tiende eeuw onverbiddelijk tot drie keer werd opgeworpen. Vooral met herinneringen uit de oorlogen met de Turken en de belegeringen van de stad door hunne heirscharen, is dit Museum gevuld; voorts vindt men er alles wat op de rechtspleging van zoo wreeden aard van vroeger eeuwen betrekking heeft; en tenslotte is daar de reeks van plannen en modellen, welke ook een oningewijde doet zien hoezeer Weenen is groot geworden door de eeuwen, wat Weenen vroeger geweest is en wat het thans is. Maar de meeste aantrekkingskracht gaat er toch wel uit van de enkele kamers, die men daar in een geheel afgesloten hoek van het Museum vindt; de eerste, die herinneringen bevat aan Mozart en aan Van Beethoven en die tegelijkertijd de portretten geeft van de kunstenaars op elk gebied, waaraan Weenen zoo rijk was; de tweede, die geheel aan Schubert gewijd is en tal van herinneringen geeft aan dezen zoo hoogstaanden toondichter; de derde, die aan den vriendelijken Grillparzer doet denken; en een laatste, welke kostbare handschriften bergt, onder meer ook van Van Beethoven's meest bekende compositiën. En aardig is ook de kleine vitrine, die inhoudt een exemplaar van elke der kostbare verrassingen, die op het jaarlijksche Raadhuisbal, door wijlen burgemeester Lueger ingesteld en steeds met groote
pracht gehandhaafd, bij den cotillon worden uitgereikt. Dat zijn voorwerpen van kunst en smaak, die pleiten voor den vervaardiger en den ontwerper tegelijk!
Het valt niet te ontkennen, dat met het prijzen van Weenen gelijk het naar buiten thans is, men tevens prijst het werk, dat de pas gestorven burgemeester Lueger heeft verricht. Zeker, hij is niet voor Weenen geweest wat voor Parijs was Hausmann, want voor hem zijn geweest anderen, die het hunne hebben gedaan om Weenen te vergrooten en te verfraaien, en het is niet alleen zijn werk geweest, dat in de jaren van zijn burgemeesterschap werd verricht. Maar wel is hij de man, die moet worden geroemd, omdat hij de Weensche gastvrijheid verhief boven elke andere gastvrijheid; omdat hij Weenen gezocht en aantrekkelijk maakte voor iederen vreemdeling. Gelijk de stad nu is, is zij geworden door zijne bemoeiingen, en deze lange reeks van aaneengeschakelde boulevards, die herinneren aan wat men in Antwerpen of Keulen in zooveel bescheidener mate terugvindt, maken haar ruim uit elkander, aangenaam welvarend van uiterlijk, grootsch van opvatting en uitzicht. En daarbij komt, dat in niets de zorg voor de nieuwe stad, de zorg ook voor de kwartieren, die daar buiten den Ring liggen, heeft kunnen verminderen de zorg, die men ten allen tijde is blijven behouden voor het oude en het innerlijk Weenen. Daar een samenstel van nauwe en eigenaardig gevormde straten; daar een dooreenmenging van de meest moderne en meest antieke huizen; daar eene afscheiding van voorname en minder voorname winkelstraten. Daartusschen als op een eiland, hoog boven alles verheft zich de machtige St. Stephanus, die overdag en bij nacht zijne schaduwen vooruitwerpt over geheel zijne omgeving. Hier in het midden van de stad vindt men terug al die oude paleizen, die de macht van Oostenrijk en Weenen toonen; hier ook vindt men terug de meest interessante en oudste kerken, welke Weenen heeft; hier vindt men de verschillende groote Ministeriën, voor een deel ondergebracht in deze oude paleizen, en het karakteristiek gebouw van den Neder-Oostenrijkschen Landdag. Hier vindt men enkele paleizen van den
Oostenrijkschen adel die in zijne handen gebleven zijn en niet als zetel van een of ander machtig bankiershuis zijn overgegaan; en hier tenslotte vindt men op de Neue Markt, met het voorname, doch ietwat verouderd hotel, dat nog steeds door vorsten wordt bezocht, de Capucijner Kerk, die dient tot grafkelder der vorstelijke familie. Niet minder dan 132 graftomben treft men hier aan, en vooral de laatste jaren hebben er zorg voor gedragen, dat vele Habsburgers hier moesten worden bijgezet. In het oude deel is het wel de tombe van Keizer Matthias, die temidden van alle andere uitsteekt; in het nieuwe gedeelte is het allereerst het overdadige grafmonument van Maria Theresia, dat aandacht vraagt, terwijl vervolgens de blikken als vanzelf getrokken worden naar de tombe van Frans II, die er rust met zijne gemalinnen, met zijn dochter Maria Louise en met aan zijn voeten den ongelukkigen Hertog van Reichstadt, voor wien ook hij zoo meer dan hard en wreed is geweest dan zelfs tegenover den schuldigsten kleinzoon had gepast. Wij waren er eenmaal op den dag na Allerzielen, wanneer geheel Weenen Parijs evenaardt in eerbied voor zijn dooden en in het bewijzen van dien eerbied door bloemen te brengen naar hunne graven. In den Keizerlijken grafkelder was het één weelde van kransen; vooral de tombes van Kroonprins