als om daarmee te accentueeren dat ik me vooral niet moet verbeelden iets meer te zijn dan hij, de rijkgeworden burgerman-journalist,) ‘juffrouw de Brienne, u moet daarover 'n artikel schrijven; ik ben er op gesteld dat het gauw klaar komt; 't is actueel.’
En die tabak-stank, die nog kleeft aan de veel-gelezen bladzijden, zegt me hoe het beduimeld is door zijn handen, zijn dikke, grove, roode handen, en ik zie hem ineens vóór me, zooals hij voor zijn bureau pleegt te zitten, altijd met een sigaar gekauwd tusschen zijn lippen - die hij niet noodig vindt neer te leggen als er een ‘ondergeschikte’, als ik, binnenkomt, en met 'n niet heel schoonen halsboord, véél te laag, en van 'n ouderwetsch model, en met 'n onfrisch kantoorjasje aan, - type van den prots, die is rijk geworden, en die zich daarom voelt....
.... Ik lees niet verder,... ik doe m'n oogen dicht.... ik ben ellendig... 't kan me alles niets schelen meer... O God, was ik maar drie dagen verder.............
Ik heb niet op de schel gelet. - - Er wordt in zoo'n vreemden-logies, als waarin ik nu woon, zoo véél gescheld. - - En 't halve kind, dat, gehuld in een voor hem veel te groot en te wijd rood en wit gestreept jasje, is toebedeeld met den plechtigen naam van huisknecht, heeft te veel te doen en te weinig manieren om aan te dienen. Tante zelve doet dus reeds, terwijl ze aanklopt, de deur van mijn kamer open, ziet me lusteloos liggen, haastig opspringen om haar te ontvangen, zegt dan, verwijtend-niet-begrijpend: ‘Kind, - kind, - - zoo lui, - midden op den dag, - - - in mijn tijd zouden wij jonge meisjes....’
‘In mijn tijd’ ligt tante namelijk in den mond bestorven! Ik kijk haar aan met een gevoel van wrevel en lachlust tegelijk. Begrijpt ze dan niets? Is ze dan heusch vergeten alles van dat verleden, toen zij-ook vrouw was, vrouw, - - en ook zulke momenten, zulke ellende-dagen moet hebben gekend?
Maar zij behoefde niet te werken, behoefde niet heur brood te verdienen. Zij was de rijke freule, die zich menageeren kon. En daarom begrijpt ze niet hoe je je voelt als je moèt, moèt,... en niet kunt....
‘Ik dacht dat je op je zelf waart gaan wonen, omdat je moest werken’ - zegt ze schamper, met een vinnigen druk op het laatste woord.
‘Dat is ook zoo - tante - ik werk heel hard’ - verdedig ik me, met een moedelooze handbeweging naar 't met papieren overdekte schrijfbureau. -
Tante, in een volslagen niet-begrijpen hoè je werkt in een geval als 't mijne - omdat ze 't nooit heeft gedaan - werpt er een minachtenden blik op, spreekt dan haar vonnis uit: - -
‘Maar je ligt immers op je gemak te lezen - - in zoo'n slordigen boel nog wel.’
Want, voor haar spreekt het van-zelf dat ik van den morgen tot den avond met een pen in de hand voor mijn schrijfbureau zou moeten zitten arbeiden. Van zoo iets als stemmingen, als inspiratie, als momenteele onmacht, gevolgd dan door perioden van er zonder ophouden uitgooien wat je in je voelt, heeft ze geen begrip. - Zooals zij-zelve om negen uur hare petroleum-lampen schoonmaakt, na het afwasschen van haar ontbijt, zoo, op klokslag, moet ik mij in hare oogen neerzetten tot mijn werk, en zoo en zoo vele uren, achtereen schrijven. - -
Ik weet dat het waar is, dat het er in mijn eenige kamer, - ik slaap boven in huis op een zolderkamertje - niet bepaald salonachtig uitziet. Voor 't geen ik betaal kan ik immers niet vergen dat de meid bijzondere zorgen wijdt aan stof-afnemen en opruimen. Maar bovendien, ik zou dat laatste niet willen. Iemand namelijk, die wezenlijk werkt, niet voor den schijn, die heeft om zich heen zooveel noodig van boeken, papieren, van alles wat.
Alles ligt er nog zooals gisteren-avond. Vanochtend was ik te lusteloos om te redderen. - - En ik antwoord vredelievend, schuld-bewust:
‘'t Is zoo, tante, 't kon hier wel wat netter zijn - maar heusch, ik heb zoovéél te doen. - En ik lees niet voor mijn pleizier, maar voor mijn werk.’ - -
Tante werpt een wantrouwenden blik naar het boek-in-quaestie, maar half-geloovend aan de mogelijkheid dat je voor je werk óók moet lezen. Dan zegt ze, overtuigd hoe ik het breede pad der zonde bewandel: ‘Nu, 't zal in elk geval wel niet veel bijzonders zijn, wat je leest, - die boeken van tegenwoordig, 't is 'n schande!’ - - -
Ik bewaar het stilzwijgen. Op het punt boeken valt niet te redeneeren met tante, die niets leest, noch goede, noch slechte romans, noch die van een verleden tijd, noch die van den hedendaagschen. Die enkel maar napraat wat ze zoo hier en daar opvangt in haar eng-begrensd, aristocratisch-bekrompen dominees- en freules-kringetje.
Nu komt de ware reden van haar bezoek voor den dag. - -
‘Ik zal je eens laten zien wat ik heb gekocht’ - begint ze ineens - en haalt een pakje uit haar handtaschje. ‘'t Is een cadeau voor Nini Ster-Veltman, - - die nu gauw gaat trouwen, zooals je weet.’ -
Ze spreidt uit op de tafel eenige gouden broches met verschillende steenen gezet. En ik kijk er naar zonder belangstelling, èn omdat ik me zoo ellendig voel, èn omdat het