| |
Overzicht van de Week.
Dierenbescherming.
I.
Een vriendelijke Lelielezer, die zich zeer interesseert voor de goede zaak der dierenbescherming, en daarom nimmer een gelegenheid laat voorbijgaan mij 't een of ander couranten-berichtje in het belang daarvan te doen toekomen, zendt mij ditmaal 't onderstaande; ik meen volgens zijn bedoeling te handelen door het over te nemen.
Een raad van Cyriel Buysse.
Dierenbescherming. - Probeert het eens: volgens mijn berekening, op menige ervaring gesteund, is er zoowat zeventig procent kans, dat het goed zal lukken.
Een ruwe kerel mishandelt een ongelukkig lastdier. Gij zijt er ooggetuige van en 't revolteert u. Wat zult ge doen?
Dreigen? Schelden? Met geweld beletten? Dat deugt niet. De kerel zal zich wreken, èn op u, èn op het dier.
Beter gaat ge met zachtheid te werk. Maar er is tact en zelfbeheersching voor noodig. Jammeren, klagen helpt niet veel. Jammeren maakt den wreeden man nog wreeder. De man, die zijn vrouw slaat, slaat steeds harder, naarmate zijn vrouw steeds jammerlijker huilt. Waar ik een ruwaard een dier zie mishandelen, treed ik heel, héél kalmpjes op, alsof het iets van niemendal was.
Gisteren schopte zoo een kerel op zijn hond, die allererbarmelijkst huilde. De woede bruiste in mij op; ik had hem willen vermoorden. Ik wist mij te bedwingen, mij te temmen, mag ik wel zeggen, en kwam met gemaakt-onverschilligen glimlach bij het revoltante schouwspel staan.
Ik vroeg hem, op vriendelijken toon, mijn sigarenkoker uithalend, en doende alsof ik den mishandelden hond zelf niet zag, of hij niet een lucifertje voor mij had.
Terwijl hij mij antwoordde, moest hij alvast ophouden den hond te schoppen. Hij gaf mij 't lucifertje, ik stak aan, en vroeg hem of hij soms ook niet een sigaartje lustte.
Een glimlach kwam op zijn tronie, zijn gemeene tronie. En eerst toen hij genoegzaam smakte, hadden we 't even over den hond. Een paar stom-banale woorden: dat 'n hond 'n lam schepsel is, dat het met een paard ook al niet altijd naar den zin gaat, dat 'n mensch trouwens ook al zijn goede en kwade dagen heeft, dat het zal beter zijn als iedereen zich een automobiel kan aanschaffen; praat, enfin, onnoozele laffe praat, om af te koelen.
Het was gelukt; de stemming was verzacht, veranderd. De hond werd opgeduwd zonder één tik en 't karretje reed heel kalm door. Ik heb het, wel twintig minuten verre, langzaam op mijn fiets gevolgd. Er is niets meer gebeurd.
(Handelsblad.)
| |
II.
Een andere abonnée, insgelijks eene die warm voelt voor het lot der dieren, heeft een en ander in de ‘Amerongsche Courant’ van 19 Febr: ll: geschreven, onder den titel: Arm Dier, waaraan ik de volgende nuttige wenken ontleen:
(Zij heeft hier meer bepaaldelijk dieren op het oog die gebruikt worden tot trekken, niet dieren tot luxe).
Wanneer een hond, en ook een paard, goed behandeld wordt, is hij een trouwe, vlugge draver, en brengt den mensch veel voordeel en genot.
Maar ‘goede behandeling’ wil niet zeggen dat ge hem genoeg en eenige keeren per dag te eten geeft. Het is uw zedelijke plicht vriendelijk met uw dier om te gaan.
Loon kunt gij hem niet geven voor de trouwe diensten die hij u bewijst, daarom moet ge hem 't leven zoo dragelijk mogelijk maken.
Spreek tegen hem; wanneer gij het dagelijks doet, zal hij u spoedig verstaan, en gehoorzamen.
‘Gij zijt zoo sterk, hebt gij geen mededoogen voor hem die zwak is, die verzocht wordt, die gevallen is?’ Hoe vaak heb ik die woorden niet door een Burmaan hooren zeggen. Hoe vaak heb ik er hem niet naar zien handelen.
‘Hoffelijkheid’ zeggen ze, is het kenmerk van een groot hart; onbeleefdheid dat van een kleine ziel.’
(Uit: Mr. Fielding: De Ziel van een Volk.)
Welnu, wees ook gij goed voor uw dieren. Geef uw hond of paard frisch, zuiver water en smakelijk voedsel. Misschien heeft hij een enkele maal minder lust tot loopen. Spreek hem eens toe, klop hem eens vriendelijk op zijn rug, het kan zijn dat hij ergens pijn heeft en zich
| |
| |
daardoor onlekker voelt. Hij kan het u niet zeggen, en is dagelijks blootgesteld aan alle weer: gij moet vooral voor oogen houden dat hij evenals gij een fijn gebouwd lichaam heeft, en zeer vatbaar is voor ziekten en kwalen.
Hindert het u niet een kreupel paard te zien?
Waarom laat gè het dan oogluikend toe wanneer een mishandeld dier u passeert?
Denkt ge niet dat het Uw zedelijke plicht is, den meester er over aan te spreken, en hem ernstig te overtuigen het arme dier zoo spoedig mogelijk te helpen!
Open uw vriendelijk hart voor een arm weerloos dier, dat met zijn mager lijf en droeve oogen uw erbarmen en hulp letterlijk afsmeekt.
Wij menschen kunnen onze nood uitklagen en wie heeft niet een vriend die hem helpt en troost!
Maar een dier is hulploos, is geheel afhankelijk van ons; daarom is het onze ernstige plicht goed voor de dieren te zijn, en ze onder onze hoede en bescherming te nemen.
Al sedert jaren is in Engeland de hond afgekeurd als trekdier en door de wet afgeschaft.
Vooral op die woorden: gij kunt hen geen loon geven voor de trouwe diensten die zij U bewijzen, daarom moet gij hen het leven zoo dragelijk mogelijk maken, vestig ik speciaal de aandacht. En ook zou ik het boek van Mr. Fielding in aller handen wenschen. Men kan er uit leeren hoe ver, hoe eindeloos ver, wij Europeanen achter staan bij de Burmanen, waar het fijngevoeligheid geldt.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
't ‘Vaderland’ drukt een brief af, gericht door de Gentsche afdeeling der Boij-Scouts van België aan alle Nederlandsche Padvinders-Vereenigingen, waarvan de aanhef aldus luidt:
‘Mijnheer en waarde collega.’
- Ik vraag U, kan het bespottelijker, pedanter, weerzinwekkender? Deze kinderen, die zich verbeelden dat ze heel wat bijzonders uitvoeren, omdat ze met 'n mooi (?) pakje (ik noem 't 'n apenpakje) rondwandelen, die worden ‘geïnspecteerd’ door 'n Engelschman, die zich beijveren door pakjes-dragen den bestellers het brood uit den mond te stooten, gelijk onlangs geschiedde, en die thans, door middel van dezen brief, plechtig worden uitgenoodigd Gent te bezoeken, waarbij zij elkaar, de jochies, aanspreken met ‘meneer en waarde collega’. - 'n Heerlijke eeuw, de eeuw van het kind! Onlangs werd mij verteld hoe in een tram een meisjes-padvinder opstond en ‘aansloeg’ terwijl hare ietwat oudere mede-padvindster de tram verliet, hetgeen deze op dezelfde wijze beantwoordde, met een militair saluut. Gelukkig gaf het aanwezige publiek blijk van gezond verstand door de twee malle wichten naar verdienste uit te lachen. Maar, aan wien de schuld nu eigenlijk. Och niet in de eerste plaats aan die kinderen-zelf, die 't niet helpen kunnen dat men hen stelselmatig gek máát en van alle kinderlijkheid en beminnelijken levenseenvoud berooft, óók niet aan de ouderszelven, die wel mee moeten in zulke gevallen, voor wien het moeilijk is hun jongens en meisjes al datgene te weigeren wat de vriendjes en vriendinnetjes wèl mogen. Ik weet zelve te goed uit eigen ondervinding hoe onverstandig gehandeld het is, en hoe hard, hoe naamloos hard voor een kind, wanneer vader of moeder bij alles zegt: Dat mag niet, dat past niet, dit vind ik gek, dat vind ik zondig, enz., enz. En daarom zou ik voor mij dan ook nooit, als ik kinderen had, hen willen beletten in redelijkheid deel te nemen aan de genoegens en uitspanningen hunner kameraadjes, zelfs al zou ik die afkeuren en niet opvoedkundig vinden. De hoofdschuld ligt m.i. in de eerste plaats aan de school, aan de opvoeders, aan de
groote Bladen óók, die allen nonsens van kinder-vereenigingen publiceeren, als gold het heel wat belangrijks; de schuld ligt 'm aan de organiseerders van liefdadigheids-vertooningen waarbij kinderen, die op dien tijd in hunne bedjes behoorden te liggen, geregeld meewerken, waarvoor zij repeteeren, zich mooi-maken moeten, en die hun blasé maken van ‘uitgaan’ vóór den tijd; de schuld ligt 'm in één woord aan den tijdgeest, den verdwaasden tijdgeest, zooals die nu eenmaal is, en daarom kan ik 't mij begrijpen, heel goed begrijpen, dat er veel menschen zijn die om die reden zeggen: ‘Ik wil geen kinderen. Ik ril ervan - als ik in een schooltram zit, en ik hoor en zie die eigenwijze, ingebeelde oude-mannetjes en oude-wijfjes, - van 't denkbeeld dat ik met zoo'n zoon of dochter zou bezocht zijn later.’ - Meermalen in de laatste jaren heb ik zulke uitingen van jong-getrouwde, kinderloosblijvende echtparen aangehoord, en ik kan 't navoelen. Zeker, 'n klein kindje is en blijft nog steeds 'n aanbiddelijk iets; zoo'n schepseltje als b.v. Peter Scott, 't zoontje van den
| |
| |
aan de Pool zoo jammerlijk verongelukten kapitein Scott, van wien de Illustrated London-News een gekleurde beeltenis geeft zóó allerliefst, dat je om zóó'n bezit de moeder gelukkig vindt bij al haar ongeluk, zoo'n onschuldig, poedelnaakt, van de wereld nog onwetend wezentje, is en blijft nog steeds het ideaal van elke rechtgeaarde vrouw. Maar... zulke kleine kindertjes worden zoo gauw groot, ach zoo gauw - vooral in onze dagen. En dan leert de school hun de ‘waarheid’ van àlles, ook van datgene wat zij absoluut niet kunnen begrijpen, en zij worden gedrild tot padvinders en padvindsters, enz., enz.
En dan, och arme! Dan worden diezelfde eenmaal zoo aanbiddelijke wezentjes de ingebeelde, oud-menschige, gewild-slordig-artistiek-aangekleede, bleekneuzige, pedante, dieeten en systemen erop nahoudende aapjes tusschen veertien en achttien jaar (en 't begint nog veel jonger zelfs), die men tegenwoordig overal kan zien en kan hooren. (Want zij voeren den boventoon dat het een lust is op elke publieke plaats).
Och arme! Wat zullen zij die na ons komen 'n poveren indruk krijgen van wat ‘de eeuw van het kind’ wrochtte?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Humor!
Er is nu zóóveel geschreven in de Ned. pers - natuurlijk op de gewone gewichtige manier - over het bewuste Telegraaf-Kamer-overzicht, waarin de overzicht-schrijver den afgevaardigde voor Ede een beetje, onschuldig, voor den gek hield plus diens partij-genooten, Lohman, Ankersmit, enz., dat ik mijnerzijds er het zwijgen niet toe wil doen, om even te doen opmerken hoe kinderachtig-kwajongensachtig de Nederlander, - 't Blad der partij waartoe de afgevaardigde voor Ede behoort, - die heele zaak heeft opgenomen.
In de fransche pers komt het dagelijks voor dat journalisten van alle richtingen een beetje den spot drijven met dezen of genen, zonder dat het den betrokkene invalt daarvan ook maar eenige notitie te nemen. Ons volk echter is nu eenmaal ontbloot van àllen zin voor geest! De Kamer-overzicht-schrijver van de Telegraaf maakt hierop een uitzondering, en munt uit in het verlevendigen der dorre geestdoodende Kamer-leuterpraatjes door ze te behandelen op een even leuke als rake manier, met de puntjes op de i, maar daarbij noch dezen noch dien, noch anti-revolutionair noch socialist, noch liberaal noch christelijk-historischen-afgevaardigde sparende als het hem te pas komt. Dat mág niet! Verbeeldt je! Geestig wezen! Zóó iets kent de Ned. pers niet! Toen de Nederlander, bij monde van den eveneens een klein beetje in de maling genomen Lohman, boos werd, ja, toen trokken weliswaar de andere Bladen de partij van den Telegraaf-schrijver, maar méér uit een gevoel van solidariteit, méér omdat Lohman buiten zijn boekje was gegaan door dreigementen uit te spreken, dan omdat zij voelden 't geestige, 't oorspronkelijke, 't gerechtvaardigd-áárdige van zulke Kamer-overzichten als de Telegraaf ze pleegt te geven. Integendeel, 't ging alles, over en weer, op den meest plechtigen, zwaarwichtigen zeurtoon, der Nederlandsche Pers in zoo hooge mate eigen! En dat terwijl de heele zaak neerkomt op een dood-onschuldig en daarbij wèlverdiend grapje aan het adres van den altijd zwijgenden afgevaardigde voor Ede, Schimmelpenninck. Had de Nederlander gezwegen, het zou in 't belang van dezen geestverwant vrij wat verstandiger zijn geweest. Want nu is eerst recht de aandacht van iedereen gevestigd geworden op dat zeer raak en zeer geestig geschreven stukje, waarin de heer Lohman wordt voorgesteld den geestverwant Schimmelpenninck drijvende om toch eindelijk zijn maiden-speech te houden, bij welke gedachte dezen het
angstzweet uitbreekt, totdat hij tenslotte vlucht naar de koffiekamer. Ik heb er hartelijk om gelachen toen ik dat overzicht las - ik grijp, enkel omdat ze geestig zijn, steeds 't eerst naar de Kameroverzichten in de Telegraaf - maar ik dacht ook terstond bij mij-zelve: Zoo'n misdaad van humor zal den man duur te staan komen in ons saaie Nederland! En de uitkomst heeft bewezen dat ik gelijk heb gehad! Enfin, de Nederlander heeft de terugtocht geblazen, en de gemoederen zijn tot kalmte teruggekeerd. De afgevaardigde voor Ede kan verder ongemoeid zwijgen!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Dienaren van Christus!
Te Winschoten heeft terecht gestaan de heer Onne Cazemier, rustend predikant en schrijver te Groningen, wegens beleediging van ds. F. Smid, Hervormd predikant te Noordwijk (gem. Marum).
Ze ontmoetten elkaar in de wachtkamer voor de 1e en 2e klasse in het station Zuidbroek,
| |
| |
waar bekl. volgens de dagvaarding en de getuigenverklaringen ongeveer tot ds. Smid en het publiek zei: ‘Zoo lafaard, jij hier ook? Houdt je maar niet zoo dom. Je bent de grootste huichelaar die er bestaat’.
Tot het publiek zei bekl.: ‘Dit is dominee Smid van Noordwijk, een groote huichelaar en bedrieger, hij liegt vanaf den preekstoel, hij bedriegt en verwaarloost zijn gemeente en gaat kermis vieren in de stad en dan schulden maken bovendien. Hij heeft zijn studieschulden nog niet betaald (geloof ik), je bent maar een zoon van een kalen onderwijzer uit Woldendorp’. Bij 't uit de deur gaan dronk bekl. zijn koffie uit en zei: ‘deze koffie is betaald, hoor schurk’.
(Telegraaf).
‘Ai ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't als broederen samenwonen,
Waar 't liefdevuur niet wordt verdoofd....
| |
VI.
Dat heeft men ervan.
Ik geloof dat de bezittende klassen voor niets zoo doodsbang zijn als voor de Domela-Nieuwenhuis-richting en de anarchisten. Met reden.
Maar ondertusschen doen zij-zelven al het mogelijke om die richting, en daarmee hun eigen ondergang, in de hand te werken; precies als in de dagen van de Fransche revolutie, toen de Fransche adel en de bezittende klassen, uit louter sentimentaliteit en ziekelijkheid, allerlei denkbeelden verkondigden waarvan de verbreiding logisch leidde tot 't afslaan ten slotte van hun eigen koppen.
Een der ziekelijke modefratsen van onzen tijd, waaraan bijna alle rechters offeren op de lafste en meest onmenschkundige wijze, is het gedoe met erfelijk-belastheid, met krankzinnigheid enz, waar het de verachtelijkste misdaden geldt. Eenige doktoren worden aangesteld om den beklaagde te onderzoeken, constateeren stééds eene of andere ‘afwijking’ in zijne hersenen, en concludeeren daarom tot algeheele of gedeeltelijke ontoerekenbaarheid. En de rechters(?), in plaats van de misdaad te straffen, laten dan op dien grond den beschuldigde een jaartje ter ‘observatie’ opsluiten in een krankzinnigen-gesticht, en geven hem terug aan de vrijheid en stellen hem vervolgens daarmee in staat tot het opnieuw uitoefenen van de geméénste en laaghartigste misdrijven. Dat heet dan ‘humaan’.
Maar der Domela-Nieuwenhuis-richting is dat natuurlijk nog lang niet mooi-genoeg. Op haren molen is dat alles nog niet voldoende koren. En ziehier wat dientengevolge de Vrije Socialist durft verkondigen:
Toch verwondert men zich over het ‘diepgezonken menschdom’. 'n Man heeft een 9-jarig meisje ontvoerd en, naar het luidt, verkracht. Natuurlijk een zieke stakker geweest. Want, aangenomen dat 't botvieren van geslachtsdrift zonder meer iets misdadigs is, dan vervalt dat hier ook: In Amsterdam heeft men helaas voor 'n gulden en nog minder een vrouw! Ge vraagt u af: wat is er nog duidelijker dan dat iemand, die dan nog kinderen verkracht, ziek is? En genezing behoeft, gelijk elk andere zieke?
Toch aast Jan Publiek op de arrestatie en 't martelen in de cel van zoo'n ongelukkige, die, zieker daar geworden, straks in de maatschappij nog gevaarlijker is. In dit nobele werk wordt het publiek aangemoedigd door dagbladen als de Courant-Telegraaf. Dat blad schreef:
‘Toch is de daad van het sujet van dien aard, dat hij, mocht het de politie gelukken beslag op hem te leggen, er niet gemakkelijk zal afkomen.’
Wanneer komt de tijd dat men de menschen die ziek zijn als zieken behandelt, niet monsterachtig martelt? De tijd dat men zich schaamt om 't tegenwoordige geslacht, zooals men zich thans schaamt voor de heksenprocessen, de wreede vervolgingen dier ongelukkigen die 't slachtoffer waren van dwaas bijgeloof?
Zeker, die tijd zal komen dat men vraagt: hoe was 't mogelijk dat de menschen zoo verblind waren? Hij komt, maar ach, wanneer?
Zij kunnen hun hart ophalen, want de man is gepakt.
(Vrije Socialist).
Zie-zoo, daar ziet ge nu het directe uitvloeisel van onze fraaie ‘humane’ rechtspraak van den tegenwoordigen tijd! Een mispunt, die 't láágste doet wat er bestaat, namelijk een kind verkracht, moet eigenlijk nog beklaagd worden omdat ‘de stakker ziek is’. (Van 't kind en háár beklagenswaardig lot lees je in 't bovenstaande niets.) En wanneer de Courant-Telegraaf en het publiek zich begrijpelijkerwijze woedend maken op zoo'n viezerik, en hem zijn gerechte straf gunnen, dan slaat de Vrije Socialist een hoogen toon aan en vindt zoo'n verontwaardiging meer dan erg.
‘Humane’, ziekelijke, laffe, aan den tijdgeest offerende rechters, gij hebt zulke verfoeilijke praatjes, als het hierboven afgedrukte, aan Uw eigen voorbeeld te danken. Gij hebt het zoover gebracht dat men van
| |
| |
zulke ellendige wezens durft spreken als ‘zieke stakkers’, terwijl hunne slachtoffers, onschuldige kinderen, zelfs geen woord van deernis worden waardig gekeurd. - Wat mij betreft, ik hoop, en dat van harte, dat deze lammeling, deze viezerik, dit voor de maatschappij schadelijke mispunt, de zwaarste straf krijgt die er bestaat, en, ware bij ons de doodstraf, ik zou hem die van harte gunnen. Zulke ‘zieken’ kan de maatschappij, en iedereen, best missen. Hoe eerder zij worden opgeruimd, hoe beter.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|