Ik kan de stellige uitspraak van Dr. H.H. Kuyper niet bevestigen, maar toch wil ik er op wijzen, dat de verdediging mij genoegen doet. Ik deel daarom mede, wat ik eenmaal ervaren heb.
Onder nommer 167 (eerder 87) vindt men in het Haagsch Gemeente-museum een oud schilderijtje van het einde der 16e eeuw, voorstellende een monnik en een non, en, - nu ja, laat ik het maar zeggen, - elkaar kussende, met het opschrift: ‘Suster Belike by uwe goede gratie, Ten es al maer geestelike recreatie’.
Ik heb daarin niets anders gezien dan eene verzinnelijking van het spreekwoord: ‘Allemaal menschen, zei de Bagyn, en zij zoende den Pater (zie bij Harrebomée).
Nu weet ik, dat een vrijwel invloedrijk R. Kath. man, zóó dikwijls hij het Gem. Museum bezocht, en staande voor dit schilderijtje, steeds zeide: ‘daar heb je Luther met zijn Kaatje’.
De intonatie van zijn overigens goedig stemgeluid was dan zoo sarcastisch-scherp, dat ten volle eruit bleek, hoe hij en zijn geloofsgenooten over Luther's bekeering dachten. Het is eene kleinigheid, maar eene kleinigheid die kenschetsend is.