De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 626]
| |
Dát juist, wanneer men theosofie en spirit(ual)isme - geen caricatuur van één van beiden of van allebei - tegenover elkaar plaatst, dan was en is dát juist het kardinale punt van verschil. De theosofie is een stelsel, wat H.P.B. trouwens nergens ontkent (meer dan eens spreekt zij in haar boek over het ‘stelsel der theosofie’) een kunstig in elkaar gezet systeem. Wij - aldus H.P.B. in ‘de Sleutel’ hebben omtrent geen onderwerp tweeërlei meening of hypothese. (blz. 105). Nu weet ik wel, dat de natuur heel dikwijls sterker is dan de leer; ik ken verscheiden theosofen die boven hun stelsel uitgaan en niet allen geven den indruk, als waren ze bij de schepping tegenwoordig geweest, maar het stelsel zelf wordt hierdoor niet verzwakt, laat staan teniet gedaan. Het Spiritualisme daarentegen is geen stelsel, zelfs geen bijzondere leer. Het is het zuurdeeg, dat den godsdienst in al zijn verschillende talen en vormen, in de velerlei gedaanten, waaronder hij optreedt onder de menschen, moet doorzuzen, d.w.z. meer geestelijk, meer spiritueel moet maken. In de ‘S.t.d. Theos.’ blz. 71 lezen we: ‘De Theosofie is het wezen van allen godsdienst, ja van de volstrekte waarheid, waarvan in elke geloofsbelijdenis niet meer dan een druppel te vinden is. Om nog een beeldspraak te gebruiken: de Theosophie is op aarde als de witte straal van het spectrum, en elke godsdienst slechts een der zeven prismatische kleuren. Niets van de rest willende weten en ze valsch noemende, maakt elke gekleurde straal niet alleen aanspraak op den voorrang, doch beweert ook de witte straal te zijn, ja brandmerkt zelfs haar eigen schakeeringen als ketterijen. Doch als de zon der waarheid hooger aan de kim van 's menschen waarneming verrijst, als elke gekleurde straal allengs verbleekt, totdat hij weer in zijn oorsprong is opgenomen, zal de menschheid niet langer misleid worden door kunstmatig kleurenlicht, doch zich baden in het reine, kleurlooze zonnelicht der eeuwige waarheid. En dat zal de Theosophie zijn.’ In het abstracte genomen, theosofie: goddelijke wijsheid, kan men dit volkomen beamen, want éénmaal - o nog lang niet - maar toch eenmaal zal de tijd komen, dat alle richtingen en vormen en stroomen hun rust, hun kracht, hun tehuis zullen vinden in den eenigen waarachtigen, universeelen godsdienst der liefde d.i. in goddelijke wijsheid. Maar hier, evenals zoo heel dikwijls, geeft de naam aanleiding tot misverstand en verwarring. Al zegt H.P.B. ook dat er ‘tusschen het abstracte ideaal en den weg er heen een diepe kloof ligt,’ (blz. 68) en al wil ik heel graag aannemen dat bij haar zelve en bij haar volgelingen het ideaal straalt achter de werkelijkheid, - de theosofie, zooals ze door de theosofen wordt beleden, is alles behalve ‘kleurloos’ en de onderlinge verdeeldheid is een bespotting van de ‘universeele broederschap der menschen.’ In ons land en - naar ik meen - vrij algemeen in het Westen wordt Annie Besant beschouwd als de opvolgster van H.P.B. De universeele broederschap en het theosophisch genootschap (zooals de vereeniging, die zich de eenig ware noemt, na de reorganisatie in 1898, heet) spreekt dit echter tegen. Volgens dit genootschap werd A. Besant door vertegenwoordigers een er Hindoe-secte, die ze als haar leermeesters beschouwde, totaal gehypnotiseerd en raakte het spoor bijster. (Dat zij Hindoe werd is een feit). Zij wierp zich op als leidsvrouw eener secte, die hoewel den naam theosophie gebruikende, leeringen van geheel verschillend karakter verkondigde. - Is dit nu niet een sterk bewijs, hoe de naam ‘theosophie’ aanleiding geeft tot verwarring? Volgens dit genootschap ging bij het overlijden van H.P.B. in 1891 het bestuur over op W.Q. Judge, die in 1895 als president voor het leven werd gekozen en zelf Katherine Tingley als zijn opvolgster benoemde, die als zoodanig door alle leden werd erkend. A. Besant beschuldigt W.Q. Judge bedrog te hebben gepleegd. En dat zij in het Westen niet door allen wordt erkend als de opvolgster van H.P.B., wordt bewezen door het bezoek van Katherine Tingley aan Europa, waar zij voornamelijk in Zweden, waar ze zelfs grond kocht om een Raja Yoga-school te stichten, verscheiden redevoeringen hield en geruimen tijd vertoefde. In ‘de Sleutel’ staat blz. 302 als noot: ‘Het is helaas een feit, dat er velen zijn, die den naam der Theosophie en onzer Organisatie uit eigenbelang gebruiken, alsook dien van H.P. Blavatsky, de stichteres, bezigen ten einde de aandacht op zichzelf te vestigen en den steun van het publiek te verwerven. Zij doen dit zoowel in besloten kring als in openbare voordrachten in geschriften en door overal lezingen te houden. Zonder in een enkel opzicht met De Universeele Broederschap en het Theosophisch Genootschap | |
[pagina 627]
| |
in betrekking te staan, doen zij het in vele gevallen voorkomen alsof dit zoo ware en misleiden zij het publiek, zoodat vele oprechte onderzoekers hierdoor van de waarheden der Theosophie, onderwezen door H.P.B. en hare opvolgers William Q. Judge en Katherine Tingley en door hun voorbeeld praktisch aangetoond in hun Theosophisch werk voor de opheffing der menschheid, worden teruggehouden. De aandacht wordt er in 't bijzonder op gevestigd, dat De Universeele Broederschap en het Theosophisch Genootschap geen ander lichaam erkent, dat den naam Theosophie gebruikt, en dat hare leden op geen enkele wijze in betrekking staan tot welke andere vereeniging of organisatie ook, welke zich Theosophisch noemt en niet Katherine Tingley als Leidsvrouw en Officieel Hoofd der Internationale Theosophische Beweging erkent. Het Internationaal Hoofdkwartier van De Universeele Broederschap en het Theosophisch Genootschap is te Point Lorna in Californië gevestigd.’ Als niet-theosoof ben ik hier waarschijnlijk onpartijdiger en minder bevooroordeeld. Van Annie Besant en Katherine Tingley beiden heb ik veel gelezen, en, wanneer ze boven het stelsel uitgaan, is zoo héél veel van beiden mij sympathiek. Ik mag nu niet te veel afdwalen maar gaarne wil ik dit later eens nader toelichten. De perverse leeringen van Leadbeater doen niet slechts hem zelf, maar het theosophisch stelsel veel kwaad. En wanneer het waar is, wat ik zoo héél moeilijk kan aannemen, dat A. Besant hem steunt, zal dit ook haar, als mensch, en door velen erkende leidsvrouw, gevoelig treffen. Van hen, die veel hebben ontvangen, zal veel worden geëischt, en wanneer zij bovendien als een voorbeeld staan voor velen, is de verantwoordelijkheid zeer groot. Trouwens zij, die aan den weg timmeren, moeten altijd dubbel voorzichtig zijn. Naar aanleiding van het bovenstaande las ik onlangs: ‘Een richting, als de theosophie, die geen ethica heeft is ten doode opgeschreven.’ Nietwaar, ik heb gelijk, dat de namen ‘theosophie en theosophen,’ aanleiding geven tot verwarring en ‘theosophisme en theosophisten’ zou dan ook een veel betere benaming zijn. Een paar voorbeelden om mijn bewering te sterken, dat H.P.B. onbillijk is in haar vergelijkingen: ‘Het christendom zegt ons, dat er zonder de tusschenkomst van een miraculeuzen Verlosser geen redding mogelijk is, en verdoemt bovendien allen, die van dit dogma niet gediend zijn. Dit is juist het verschil tusschen de christelijke godgeleerdheid en de theosophie.’ (blz. 185). ‘Met zijn verminkte engelen, kopertrompetten en gouden harpen aan de eene en stoffelijke hellevuren aan de andere zijde, gelijkt de christelijke hemel op een sprookjestooneel uit een kerst-pantomime.’ (blz. 203.) ‘Hoe aangenaam het vooruitzicht voor velen ook zij om den last hunner zonden aan den voet van het kruis te “kunnen afwerpen,” den beoefenaar der theosophie kan het niet bekoren.... Er bestaat geen ander lot dan hetgeen wij zelf bepalen. Er is redding noch verdoemenis, dan die wij zelf over ons brengen....’ Omdat deze leer voor een schuldig gedrag geen pardon heeft en zij een groote mate van kordaatheid vereischt, is zij voor zwakkere naturen veel minder aantrekkelijk dan de weinig eischende leerstukken van het plaatsvervangend lijden, van voorspraak, vergeving en de mogelijkheid tot een bekeering op het sterfbed..... In het rijk der eeuwige gerechtigheid zijn zonde en straf onafscheidelijk verbonden; ze zijn één gebeuren, omdat er tusschen een handeling en haar gevolg in den grond geen verschil bestaat....’ (blz. 247). ‘En nu raad ik u onze theosophische inzichten omtrent Karma, de Wet der Vergelding, eens te vergelijken met het wreed en-krankzinnig dogma, hetwelk door te leeren, dat alleen de uitverkorenen worden gered en de rest voor eeuwig verdoemd is, van God een zinneloozen duivel maakt, en zeg mij dan of onze leer niet veel wijsgeeriger zoowel als rechtvaardiger is.’ (blz. 254). ‘Ziehier wat het christendom leert en waar wij tegen opkomen; Gods barmhartigheid is grenzenloos en ondoorgrondelijk. Geen menschelijke zonde kan bedacht worden zoo gruwelijk, dat niet de losprijs, te voren door den zondaar betaald, haar zou uitwisschen, al ware hij ook nog duizendmaal grooter. En bovendien is het nimmer te laat berouw te toonen. Wanneer wij uit den engen kring van het geloof treden en het heelal als een geheel beschouwen door de volmaakte harmonie zijner deelen in evenwicht gehouden, hoe komt dan alle gezonde logica, ja zelfs het flauwste sprankje rechtsgevoel tegen de leer van het plaatsvervangend lijden op....’ (blz. 264). | |
[pagina 628]
| |
Wanneer het christendom in werkelijkheid geen lippendienst was, zou er onder de christenen aan de theosophie weinig behoefte bestaan. Doch ongelukkig is het enkel een zedeleer op papier. (blz. 271). En wij theosophen zeggen, dat uw hooggeroemde vooruitgang en beschaving niet beter zijn dan een hoop dwaallichtjes, boven een moeras flikkerend, waaruit doodelijke giftdampen opstijgen. Want wij zien baatzucht, misdaad, onzedelijkheid en alle denkbare euvels uit deze doos van Pandora, die gij een eeuw van vooruitgang noemt, op het rampspoedig menschdom neerkomen en dit te erger, naarmate de stoffelijke beschaving in bloei toeneemt. Onder zulke omstandigheden geven wij de voorkeur aan de inertie en werkeloosheid, die in Boeddhistische landen heerschen en die - bedenk dit wel - enkel het gevolg van eeuwenlange politieke slavernij zijn. (blz. 291). Geen dwaasheid zoo groot of de christenen nemen haar aan, mits zij door de kerk tot geloofsartikel wordt verklaard.... De Boeddhisten daarentegen houden vol, dat niets wat met het gezond verstand in strijd is in waarheid een leering van Boeddha kan zijn. (blz. 236). Nietwaar, het is onbillijk het christendom te beoordeelen naar caricaturen, naar zijn onchristelijke, wat zeg ik, antichristelijke parasieten en voor de theosophie op te eischen wat ook Christus leerde, wat dus juist christelijk is. Dat wij eenmaal zullen maaien wat wij zaaiden behoeven wij waarlijk niet als iets nieuws van de theosofie te leeren. Het volgende over pater Damiën, waarvoor men al weder geen theosoof behoeft te zijn om het geheel te beamen, haal ik aan om te doen zien in welke mate de theosoof bij monde van H.P.B. al het goede en mooie opeischt voor zijn richting. Want, al zullen de theosofen, (velen ter goeder trouw) dit niet inzien, zooals de theosofie door de theosofen beleden wordt is zij alles behalve ‘de oeverlooze oceaan van universeele waarheid, liefde en wijsheid,’ welks licht op aarde weerkaatst wordt, (blz. 69) maar... een richting. ‘Een der grondregels van de theosofie is, dat men rechtvaardig jegens zichzelf - als deel der geheele menscheid, niet als persoon - moet zijn, niet meer niet minder rechtvaardig dan jegens anderen, tenzij wij door het ééne zelf op te offeren de velen inderdaad kunnen helpen. De geschiedenis levert hieromtrent tal van voorbeelden op. Zelfopoffering voor het waarachtig welzijn van velen wordt door de Theosophie veel hooger gesteld dan zelfverloochening met betrekking tot een sectarisch oogmerk, als b.v. “de heidenen van de verdoemenis te redden”. Naar onze meening is pater Damiën, de jonge dertigjarige man, die zijn geheele leven ten offer bracht om het lijden der melaatschen te Molokai te verzachten, en die na achttien jaren alleen onder hen geleefd te hebben tenslotte zelf door die doodelijke ziekte werd aangegrepen en er aan bezweek, niet tevergeefs gestorven... Hij was een waar Theosoof en zijn naam zal voor altijd in onze annalen blijven voortleven. In onze oogen staat deze arme Belgische priester oneindig hooger dan bijv. al die welmeenende dwazen, die als zendeling hun leven op de Zuidzee-eilanden of in China ten offer brachten... De Christenen meenen, dat door het lichaam van een ontoerekenbaren wilde te doopen, zij zijn ziel van de verdoemenis kunnen redden...’ blz. 282. Dat men rechtvaardig moet zijn tegenover zichzelf, weet iedereen. Socrates drukte het nog sterker uit. Vóór hij den giftbeker ledigde zei hij tegen zijn jongeren: ‘zorgt dat ge het zelf goed hebt, opdat gij veel voor anderen kunt doen en velen gelukkig maken.’ En wat pater Damiën betreft: de vraag die Lessing in Nathan der Weise den held Nathan in den mond legt geeft geheel weer wat ik voel: ‘Zijn Jood en Christen - hier Theosoof en Christen, eerder Theosoof en Christen dan Mensch? Och of ik iemand meer bij u gevonden had wien het voldeed een mensch te heeten.’ Aan gene zijde zal ons niet gevraagd worden: waart gij Theosoof of wat dan ook, maar: wat hebt ge als mensch gedaan? Pater Damiën was mensch in den hoogsten, heiligsten zin van het woord, bezield door den Christusgeest, den geest van onbaatzuchtige, heilige liefde; een volgeling van den grooten Meester, die eens heeft gezegd: al wat gij aan den kleinste doet, dat hebt gij aan Mij gedaan. Menschen als hij behooren niet aan een bepaalde richting, ze behooren zelfs niet aan één land of één volk, maar aan de menschheid. Wil men hem echter in een bepaalde richting onderbrengen dan was hij Roomsch-Katholiek. Over Karma en Reïncarnatie wil ik hier kort zijn, omdat ik er later onder ‘Devachan en Nirvana’ op terug moet komen. Beiden worden in ‘de S.t.d.Th.’ als bewezen en onomstootbaar vaststaande aange- | |
[pagina 629]
| |
nomen. Op blz. 249 wordt uit de ‘Secret Doctrine’ aangehaald: ‘De wet van Karma is onontwarbaar met die der Reïncarnatie samengeweven... H.P.B. zelve heeft de onjuistheid hiervan bewezen. Toen zij ‘Isis Unveiled’ schreef, geloofde zij in Karma maar niet in Reïncarnatie. In ‘Isis Unveiled’, deel I blz. 351 staat: ‘Wij zullen nu eenige fragmenten aanhalen van de geheimzinnige leer der Reïncarnatie - onderscheiden van transmigratie - die wij aan een autoriteit ontleenen.Ga naar voetnoot1) Reïncarnatie, d.i. het verschijnen van hetzelfde individu of eigenlijk diens astrale monade tweemaal op dezelfde planeet, is geen regel in de natuur, het is een uitzondering,Ga naar voetnoot1) gelijk het wonderbaarlijk verschijnsel van een kind met twee hoofden.’ Olcott schrijft in ‘Oude Dagboekbladen’ dat de Reïncarnatie haar, H.P.B., niet werd geleerd vóór 1879 toen zij en hij zelf in Indië waren. Hij vervolgt in een noot: ‘Eenige geachte vrienden hebben beproefd mij over te halen, al het voorgaande omtrent de wordingsgeschiedenis der Reïncarnatie-idee binnen onze beweging weg te laten, maar ik kan niet inzien dat het mijn plicht zou zijn dit te doen. Ik wil evenmin belangrijke feiten onvermeld laten als onware mededeelingen doen. Ik zelf bezit aanteekeningen van een gesprek tusschen een Mahâtmâ en mij zelf, waarin de theorie wordt verkondigd, dat de zielen der menschen na den dood door middel van een louterend ontwikkelingsverloop naar andere meer geestelijke planeten overgingen. (Toen waren ze nog eenvoudige spiritualisten.) Hij, Olcott, heeft dit alles altijd raadselachtig en onverklaarbaar gevonden en nooit kunnen begrijpen, hoe zulke onwetendheid (sic) bij een Mahâtmâ kon voorkomen. En zoo zijn wij geleidelijk bij de mysterieuze Mahâtmâ's aangeland, waarover een volgende maal. J. VAN REES-VAN NAUTA LEMKE. |