| |
Ter bespreking toegezonden.
Voor de Poort
door Top Naeff.
(Van Holkema en Warendorf, Amsterdam).
I.
Neen, 't is de oude Top Naeff niet meer! - Ze is nu een schrijfster geworden als een andere. Daarmee wil ik geenszins zeggen, dat zij een slechte schrijfster werd, o neen, ik stel haar laatsten roman gelijk met sommig werk van veel-gelezen auteurs. Maar... 't is nu een soort nádoen van deze auteurs, een genre dat, en beter, eveneens wordt uitgeoefend door Couperus b.v., terwijl het óók herinnert aan de véle tweedeelige romans van Jeanne Reyneke van Stuwe, maar deze overtreft in samenstelling van détails en in boeienden vorm.
De vroegere, de eerste Top Naeff, die van de School-idyllen, was een zoo àpart iemand, was een in de literatuur éénig-daarstaande figuur. Haar boek vertelde op humoristisch-realistische manier van backfisch-lief- en leed, maar toch was het geenszins dat wat men verstaat onder ‘een jonge-meisjes-boek’. Integendeel, opvoeders, en vooral schooljuffrouwen, wauwelden er tegen, omdat zij-zelf er wel eens van langs kregen en-passant, ontrukten het met een beleedigd air aan de begeerig-toegrijpende handen der leerlingen aan hunne zorgen toevertrouwd. En ouderen van dagen, zij die onpartijdig stonden tegenover deze eenzijdige opvatting van een leuk verhaal, willen veroordeelen, omdat het geen opvoedkundige tendenz voorstond, kregen de tranen in de oogen om sommige innig-fijngevoelde tooneeltjes, of ook wel van louter prettig hartelijk lachen, omdat die schoolmeisjes zoo ècht frisch, jong, gezond levenslustig waren geteekend, zoodat je haar liefkreeg, met haar meeleefde, haar volgde in al haar doen en laten, als om je heen bestáánde, door je zelve gekende wezentjes vol blijheid en vol illusie.
Zoo'n boek schrijf je maar eenmaal in je leven meestal! Zoo is het ook Top Naeff gegaan. Haar daarop volgende werken in hetzelfde genre vielen - 't kon niet anders - af na 't diep-doorvoelde, èchte van de School-idyllen. En daarom is het geen wonder dat zij, de intusschen ook reeds ouder-gewordene, intusschen lang-gehuwde vrouw, van
| |
| |
lieverlede dien jongen, aparten kijk op het leven verloor, en werd, zooals de meeste andere schrijfsters: een roman-samenstelster, zonder 't eigen afzonderlijk cachet van haar eersteling.
Wat ik echter daarbij jammer vind, heel jammer, dat is haar zich zoo zichtbaar gaan toeleggen op nadoen. Ook nu had ze in elk geval toch een afzonderlijken stijl, een spoor van haar vroegeren humor kunnen behouden. In plaats daarvan echter is het steeds duidelijker merkbaar, hoe zij zich toelegt, met angstvalligen schroom, op nadoen en nog eens nadoen, terwijl er van de vroolijkheid en geest, waarvan de School-idyllen tintelden, geen spoor meer over is. Reeds vroeger heb ik in ditzelfde Blad uit een ander boek van haar voorbeelden aangehaald van de leelijke, verkeerde zinswendingen en niettoepasselijke woorden, waartoe zij komt tengevolge van dit deemoedig-buigen voor den geest van den tijd. Voor de Poort wemelt van zulke gewrongen uitdrukkingen. Of is het b.v. een juist beeld te spreken van de lokken van een meisje als van een ‘schuimval’? Het gewilde pogen hier een Querido-stijl na te doen valt bij zulke gezochtheden terstond op. En temeer voel je het opzettelijke van zulke nieuwerwetsigheden, omdat haar pen, zoodra zij zich laat gaan, veeleer geneigd is tot een eenigszins verouderde, boekachtige manier van zich uit te drukken; b.v. ‘Of Sidonie die japon te St. Moritz veel gedragen had?’ In St. Moritz zou hier veel natuurlijker, spreektaal-achtiger hebben geklonken dan het stijve te. En zoo zijn er voorbeelden te over. 't Geen natuurlijk niet wegneemt dat de stijl, als geheel genomen, los, levendig, natuurlijk aandoet, bewijs geeft van kunnen. Maar, waar is de zin voor humor gebleven aan de éérste Top Naeff in zoo ruime mate eigen, en waartoe zij óók in Voor de Poort alle gelegenheid had die bot te vieren? Immers, 't halve boek is gevuld, opgevuld zou men bijkans zeggen, wetend dat deze uitgever steeds véél bladzijden verlangt voor zijn uitgaven, met kindertooneeltjes, die eigenlijk
niets met den roman als zoodanig te maken hebben, die daardoor den indruk geven van er maar zoowat te zijn ingeflanst, omdat de roman - heel gerekt van inhoud - anders te kort zou worden.
Welk een goede gelegenheid dus om die tafereeltjes aantrekkelijk te maken, recht van bestaan te geven, door ze te omtooveren met die oorspronkelijkheid van geest, eens zoo vanzelf vloeiend uit de pen der auteur van School-idyllen! In plaats daarvan ontmoeten we een voortdurend nadoen van Couperus' Kleine Zielen, maar zonder 't innig-fijn-gevoelde van heel-kleine trekjes, waardoor deze de karakters van de jongere leden der door hem geteekende familie zoekt uit te beelden. Naar bed-gaan, van-tafel-opstaan, tante-verwelkomen, al zulke heel-dood-gewone dingen kunnen alleen dàn recht van bestaan hebben in een roman wanneer de auteur, hoe dan ook, iets aparts, iets dat je treft, daarvan weet te maken. Bij Top Naeff echter is het gebleven bij een nauwkeurig photographeeren kunnen van de werkelijkheid. O, heel juistafgezien van het leven, heel goed-verteld, maar, zonder een tikje oorspronkelijkheid of vroolijkheid of geest, zóó dientengevolge dat de lezer voortdurend voelt: 't Dient allemaal om het aantal bladzijden te rekken, om van een absoluut-onbeduidend gegeven een langen roman te kunnen maken, van zoo en zooveel woorden. Anders wordt hij niet verkocht!
Ik sprak daareven van de gerekte intrigue. Deze, - men zou 't uit den niet zeer aantrekkelijken titel misschien niet raden, - bestaat uit de geschiedenis van den inwendigen zielestrijd van Liesbeth, ongehuwd-overgeblevene, niet-meer-heel jonge dochter van oude ouders, die bij haren zwager ‘in de stad’ 't huishouden gaat waarnemen, en bij die gelegenheid haar hart verliest aan den reeds gehuwden buurman van bovengemeld en zwager. Zij staat als het ware ‘Voor de Poort’, omdat de afwezigheid zijner in Utrecht ziek-liggende vrouw haar voortdurend met hem in aanraking brengt als ware zij zijn echtgenoote, althans zijn huishoudster. Nu huurt ze kinderjuffrouwen voor hem, dan past ze op zijn kinderen, enz. enz. In hoeverre het aannemelijk is dat de intusschen thuisgekomene, zeer coquette, en meer ingebeeld dan werkelijk-zieke jonge vrouw erin toestemt tenslotte Liesbeth geheel en al in haar huis te nemen als ‘logée’ beoordeele elke in zulke omstandigheden geplaatste vrouw. M. i. moet men aan groote verblinding lijden - en zooals Emma is geteekend lijdt zij geenszins aan die kwaal - om niet te zien dat het een gevaarlijk spelletje is een jonge, gezonde vrouw in de eigen woning te nemen als quasi-huismoedertje naast een even jongen gezonden man, terwijl men zelve ziekelijk is en als een onbruikbaar huismeubel daarneven zit. Aan den anderen kant echter zijn de gevallen niet zeldzaam in de werkelijkheid waar- | |
| |
in zulke opvallende verblindingen voorkomen. En daarenboven heeft Top Naeff heel scherp afgezien het overmoedig-zelfverzekerde van de zich, ondanks hare grillen en luimen, nochtans hare overmacht van lichaam-mooi bewuste, wettige echtgenoote, die als zoodanig een wreed spelletje speelt met de ongetrouwde tot het aanzien van al dat levensgeluk, dat hàar ontzegd blijft, veroordeelde Liesbeth! - In dat opzicht bepaaldelijk komen er meesterlijke tooneeltjes voor in: Voor de Poort.
‘Ik vind haar een heel lief meisje’ - zei hij. - ‘En het zou mij bijzonder spijten als ze wegging.’
‘O, zooals je dat zegt, met dat gezicht. Neen, wanneer ik ooit jaloersch was geweest, zou ik nu getroost zijn! Je bent een schat!’ - dolde Emma zoo hoog en hel, dat Liesbeth boven haar kon hooren.
‘We zullen haar ook een cadeautje geven,’ boog Emma, met beschermend stemmetje zich neer naar de ondergeschikte: ‘een broche of zooiets, en dat mag Jantje dan geven, omdat hij ziek is geweest.’
‘Goed, kindje.’
Hij bukte zich over haar, schoof heur haren terug, en kuste haar. Haar beide armen, warm al uit de schacht der dekens, sloeg ze om zijn hals. Hij kuste haar voorhoofd en de kuiltjes in haar wangen, haar oogen kuste hij dicht. Zij trok zijn wang op haar mond, fluisterde in een gesmoorden lach aan zijn oor: ‘Wanneer heb je mij wel ooit ‘een heel lief meisje’ gevonden?’
Hij omklemde haar kin dat ze schaterde:
‘Nooit, rakker, nooit.’
Op haar vochtig mondje, rond in het teere vleesch, kuste hij haar wild. - -
Een dergelijk uitstekend gevoeld tafereeltje teekent de heele verhouding van 't echtpaar Scheffer, maakt Emma's zelfverzekerdheid, van haar zich de bezitster voelende, tot een aanneembaar feit. Op de laatste bladzijde van deel I vernemen we dat ze weer bevallen moet - hetgeen Liesbeth natuurlijk woest maakt. - Tegelijk wordt ons te kennen gegeven dat die bevallingen bij Emma nu niet bijzonder voorspoedig gaan. Wordt hiermede dus voor die lezeressen, die graag willen dat alles goed afloopt, een verschiet geopend van Scheffer's weduwmaarschap straks, en Liesbeth toch nog zullen binnengaan in het beloofde land?
Deel II zal ons op die vraag het antwoord geven.
| |
II.
Met den aanvang van deel II houdt dat natuurlijke en levenswàre, waardoor tot hiertoe Voor de Poort zich kenmerkte volslagen op. Als verhaal wordt de nu volgende ontknooping ‘bedacht,’ en afgezaagd tegelijk.
En toch, met dat al, juist om deel II is m.i. Voor de Poort van veel meer litteraire waarde, dan om de rest van den inhoud. Dat zit 'm in de karakter-ontwikkeling, in de teekening van de figuur van Liesbeth. Straks wil ik nader terugkomen op het heel-subliem-nagevoelde in die schildering. Nu, eerst, wil ik ophelderen waarom ik 't verhaal, de ontknooping, op-zich-zelf-beschouwd, zooeven noemde onnatuurlijk en bedacht.
Wij hebben namelijk tot hiertoe Liesbeth gezien 't huishouden waarnemend voor hare zieke zuster, bij een zwager met een heel groot gezin. Gegeven haar ouderlijk thuis van zeer aristocratisch-voelende oue lui was die positie een zeer aannemelijk, met alle mogelijke wereldsche convenances overeenkomstig iets. Stel U echter voor, gegeven datzelfde aristocratische ouderlijke thuis, dat Liesbeth, omdat zij nu eenmaal verliefd is en blijft op Mr. Scheffer, den buurman van haar zwager, eenvoudig daar voorgoed in huis trekt, en er blijft wonen ook na den dood van zijn vrouw Emma! Nietwaaar, hier is de toeleg der schrijfster akelig-duidelijk. Zij wil hare heldin, coûte que coûte in dagelijksche aanraking brengen met Mr. Scheffer, en zij heeft, onhandig, niet rijk in fantazie, niet geweten hoe dat te doen, zonder in strijd te geraken met alle levenswaarheid. Zoo kwam zij er toe een zoo kinderachtìg-verzonnen vertelseltje op te disschen, éérst van het precies op het juiste oogenblik doodgaan van Emma, dan van het héél-zwakgeboren kindje, dat, om die reden, niet door Liesbeth kan worden in den steek gelaten - beweert deze. Juist dit feit op zichzelf is reeds onaannemelijk. Want, er is geen enkele grond die het rechtvaardigt dat bij een doodziek pas-geboren kindje vóór en boven alles een ongetrouwde oude-jonge-juffrouw nóódig zou zijn om het op te kweeken. Integendeel, iedereen zal mij toegeven dat in zoo'n geval wordt omgezien naar hulp van ervarene kinderjuffrouwen, meid-huishoudsters, weduwen, minnen, verpleegsters, enz., enz., maar allerminst naar die van een op 't buiten harer ouders in volslagen lediggang groot-en- | |
| |
oud-geworden rijke freule. Dit daargelaten echter, hoe kan men het ook maar een oogenblik rijmen met hollandsche zeden, begrippen, en opvattingen, dat de aristocratische ouders, eenzaam achtergebleven zonder eenige andere dochter ook nog, maar een
oogenblik zouden willen berusten in zulk een scheeve positie? Of dat de zwager, een officier nog wel, zijnerzijds kalm zou blijven aan huis komen - gelijk hij doet - bij een aldus zichzelve in een zeer dubbelzinnige positie plaatsende schoonzuster? Top Naeff zelve heeft het dubbelzinnige van die positie nog geaccentueerd als het ware door, ergens in het verhaal, de beschrijving van een ‘jour’ in te lasschen, waar Liesbeth aanwezig is, en heel wat speldeprikken en vinnighedentjes moet slikken over haar aldus steeds bij meneer Scheffer blijven wonen. Op zichzelf beschouwd is die ‘jour’ heel-aardig geteekend, maar de lezer kan voortdurend bemerken hoe de auteur 't blijkbaar heel kleinzielig en bekrompen vindt van die mevrouwen, dat zij aldus op den naam van Liesbeth een vlek trachten te werpen. Voelt zij, Top Naeff, dan niet hoe hier integendeel 't goed recht is aan de zijde der jour-dames, en niet aan Liesbeth? Heeft deze laatste dan niet inderdaad ‘vues,’ en zelfs zeer besliste, op Mr. Scheffer? Is al haar zoogenaamde zelfopoffering aan de kleine Emma, en aan de oudere kinderen, niet één doorloopend vóórwendsel om te kunnen blijven bij den vader? Dat de door de ingeboren vrouwelijke boosaardigheid nog gescherpte blik der jour-dames dus dezen logen in Liesbeth's bestaan klaar doorziet, dat kan men haar niet euvel duiden! Top Naeff zou alleen dan recht hebben die kwaadsprekendheid te geeselen, indien zij onverdiend ware, en indien Liesbeth werkelijk als een onbevlekte engel van onschuld vertoefde in het huis van den jongen weduwnaar. 't Tegendeel echter is het geval, zij geeft zich voortdurend bloot, zij steekt haar begeeren, hem tot man te krijgen geen oogenblik onder stoelen en banken, zij lokt hem, aast op hem, zonder tenslotte iets meer over te houden van hare eerste oorspronkelijke, vrouwelijke fierheid van aristocratisch-opgevoed meisje. Men versta mij wel, niet het feit op zichzelf,
dat zij, - waar zij met hare heele ziel liefheeft - zoo handelt keur ik af, of vind ik te realistisch voorgesteld, integendeel; maar slechts de naïeve verontwaardiging van Top Naeff over de kwaadsprekendheid van de toeschouwers komt mij wat theatraal-opgeschroefd voor! Wie kaatst moet den bal verwachten! Indien een jonge vrouw zoo openlijk haar verlangen naar het hertrouwen met een jongen weduwnaar afficheert, dat zij zich, letterlijk tegen zijn zin, in zijn huis nestelt, (want zóóver komt het tenslotte bij Liesbeth,) dat zij hare oude ouders daarvoor in den steek laat, en zich ongevraagd meester maakt van alle, alleen eene wettige echtgenoote toekomende rechten, dan kan zij het der dit alles aanziende wereld moeilijk kwalijk nemen indien deze het hare er zich van denkt daarbij. - O, ik weet het, soms gelukt zoo'n toeleg! Nog onlangs is dat hier in den Haag gebeurd. Men is ook, wat dergelijk gezellig samenwonen van jonge weduwnaars met jonge vrouwen aangaat, van lieverlede steeds vrijer in opvattingen geworden. 't Geen echter toch niet wegneemt dat ik het geval, zooals het hier wordt beschreven, geheel en al strijdig vind met de levenswerkelijkheid, en omdat Top Naeff hier als milieu koos een kleine stad, en omdat haar Liesbeth de dochter is van een zeer ouderwetsch-aristocratisch-denkenden vader, en eindelijk, omdat voor haar gaan samenwonen met Mr. Scheffer geen enkele aanleiding of excuus, van welken aard ook, bestond. Reeds dat zij gedurende het leven van Emma door deze werd getolereerd niet alleen, maar zelfs werd geaccepteerd tenslotte als een soort vriendin, vind ik gezocht voorgesteld, gegeven de vrouwelijke jaloezie op elkaar, waardoor vrouwen, in zulke bijzondere omstandigheden geplaatst, zich steeds kenmerken. Emma, 't coquette, wufte, met Liesbeth geen enkel punt van aanraking gemeen hebbende vrouwtje, vindt ten slotte het gezelschap van juist deze, zoo geheel van haar eigen natuur verschillende,
veel oudere freule verkieslijk boven dat van iedere andere vriendin, laat haar meeleven met al haar huwelijksomstandigheden, en opent zelve haar op die wijze de deur tot het binnentreden voorgoed bij Mr. Scheffer, nà haar, Emma's, dood bij de bevalling. Dit alles is een romanoplossing, die Deel I reeds deed voorzien. - Is het reeds moeilijk aan te nemen dat de ouelui van Liesbeth zich daarin, in die eerste periode, maar gewillig blijven schikken, 't is met alle usances van den aristocratischen, ouderwetschen kring, waartoe de Lanschots behooren in flagranten strijd, dat zij een der hunnen, eene freule als Liesbeth, zouden laten blijven bij een Mr. Scheffer, als eene zichzelve opdringende huishoudster, na den dood van Scheffer's vrouw. -
| |
| |
Hiermede heb ik met de groote fout, die de samenstelling, den inhoud van den roman aankleeft, afgerekend. Nu kom ik tot datgene wat hem een stempel geeft van diep-doordenken, van scherpen inkijk in verborgen vrouwenleed, een stempel, die hem daardoor verheft boven 't alledaagsche. -
Bij het eindigen van het eerste artikel over dit boek, artikel dat handelde over deel I, zeide ik namelijk hoe de schrijfster ons in twijfel laat of het geluk, waarop Liesbeth hoopt, tenslotte toch nog voor haar zal zijn weggelegd door den dood straks van Emma in de aangekondigde bevalling. - Ik erken, ik was er een beetje bang voor dat ons dat banale en goedkoope slot, van een tweede huwelijk van Mr. Scheffer met Liesbeth, wachtte in deel II. En het is de groote verdienste der schrijfster dat zij het zich geenszins zoo gemakkelijk maakte, maar integendeel zich tot taak stelde uit te beelden den bitteren nood van de van niemand bevroede levens-teleurstelling der versmade vrouw, niet versmaad door èlken man, (- dat is weer een geheel ander, àpart soort van vrouwenleed -) maar versmaad juist door dien eenen die voor haar is: ‘de’ man, de eenige dien zij, harerzijds, zou kunnen liefhebben. Dat intieme levensleed - het wordt zoo dikwijls geleden - en het is hier door Top Naeff met groote fijnheid van gevoel uitgebeeld, 't beurtelings hopen en vreezen van de arme Liesbeth, hare droeve poginkjes om haar eigen natuur ontrouw te worden in aangeleerde behaagziekheid, omdat zij hoopt daardoor den man, die immers eenmaal de behaagzieke Emma lief kreeg, op hare beurt voor zich te zullen winnen, hare afwisselende buien van snibbigheid en uitgelatenheid, haar vijandig pogen de tweede meid, die haar toeleg dóórziet, te verwijderen, tegen den zin in van den heer des huizes, dat alles is magnifique afgezien van de waarheid, en uitgebeeld in tallooze innig-fijne en innig-weemoedige trekjes. - Goed afgezien van de brutale werkelijkheid, die leven heet, vind ik daarbij óók dat het tweede huwelijk van Mr. Scheffer geenszins is een ideaal liefkrijgen van een ideale tweede-moeder voor zijn kinderen, maar, juist zoo als het in de werkelijkheid zoo dikwijls gaat, een doodgewoon zichzelf laten nemen tot man door een
alledaags-mooie, niet-meer-heel-jonge, van haar eersten man gescheidene vrouw, voor wie hij een proces voerde, die hem inpakt, en die hij trouwt, zonder blijkbaar een oogenblik stil te staan bij de vraag of zij voor zijn gezin een goede, zorgzame verzorgster zal zijn gelijk Liesbeth in elk geval zich steeds heeft betoond. - Zoo gaat het immers helaas gewoonlijk. Wij gaan aan elkander voorbij zonder te zien dat wij bij elkaar behooren, en wij vestigen onze keuze juist op die óf dengene, die in 't geheel niet waard is dat wij zooveel liefde aan haar of hem verspillen! Hoevele vrouwen kunnen, als Liesbeth, een goeden echtgenoot krijgen, en willen hem niet hebben omdat zij haar geheele leven lang vervuld blijven met de gedachte aan dien eenen, die zijnerzijds nimmer achtte op hare bekoorlijkheden en deugden, op heel den schat van liefde die heur hart voor hem borg. Hoevele mannen gaat het als Mr. Scheffer, zij hebben ook door een éérste huwelijksles nog niet geleerd, zij sleepten de beste jaren van hun leven voort naast eene egoïste, met ingebeelde kwalen vervulde, om haar gezin zich niet bekommerende echtgenoote, en toch, als de dood hen verlost, dan kiezen zij de tweede maal precies even onverstandig en onberedeneerd, laten zich nemen, in plaats van zelf te beslissen, offeren roekeloos hun verweesde kinderen op aan een oogenblikkelijken gril van verliefdheid!
Jammer vind ik, waar Top Naeff 't lot van Liesbeth zoo aangrijpend-ècht teekende, dat zij aan haar roman die laatste bladzijden toevoegde, waarin Liesbeths ouderdom wordt afgemaald, van eenigszins ‘zonderlinge’, maar in den grond geheel volmaakt-van-karakter-zijnde oude freule. Dit slot namelijk doet akelig-ouderwetsch aan; het laat zich m.i. alleen verklaren door de waarschijnlijkheid, waarop ik reeds in het vorig artikel zinspeelde, dat de auteur zich heeft moeten verplichten zoo en zooveel woorden en bladzijden aan den uitgever te zullen afleveren. Ik weet dat deze eisch zeer dikwijls gesteld wordt heden ten dage, en het gevolg ervan is dat de schrijvers genoodzaakt worden tot het eindeloos uitrekken en uitrafelen, in te vele woorden, hunner romans. Top Naeff had haar boek behooren te eindigen bij het wreede oogenblik, waarop Liesbeth voorgoed de woning van Mr. Scheffer moet verlaten, om terug te keeren tot haar vreugdeloos en eenzaam oude-vrijsterbestaan bij hare ouders op ‘het kasteel’, eene gebrokene van hart, die dat niet eens mag laten zien aan de wereld, zooals eene weduwe, of een van haar kind beroofde vrouw mag treuren openlijk. - Toen was haar roman
| |
| |
àf, een voltooid geheel. 't Geen zij er achteraan flanste is even onnatuurlijk en opgeschroefd als zeurig-onbeteekenend. - Enfin, dat doet er niet toe. Dat nemen we graag in den koop mee om 't héél-mooie dat ze voor de rest ons heeft gegeven in de teekening van haar Liesbeth, 't héél-mooie, 't héélweemoedige, en 't héél-fijngevoelige dat zij legde in haar schildering van intiem vrouwenleed.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|