zijn wettige vrouw, - die hem daarmee onderhoudt, en in haar macht heeft.’ - - -
‘Ja, dat is alles zoo’ - - zei ze onverschillig. - - ‘Maar, wat doet het er toe?’ - -
‘Wat het er toe doet! - - God Dolly, kan je dan iemand nog liefhebben dien je niet meer hoogstelt, niet meer aanbidt als een afgod!? - -Vindt je het dan niet vreeselijk, dat je aan zóó iemand je eer hebt gegeven, alles!?’ - - -
Zij lachte weer hoog-nerveus! - ‘Eer’ - riep ze uitdagend. - ‘En fatsoen - en onschuld - en reinheid. Ken ik, - al die mooie phrases waarmee wij jonge-meisjes worden in slaap gesust als onze zinnen ontwaken! Neen, duizendmaal, neen. Ik heb 't niet noodig den man, aan wien ik die openbaring van ‘dat’ dank, te achten of te aanbidden. Wat wij onwetende jonge-meisjes voor liefde aanzien is immers niets anders dan een natuurdrift. En, nu die bij mij bevredigd is, nu eerst begrijp ik mezelve.’
‘Niet iedereen is hetzelfde, Dolly! - Ik, ook heb een man liefgehad, zoo lief dat ik hem alles gegeven zou hebben - net als jij - dat ik er maar op wachtte zelfs hem mij te mogen geven zoodra hij zou verkiezen mij te nemen, - want er waren geen bezwaren van een wettige vrouw of zoo iets, zooals in jou geval,.... maar - - toen is er iets leelijks gebeurd, iets dat me van lieverlede zoo'n anderen kijk gaf op zijn karakter, op zijn ziel; - toen wilde ik niet meer - - toen was het voorbij - - voorgoed voorbij.’- -
Ik geloof dat mijn stem oversloeg op dat oogenblik. - -
‘Arm kind’ - zei Dolly goedig - ‘En toen ben je hier gekomen, - nietwaar? - - Ik heb het wel geraden, dadelijk, dat er iets bijzonders met je was gebeurd. - - - Weet je wat je in plaats daarvan hadt moeten doen? - - Je hadt moeten blijven, en je hem toch moeten geven.’ - -
‘Toch, - wat - Dolly?’
‘Toch je liefde moeten volmaken, door je aan hem te geven.’ - -
‘Ik kon niet. - - Ik had niet meer lief.’ - - - - - - - - - - - - - - -
- - - We voelden toen beiden ineens hoe verschillend ons vrouw-gevoel in dat opzicht was. Voor Dolly is de handeling als zoodanig dat wat zij noodig heeft; misschien staat zij daarin dichter bij de natuur dan ik. Ik weet het niet. Ik weet het niet, of zij gelijk had, toen ze, na opnieuw een lang stilzwijgen tusschen ons, eindelijk zei:
‘Je moet niet denken als je liefhebt; je moet alles maar nemen wat je geboden wordt. - Dan eerst begrijp je. - - Begrijp je dat